| |
Smenschen eere der Consten.
WY hebben ghenoechsaem ghephilosopheert
Op de contemplatie van smenschen natuere,
So datter alleen noch de eere resteert,
Die den Mensch door loffelicke daden meriteert:
Oock door de seuen vry Consten, net end pure,
Sonder dat ick alle generale Consten ruere,
Die sy vanden oppersten Autheur ontfaen,
Alexander cloeckmoedich telcker ure,
Vondt op Aerden niemant, die hem dorfde wederstaen:
Js op duyterste palen van Africa ghegaen,
Om alle Dieren victorieus te verwinnen,
Om dat Democrites had geschreuen plaen:
Van meer Werelden, die met stoute sinnen,
D'Aerde door-grauen, soeckende buyten end binnen,
Om meerderen zijn Rijck hoewel hy besat
De heel Werelt, elck moet hem Keyser kinnen,
Marcus Sergius heeft sulcken coragi gehat,
Jnt strijden voelende drientwintich wonden nat,
Verwan zijn vyanden, sonder vertzaghen // fris:
Maer menich loopt nv, eer hy gheslaghen ,, is.
| |
| |
WJllen wy aenmerckende reyn conste der Schilderye,
Hoe leuende Apelles met t'Pinceel heeft ghewrocht,
Een Beelt van Venus, daer in dien tye
De jonghe ghesellen op verliefden blye:
So dat int verborghen moest worden wech ghebrocht,
Zeuxis heeft dees Const so subtijlick doorsocht,
Schilderde een Wijngaert, op welcx Druyuen weyrt,
Quamen ghevallen de Voghelen der locht,
Pausanius verhaelt van een coperen Peyrt,
Dwelck was met een afghesneden steyrt,
Dat leuendich scheen, voor al diet aensaghen:
Want alle andere Peyrden, een vreemt gheveyrt,
Brieschten, ghelijck sy na een Merry plaghen:
Clommender dickmaels op, vreesden gheen slaghen
Wat vernufter secreet moester binnen wesen?
Dat de Leuende daer in hadden behaghen?
Jn eenen metalen block, daer sy dick af-resen?
Braken de hoef hunder voeten, door desen
Sy natuerlick daer toe werden ghetoghen:
Alle Dieren worden door de Mensch bedroghen.
ARchymedes, met een hout, met een koorde track
Een groot Schip, met Coopmanschap gheladen,
Ouer de Merckt, Seracuse met ghemack,
Ghelijckmen een Peyrt leyt na den Hauerback:
Door Mathematica deed' hy sulcke daden,
Wie sou de Pylare d'Archytas versmaden?
Die als een Voghel in de locht vlooch seer snel?
Albertus maeckte een Hooft (niemant ter schanden)
Van Coper, dwelck sprack perfecte woorden wel:
Archymedes constich van sulck voorstel,
Maeckte eenen Sphieghel, daer hy met cond' verbranden,
Jnde Zee, de schepen zijner vyanden fel,
Plinius seyt: Datter een, een schip met handen
Timmerde, met Roer, Mast, end al de Ghewanden,
Dwelck een Bye met haer vleughels bedecken coste:
Het Beelt Mennon, gaet buyten alle verstanden,
Dwelck door de morghen-Sonn' te thieren begoste:
T'scheen datter wat leuens in wesen moste,
Sulcken gheluyt gaft op d'Aertrijck // fijn:
Constighe Menschen, schier de Goden gelijck ,, zijn.
| |
| |
DEr Persen Coninck liet maken een constich Glas,
Daer hy in satt, heel groot en werelt ront,
So dat scheen, dat hy bouen den Hemel was;
Want de Sterren, end al de Planeten ras,
Scheen, dat altesamen onder zijn voeten stont,
Wat hoogher end onbegrijpelijcker vont,
Mochter in Mensch comen door constighe zede?
Na dat hy werelt end Zee besat gesont,
Dat hy t'Firmament ock socht te besitten mede?
Een Coninck zijnde, dat hy alsulcx dede?
Ptolomeus coemt ons oock onder-richten,
Van spieghels, die vertoonen met sulcken subtijlhede,
So veel uren alser daechs zijn, so veel Aensichten,
Homeri Ellade, constich int dichten
Veel duysent Veyrsen, diemen in een Nootschelp sloot,
Cardanus canmen niet leughenachtich betichten,
Seyt een man ghesien te hebben in Melanen bloot,
Die handen end Aensicht wiesch in ghesmolten Loot,
Dwelck zijn naeckt vleesch niet en cond bederflick // raken:
De Mensch heuet al, cond' hy hem onsterflick ,, maken.
JN Cicilien heeft hem oock een Mensch vertoont,
Die al tLant door wert Grondelinck ghenaemt:
Want hy volherdich inde Zee heeft ghewoont,
End seer lang' zijn leuen also verschoont,
Blijuende ses uren onder dwater onghepraemt:
Quam oock wel eten by de Schippers onbeschaemt,
Geten hebbende, spranck inde Zee end ginck drijuen,
Jn Tonnen end Bakers heeft hy zijn nachtrust versaemt,
So hy gheensins end cond wt den water blijuen,
Want daer wt zijnde, is Pontanus schrijuen:
So quam hem maech-pijne (sprack hy) persequeren,
Wat ghebreeckt den mensch meer, dan hen Lijuen
Jnde Locht te werpen, ende tvlieghen t'useren?
Mercurius Tremegistus ginck Jnstrueren
Tatius zijn soon, end seyde hem openbaer:
Weet ghy wie v lenen hout, end can sustineren?
Dats den Gheest, seynt hem ouer Zee, inden hemel claer,
Hy sal wesen in eenen ooghenblick daer,
End zijn plaetse geensins verlaten en sal // zijn:
Des Gheests ghedachte can ouer al ,, zijn.
|
|