'Joseph, een historiaalspel van Jeronimus van der Voort (?)'. In: Jaarboek De Fonteine
(1973-1974)–Jeronimus van der Voort– Auteursrechtelijk beschermdRijm- en versvormRhetoricale taal en ingewikkelde rijmschema's werken weliswaar het gebruik van stoplappen in de hand, maar in vergelijking met zijn collega's gaat de auteur van de Joseph op dit punt niet te ver. Het feit dat hij ingewikkelde rijmschema's vaak na korte tijd al weer laat schieten om op het vertrouwde gepaarde rijm terug te vallen (zie pag. 47), moet in dit verband vermoedelijk positief worden gewaardeerd. Hij hanteert het vers met een zekere zwier. Het komt frekwent voor dat zware syntactische pauzes midden in de versregels vallen en nog vaker dat ze aan het eind van de versregel ontbreken, zodat er veel overloop is. Van der Voort's hantering van de rijmafhechting is reeds besproken op pag. 48 hierboven. Er wordt door de auteur rijkelijk gebruik gemaakt van strofische vormen: twaalf rondelen en drie refereinen sieren het spel. De meest voorkomende clausverdelingen in het rondeel zijn: de ene partij de vss. 1, 4 en 7 (d.w.z. het vers dat driemaal voorkomt) en de andere de rest (vs. 533 vlg., 893 vlg., 1337 vlg., 1986 vlg.); of de ene de vss. 1-2, 4 en 7-8 (d.w.z. alle herhaalde verzen) en de andere de rest (vs. 224 vlg., 556 vlg., 839 vlg., 1207 vlg., alle vier rondelen van de sinnekens). Het belangrijke verschil is natuurlijk dat in het eerste geval de andere partij wel meedoet aan de herhalingen en in het tweede geval niet. De overige rondelen (vs. 928 vlg., 1040 vlg., 1103 vlg.,) hebben andere onregelmatige ver- | |
[pagina 74]
| |
deelschema's; aan twee ervan doen trouwens meer dan twee partijen mee. Het rondeel van de wachters bij hun tweede optreden (vs. 1412 vlg.) is zo vreemd verdeeld - de ene wachter spreekt alleen het derde vers - dat hier een afschrijvingsfout verondersteld moet worden; vs. 1416/1417 (vijfde en zesde vers van het rondeel) zullen eveneens een claus van de eerste wachter zijn. Terwijl twee van de refereinen gebruikt worden voor de vormgeving van verheven religieuze gevoelens, is het derde, dat van Putijfaers Wijff, gehanteerd voor de uitbeelding van een wel diametraal daaraan tegenovergestelde maar niet minder intense gemoedsgesteldheid. Bovendien fungeert de refereinvorm hier anders, omdat de strofen in een wisselwerking met het telkens onderbrekend commentaar van de sinnekens staan. De refereinvorm verstevigt het verband tussen de anders wellicht wat verbrokkeld aandoende uitingen van Putijfaers Wijff, en ze geeft een schijn van respectabiliteit aan de verliefdheid van deze vrouw. Ook dat speelt mee in het contrast met de sinnekens, die de erotiek alleen maar vanuit het kikvorsperspectief kunnen benaderen. Voor dit referein en voor dat in de epiloog is gebruik gemaakt van het frequent voorkomende rijmschema's abab bcbc cdcdGa naar voetnoot12; het gebed van Jacob heeft het schema abaab bcbc cdd. |
|