van Benjamin te beëindigen (na. vs. 1201) - des te opvallender omdat het anders meestal juist Jacob is, die tot het laatste toe op het toneel blijft -; het overeind komen bij de aankomst van zijn kinderen uit Egypte, maar direct daarop als verpletterd neerzinken bij het bericht dat Joseph leeft; vertaling in mimiek van vs. 1865 ‘ick en weet weer ick loope, slape, ofte wake’. Door Jacob tenslotte op hoogtepunten telkens citaten en wendingen in de mond te leggen uit de bijbel, met name uit het boek der psalmen, verleent de auteur aan het beeld van de oude patriarch dat hij creëert, een grote mate van authenticiteit.
Een tweede figuur die - nog eerder dan Joseph - boven de bron uitgaande aandacht van de auteur krijgt, is Putijfaers Wijff. De schrijver van het spel spitst - heel begrijpelijk - het gebeuren rond Joseph en deze vrouw toe op het slotincident, waarin hij tevens samenvat wat daaraan volgens zijn bron dag in, dag uit, voorafging. Uit een speciale opmerking in het referein van Putijfaers Wijff (vs. 424, 452) zou weliswaar kunnen worden afgeleid, dat zij Joseph haar liefde al eerder heeft getoond, maar haar woorden kunnen bepaald niet opgevat worden als relaas-achteraf omtrent de wijze waarop zij Joseph met verlokkelijke aanbiedingen heeft achtervolgd. Er is weinig variatie in de strofen van haar referein; in alle wordt de sexuele begeerte zeer openlijk beleden, die door haar wordt ervaren als een buiten haar staande macht, waarover zij geen controle heeft. Ofschoon ze ziet dat haar gedrag heel onvrouwelijk is, is ze toch tot elk offer bereid om haar zin te krijgen. Daarom zal ze het Joseph zeggen, hem in de val lokken, want al bemint hij haar niet, hij zal haar toch wel terwille zijn. Dat alles is, tot en met de droom dat zij in Josephs armen ligt (vs. 426-427), heel conventioneel, en de psychologische diepgang van de schildering van dit personage valt dan ook bij die van Jacob in het niet.
Toch doet de uitbeelding van Joseph, zeker in deze crisis, nog weer voor die van Putijfaers Wijff onder. Zijn reactie is zelfs nog minder gedetailleerd dan in de bron beschreven wordt, waar Joseph behalve aan zijn trouw ten opzichte van zijn meester ook nog aan zijn godsdienst een argument ontleent om niet op de avances van Putijfaers Wijff in te gaan. Frappant is het ook, dat de omvangrijkste monoloog die Joseph in de mond wordt gelegd (metascène 9), grotendeels handelt over het lijden van Jacob onder het verlies van zijn kind (vgl. vs. 361 vlg., 367 vlg., 380 vlg.). Twee kansen