De dramatische betekenis van de laatste drie scènes-apart (metascène 15, 22, 29) is veel geringer dan die van de hierboven behandelde. De vijfde scène-apart, die samen met de eraan voorafgaande wachterscène een periode van 8 jaren overbruggen moet, zal voor de tijdgenoten van de auteur, die de hongersnood uit eigen ervaring kenden, een niet gering deel van zijn effect danken aan de hekeling van hen die misbruik maken van de schaarste en aan de demonisch vreugde van de sinnekens over de grote sterfte onder de mensen. In hoeverre de satire op de modegrillen in de voorlaatste scène-apart doel getroffen heeft, is moeilijk na te gaan. De kritiek op de geldzucht in het laatste optreden van de sinnekens is, dunkt me, te weinig concreet om veel effect te sorteren.
De wachterscènes (metascène 14 en 25), hoe aardig ook op zichzelf als komische intermezzo's, maken de indruk van feitelijk overbodig te zijn. De technische functie van de eerste - informatie te geven over het verstrijken van zeven jaren van overvloed - had ook door de erop volgende scène-apart van de sinnekens kunnen worden vervuld. Het is mogelijk dat de tweede wachterscène een rol vervult in het van elkaar scheiden van een momentopname van de reis enerzijds en de aankomst van de broers anderzijds, maar daarmee is de keus voor een wachterscène op deze plaats allerminst verklaard. Veel begrijpelijker is de Kock-en-Korenmeeterscène, die gefundeerd is in de technische functie inlichtingen te geven over het terugleggen van het geld in de korenzakken, een geheim dat inderdaad slechts door de Korenmeeter of door zijn opdrachtgever kan worden verklapt. Het optreden van deze twee figuren is dan uitgebouwd met een kostelijk geruzie over de gezamenlijk leeg te drinken pot bier en met een paar stekelige opmerkingen tegen de misbruiken die in de door Kock en Korenmeeter vertegenwoordigde beroepen voorkomen. Het is dezelfde opzet om het publiek tussen de bedrijven door wat pretentieloos vermaak te verschaffen, die ook in de beide wachterscènes tot uitdrukking komt.
De contrastwerking die van de wachter- en Kock-en-Korenmeeterscènes uitgaat, danken zij voor een groot deel aan de ‘realistische’ typering van de erin optredende figuren: platte taal en een laag-bij-de-grondse conversatie die cirkelt om de onderwerpen eten, drinken, vrijen, slapen. Sporen hiervan zijn ook bij de sinnekens te vinden, waarvan de karakteristiek per traditie aansluit, althans gedeeltelijk, bij die van personages van laag sociaal niveau. Hier tegenover staat dan de, eveneens traditionele, sierlijke en enigs-