Suriname: Spiegel der vaderlandse kooplieden
(1980)–Ursy M. Lichtveld, Jan Voorhoeve– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 151]
| |
VII De gehate gouverneur Mauricius.Tussen de planters en de gouverneur had al lange tijd een natuurlijke vijandschap bestaan. De gouverneur behartigde de belangen der aandeelhouders en iedere nieuwe belasting werd door de planters gezien als een hun vijandige daad. Nooit werden echter de hartstochten zo opgezweept als tijdens het bestuur van de begaafde, maar hooghartige en autoritaire jurist Jan Jakob Mauricius. De plantersaristocratie deinsde er niet voor terug tegen het eigenbelang te handelen, mits men hiermee slechts de gehate gouverneur kon treffen. De planters hebben zich met zulk een hartstocht tegen hem gekeerd, dat het de grenzen van een normale belangentegenstelling ver overschreed. Hier was meer in het spel: een onoverbrugbare persoonlijke tegenstelling tussen de zelfbewuste artistocraat Mauricius en de koloniale nouveaux-riches, gewend aan absolute macht op hun plantages. Zelden waren de Hoogmogende Heren in Nederland met zoveel vertrouwen de toekomst tegemoet gegaan. Zij prezen zich gelukkig een zo kundig en integer man als Mauricius bereid te hebben gevonden in hun dienst te treden. Mauricius vertrok in 1742 naar Suriname. Hij dacht daar genezing te vinden voor zijn astma en was van plan er zijn verder leven door te brengen. Hij vond daar echter een zeer eigengereide groep planters, die allerminst geneigd was zich zonder meer bij zijn kundiger oordeel neer te leggen. Bovendien keurde hij de zedeloze en ongodsdienstige levenswijze der planters sterk af en hij was er de man niet naar hun zijn sarcasmen te sparen. In een brief aan de Staten-Generaal beschrijft hij deze kolonisten als volgt:
1‘Wat de onderlinge genegenheid, harmonie enz. en in 't ge-2heel de rust en vrede der kolonie betreft, uw H.M. gelieve zich | |
[pagina 152]
| |
1 te erinneren 't geene ik in de derde depêche op de Requeste, 2 2 gezegt heb van den aart van 't land, en men moet altijd ont-3houden, dat het gros der inwoonders der colonie bestaat uit 4 een zaamenvloeisel van allerlei natien, waaruit proflueeren vierGa naar voetnoot4 5 natuurlijke gevolgen: 1e. dat velen gebooren zijnde onder 6 een Monarchale regeering, en nu hoorende, dat ze onder eene 7 vrije zijn, van de eene extrimiteit tot de andere springen, 8 zich verbeeldende dat de vrijheid bestaat in libertinage en 9 anarchie. 2e. Dat ten minste de meesten vreemd zijnde, geen 10 Neêrlands hart en vervolgens geen patriotische sentimenten 11 hebben, dewijl ze Nederland niet voor hun vaderland houden. 12 3e. Dat tusschen lieden van differente natien onmogelijk die 13 band van harmonie kan weezen, die ordinair subsidieert tus-Ga naar voetnoot1314schen uniforme landslieden, gelijk in de Fransche en EngelscheGa naar voetnoot14 15 colonien en 4e. dat ze altijd animum revertendi behouden enGa naar voetnoot15 16 dus geen attachement hebben voor een land, 't welk ze con-Ga naar voetnoot1617sidereeren niet als een woonplaats van hen en hare kinderen, 18 maar alleen als een land van vreemdelingschap en passage.Ga naar voetnoot18 19 Men zou hier remarques kunnen bijvoegen, die uit dezelfde 20 source voortkomen, vooral dat vele zijn lieden òf zonder op-Ga naar voetnoot2021voeding, òf die in hun vaderland niet hebben willen deugen, 22 en vervolgens van godsdienst, regt, doch vooral van 't geen 23 men orde, betamelijkheid en pudor noemt, gansch geene ofGa naar voetnoot23 24 zeer verkeerde denkbeelden hebben. Zulke menschen raken 25 ligt in twist, en de minste twist is bitter en onverzettelijk. 26 Echter moet ik aan de ingezetenen alhier de justitie doen,Ga naar voetnoot26 27 dat ze, zoolang ze in een minderen staat blijven, vreedzaam 28 en buigzaam zijn, en zelfs, hoe sterk aangezocht en opgeruid, | |
[pagina 153]
| |
1 altijd een aversie getoond, hebben van oproer; doch wanneer 2 ze uit hun néant tot rijkdom of eere opklimmen, draait hunGa naar voetnoot2 3 doorgaans 't hoofd.’Ga naar voetnoot3
De oppositie van de plantersaristocratie (door Mauricius de CabaleGa naar voetnoot4 genoemd) maakte gebruik van de meest ordinaire methoden om Mauricius te benadelen. De voornaamste aanstokers waren mevrouw Audra (weduwe van drie gouverneurs en van niet onberispelijke levenswandel) en Salomon Duplessis (in 1747 op gezamenlijke kosten naar Nederland gezonden om Mauricius ten val te brengen). Het regende spoedig klachten tegen de gouverneur. Sabotage in de bestuursorganen maakte het regeren bijna onmogelijk. De aanhangers van de gouverneur - want die waren er ook, getuige de romantische vereniging, de Mauritsridders, die door hun onbesuisd optreden Mauricius echter geen goed hebben gedaan - deelden in de vijandschap. Tot welke uitersten men ging toont de volgende passage uit het dagboek van de gouverneur:
16‘Nadat het canailleuse wijf van Scherping voor een jaar 'tGa naar voetnoot16 17 exempel heeft gegeven, van op haar hoogen stoep sittende, 18 op mij en mijn vrouw (als wij voorbijgaan) te spuuwen in 19 plaats van te groeten, hebben ook op dat exempel sederd 20 eenige maanden eenige dames, alle in deze naburige straat 21 woonende, zich het woord gegeven, van mij, mijn vrouw 22 en allen die voor Gouverneursgezind passeeren, niet wederom 23 te groeten, al groet men eerst; specialijk Mev. l'Archer, de 24 wed. van de Meel, de vrouwen van Pichot, Freher, Brouwer 25 en Raket. De vrouw van Pichot heeft sich altijd voornamelijkGa naar voetnoot25 26 gesignaleerd met eene bijzondere agiliteit - waarop wij ookGa naar voetnoot26 27 sederd eenigen tijd de resolutie hebben genomen, van sacht-28jens voorbij te gaan, zonder om te zien; doch gisteren ging 29 't zo verre, dat de vrouw van Pichot en Brouwer op den | |
[pagina 154]
| |
1 stoep sittende mijn vrouw in het voorbijgaan met een schate-2rend gelach uitjouwden.’Ga naar voetnoot1
Tenslotte werd een commissie gezonden om de zaak te onderzoeken. Het moet een grote teleurstelling voor Mauricius geweest zijn, toen hij merkte, dat deze commissie zijn adviezen in de wind sloeg en zich liet fêteren door de leden van de Cabale. Toen hij in 1751 naar Nederland werd gezonden om zich daar te verantwoorden en de rust in Suriname hersteld werd door een uiterste tegemoetkomendheid aan de eisen van de Cabale, die dit terecht opvatte als een grote overwinning, was hij een gebroken man. En op dit dieptepunt in zijn leven, toen hij in zijn voornaamste werk gefaald had en op het punt stond eerloos te worden, schreef hij zijn bewogen gedicht Gezang op Zee (afzonderlijk gepubliceerd in 1752, later in 1753 herdrukt in zijn bundel Dichterlijke Uitspanningen), een poëtische rechtvaardiging van zijn beleid in Suriname, een laatste beroep op de stadhouder. Is het omdat hij hier genoodzaakt is zonder poëtische fraaiheden zijn zaak duidelijk uiteen te zetten, of omdat de oprechte verontwaardiging over het geleden onrecht zijn behaagzieke retoriek heeft verdrongen? Dit gedicht overtuigt ons meer van zijn poëtische mogelijkheden dan zijn gehele verdere oeuvre. | |
Gezang op Zee.Ga naar voetnoot1 | |
Voorzang5[regelnummer]
'k Zat in de scheepskajuit, verlegen en verslaagen,
En doof van 't zeegeruisch, te peinzen, hoe ik 't best
En 't minst verveelend, met een uitgebreid Request
Myn' waaren toestand aan Uw' Hoogheid voor zou draagen,
Wanneer my, zo my dacht, een Vrouwebeeld verscheen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Niet schoon, maar vriendelyk, niet fyn, maar frisch van leên.
Het oog was helderblaauw, maar zonder kunst van lonken,
| |
[pagina 155]
| |
J.J. Mauricius.
| |
[pagina 156]
| |
De tabbert, zonder met verschiet van verw te pronken,Ga naar voetnoot1
Uit inlands stof gesneên, eenvouwig neêrgeplooid,Ga naar voetnoot2
't Hoofd, zonder linten, met een' witte huif getooid.
De boezem, ver van met juweelsieraad te praalen,
5[regelnummer]
Was toegedekt, en droeg een' ketting van koraalen,
Terwyl een sleutelring haar wapperde aan de zy.
Zy knikt my toe. Ik ben de Duitsche Poëzy,Ga naar voetnoot7
(Dus sprak ze) die gy in uw' jonkheid pleegt te minnen,Ga naar voetnoot8
Doch die gy sedert hebt verbannen uit uw' zinnen,
10[regelnummer]
Terwyl ge (ô smaad!) in meer dan dertig jaaren tyd,
Die ge in 's Lands diensten, meest uitlandig hebt versleeten,
Pas dertig uuren aan myn' dienst hebt toegewyd.
'k Was ook in 't Vaderland verstooten en vergeeten.
Myne off'raars, waardig aan dien naam, zyn dun gezaaid,
15[regelnummer]
Terwyl de Fransche zang rondom my overkraait.
Nu schep ik nieuwen moed, en hoope op nieuw te leeven.
De Hemel heeft ons een' geliefden Vorst gegeeven,
Die, tot zyne eeuwige eer, de Vaderlandsche kunst
En arbeid kweekt, beschut, en moedigt met zyn' gunst.
20[regelnummer]
Geef my uw schrift. Ik zal 't in rym en dichtmaat plooien,
En hier en daar, als 't past, een' kleene veldbloem strooien.
Misschien ontfangt de Prins het nederig gedicht,
Myn' naam ter liefde, met een gunstig aangezigt.Ga naar voetnoot23
Hier zweegze. Ik weet niet, of het droomen was of waaken.
25[regelnummer]
Maar 'k weet, uw' Hoogheid kan myn' droom tot waarheid maaken.
| |
Nederig smeekschrift.Bedwelmd, versufd, ontsteld, verslaagen en verward,
En diep getroffen tot in 't binnenst van myn hart,
| |
[pagina 157]
| |
Voel ik myn' tong beklemd, en weet niet uit te drukken,
Wat zielsontroeringen my sling'ren en verrukken.
Ik zie myn' ouden roem beneveld en beklad
Met duizend loogens, zelfs in myn' geboortestad;Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Myn' eerelyken naam vertreeden en geschonden
Door booze lastertaal, en valsch verdichte vonden.Ga naar voetnoot6
Men heeft my schaamteloos in 't aangezicht gespuuwd
Met adderen vergift, daar zelfs de Hel voor gruuwt.
Wat baat my alles, ja wat baat my zelfs het leeven,
10[regelnummer]
Indien de last'ring, zo arglistig t'saamgeweeven,
Den minsten ingang vondt by myn' geliefden Heer!
Een edel Vorsten hart, dat niets dan deugd en eer
Van jongs af heeft geleerd, en vuil bedrog en loogen
Niet dan by naamen kent, wordt allerligtst bedroogen,
15[regelnummer]
En kan onmoogelyk begrypen, dat de haat
Van kwaade menschen tot zo groot een' boosheit gaat.
Durf ik een' Vorst, die al' zyn dierbaare oogenblikken
Tot heil van gantsch Euroop afperken moet en schikken,Ga naar voetnoot18
Gaan vergen onbeschaamd, dat hy, om mynent wil,
20[regelnummer]
Tot grondig onderzoek zyn' kostlyke uuren spil!
Wat Edipus kan al die Sfinxespraak ontwinden?Ga naar voetnoot21
Wat Theseus 't pad in dien verwarden doolhof vinden,
Een hol vol bogten, daar Sibylle's gouden tak,
En Ariadne's draad te kort viel en te zwak?Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Toch weet het God, myn Prins! ik ly geheel onschuldig,
Schoon ik myn kruis opneem, zachtmoedig en geduldig.
| |
[pagina 158]
| |
Geloof niet, wat men schreeuwt van onrust, van geweld,Ga naar voetnoot1Ga naar voetnoot1
En oproer van 't gemeen, en wat men meer vertelt
Met fab'len, uitgedost in allerhande vormen.
Vyf, zes der magtigsten verwekken al' die stormen,
5[regelnummer]
Die, moedig op hun geld, hun driftig onverstand
Vermommen met den gryns van yver voor het Land,
En waanende alles door hun' rykdom te bedwingen,
Een' stroom meêsleepen van verblinde huurelingen,
Die zelf niet weeten, wat ze doen, en in 't geschil
10[regelnummer]
Onkundig, tek'nen voor en tegen, wat men wil.Ga naar voetnoot10
Dit waanwys Broederschap van ryke muitverwantenGa naar voetnoot11
Wou zelf zich in den Stoel van 't wettig Landshoofd planten,
Ja 't gansche Landvoogds Ampt kwam nu niet meer te pas,
Nu in het Vaderland geen Prins aan 't Staatroer was,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Dus wou men, zonder op Octrooi of Wet te letten,
Al' de oude paalen der Regeeringsvorm verzetten.
Zelfs de ed'le Maatschappy, die met haar geld en goed
Dit bloeiend Wingewest gekogt heeft en behoed,
Aan wien de Raad en 't Volk met Eeden zyn verbonden,
| |
[pagina 159]
| |
Werdt opentlyk gesmaad, gedwarsboomd en geschonden.
Men zocht vergeetene geschillen uit het stof,
Lang uitgeweezen by het opperst Staatenhof.
Men wroette zelfs in de asch van lang versturven' Heeren,
5[regelnummer]
Om hun' gedachtenis nog in hun graf te onteeren.
Twee hopliên, die men zelf, met een' byzondren haat,Ga naar voetnoot6
Nog onlangs hadt gehoond met opentlyken smaad,Ga naar voetnoot7
Gebruikte men, om nu de Burgers te beroeren,
Of, zonder Lastbrief, op hun' naam het woord te voeren.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Dit lukte ook niet; en schoon men schriftlyk met dien naam
Gedreigd hadt, en het volk belasterd met den blaamGa naar voetnoot11
Van opstand, stondenze in hun' reek'ning toch bedroogen,
En stieten huis aan huis het hoofd met hun' vertoogen.
't Bleef hier niet by. Men stuurde een' plegtig Afgezant,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Milddaadig uitgerust, om in het Vaderland
Vergif te strooien met bedriegelyke streeken,
En, zo dit ingang vondt, de stormklaroen te steeken;
Een' Kromwel in het klein, die 't ruiterlyk gezichtGa naar voetnoot18
Meê weet te mommen, als een Engel van het Licht,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
En heimlyk loerde om met het geld en lange vingerenGa naar voetnoot20
Der Broederschap zich zelf in 's Landvoogds plaats te slingeren,
Gelyk de Broeders weêr hem met gelyke trouw
Behandelden, en doof voor 't schreeuwen van zyn' Vrouw,
Hem volmagt en voogdy ontdraaiden d' een na d' ander.
| |
[pagina 160]
| |
Waar aazen wolven in de bosschen op malkander!
Maar pas was de Afgezant aan 't werk, of de ommekeer
In Neêrlands Staatsvorm wierp hun eerste stelsel neêr.Ga naar voetnoot3
Toen vleidde ik my, nu was 't gelukkig uur gebooren
5[regelnummer]
Om allen twist in 't vuur van éénigheid te smooren.
Ik vierde 't feest van uw' inhuldiging, en deed
Al wat een vreedzaam Hoofd kan doen naar pligt en eed.
Vergeefsch! de arglistigheid, ten afgrond uitgebrooken,
Vergiftigde alles, om het smeulend vuur te stooken.
10[regelnummer]
Toen 'k eindlyk, éénsgezind met Raad en Burgery,
Al 't oude Landkrakeel met de ed'le Maatschappy
Gelukkig had verzoend, toen raakte 't vuur aan 't blaaken.Ga naar voetnoot12
Men zag hen gift en gal ten neuze en monde uitbraaken.
Men vloog den Souverein zelfs in het aangezicht,
15[regelnummer]
Die 't gunstig zegel hing aan 't geen ik had verricht.
Wat hielp nu alles, wat gegaârd was zo veel' jaaren
Om de ed'le Maatschappy recht in den schild te vaaren!Ga naar voetnoot17
Toen borst de dolheid uit tot alles, wat de haat
En bitt're boosheid kon verzinnen tot myn' smaad.
20[regelnummer]
Een berg van valsheên, my gantsch eerloos aangewreeven,
Werdt my op 't lyf geploft, om my den slag te geeven,
Te trappen in het graf. Geen schip kwam op de reê,
Of 't bragt een' laading van verdraaide klagten meê,
Van add'ren uitgebroeid en kruissende op malkander,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Daar de eene klaager stondt als tuige voor den ander;Ga naar voetnoot25
Schendschriften, met den druk vereeuwigd, tot myn' blaam,
| |
[pagina 161]
| |
En stout bestempeld met uw' Hoogheids dierb'ren Naam.Ga naar voetnoot1
Dus overstelpt van werk, en leevendig begraaven,Ga naar voetnoot2
Moest ik by nacht en dag tot myn' verdaading slaaven,Ga naar voetnoot3
Gelyk men Sisyfus verbeeldt, die, afgesold
5[regelnummer]
Van arbeid zonder end, den steen den berg oprolt,Ga naar voetnoot5
Of als een Zeeman, die, om niet in 't zout te plompen,Ga naar voetnoot6
't Schip eeven boven houdt met nacht en dag te pompen.
Dus moordde ik hier myn' tyd, terwyl men laat en vroeg
My plaagde en tergde, en vaak de koorts op 't lichaam, joeg,
10[regelnummer]
Om in 't onmenschlyk werk myn' harssens te verwarren,
Of 't afgebeuld geduld tot daad'lykheid te sarren.Ga naar voetnoot11
Nog bleef ik onversufd, en hield het sling'rend roer
Bezadigd in de hand, in 't midden van 't rumoer,
Gelyk een' steile rots, wanneer 't geweld der stroomen
15[regelnummer]
In 't blaffen van den storm, met losgebrooken' toomen
Zyn' wortels beukt en schokt, zich vasthoudt, en den vloed
Verduurt, tot eens de bui van zelfs heeft uitgewoed.
Ver van een streng gebruik van myn gezag te maaken,
Zocht ik myn' vyanden door goeddoen 't hart te raaken.
20[regelnummer]
De Aanspraaken, die ik deed, getuigen, hoe oprecht,Ga naar voetnoot20Ga naar voetnoot20
Hoe yv'rig ik me op vrede altoos heb toegelegd.
Het Hof vernietigde begonnen' rechtsgedingen.Ga naar voetnoot22
'k Heb zelfs een drietal der voornaamste muitelingen
Door myn' verkiezing op den stoel van eer gebracht.Ga naar voetnoot24
| |
[pagina 162]
| |
Of eind'lyk eens de wrok verzaad wierdt of verzacht!Ga naar voetnoot1
Weêr vruchtloos! eerder stilt men afgevaste leeuwen,
Die in het naare woud van dorst en honger schreeuwen,
En gaapen grimmende met opgespalkte keel.
5[regelnummer]
't Geheiligd Raadhuis werdt een slagveld van krakeel,Ga naar voetnoot5
En knarssend straatgeschreeuw, dat nog my dreunt in de ooren,
Als of men weder bouwde aan Babels steilen toren,Ga naar voetnoot7
Terwyl ik Daniel verbeelde, by 't gehuil
Van Monsters, neêrgesmakt in 't diepste van een' kuil.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Geen' zaak werdt afgedaan. De Rechtbank bleef geslooten.
Al wat ik voordroeg, werdt dolzinnig omgestooten.
Dus bragt men alles in verwarring, en is 't vreemd?
Wanneer men toom en zweep den voerman dol ontneemt,
By wilde rossen, is 't zyn' schuld dan, als ze hollen,
15[regelnummer]
En hy den wagen ziet aan honderd splinters rollen?Ga naar voetnoot15
Nog was 't het slimste. 't Verschgeslooten Landtraktaat,Ga naar voetnoot16Ga naar voetnoot16
Zo dier bestempeld met goedkeuring van den Staat,
Werdt in de war gebragt, en de ed'le tyd versleeten
Met vitten en gekyf, terwyl geen mensch kan weeten,
20[regelnummer]
Hoe lang de vreê, die God ons geeft, nog duuren zal.Ga naar voetnoot20
Het klaar beloofde geld, en 't nodig slaavental
Werdt my beknibbeld om de vesting te volbouwen.Ga naar voetnoot22
God geef', dat dit verzuim niet haast hen mag berouwen!
| |
[pagina 163]
| |
Dus draaide 't werk, wanneer de wysheid van den StaatGa naar voetnoot1
De gansche zaak verwees aan Hollands Hoogsten Raad,
Om waarheid en bedrog in Themis schaal te weegen.Ga naar voetnoot3
Toen juichte de Onschuld: doch de Laster stondt verlegen,
5[regelnummer]
Daar 't werk der duisternis geen daglicht veelen kon.
De schuuwe nachtuil vreest de straalen van de zon.
Wat raad om deezen slag te weeren of te ontduiken?
De Raazerny gaf raad. Men moest geweld gebruiken,
En bonzen met een' ruk den Landvoogd aan een' kant.
10[regelnummer]
De boosheid speelde zelfs met rampen van het Land.Ga naar voetnoot10
Ja uit het geen my tot onsterflyke eer moest strekken,
Wist zy, geweetenloos, haar add'rengif te trekken.
Zelfs dorst men Bethlehems rampzaal'gen blixemslagGa naar voetnoot13Ga naar voetnoot13
Verdraaien tot myn' blaam, en, schoon ik d'eigen dag
15[regelnummer]
De swarte moorders liet vervolgen op de hielen,
En ook de glorie had hen alle te vernielen,
Dorst toch hun schreeuwer op de beurs van AmsterdamGa naar voetnoot17
| |
[pagina 164]
| |
De brandklok kleppen ('t Land stondt nu in vuur en vlam!)
En hitste onkundigen, om plomp my aan te blaffen,
Als of ik beet'ren kon, dat God het land wou straffen.
Een slaavenopstand, die hier voorvalt jaar op jaar,
5[regelnummer]
(Meest door der blanken schuld, die door gevloek, misbaar,
Onmenschelyke straf, en ontucht met de wyven,
De Negers tergen, en tot woede en wanhoop dryven)
Was nu een schriknieuws, als of 't nooit was meer gebeurd.
't Zieltoogend Lands-Crediet, dat lang reeds hadt getreurd,
10[regelnummer]
En 't welk men zelf nu met dit kraaien en dit kryten
Hadt doodgeschreeuwd, was thans aan myn bestier te wyten.Ga naar voetnoot11Ga naar voetnoot11
De vrede, met een deel boschnegers versch gemaakt,Ga naar voetnoot12
Werdt plomp gelasterd, en met onverstand gewraakt;
Ja 't geen by 't gansche Land gewenscht was en gepreezen,
15[regelnummer]
(Toen de ed'le Cheusses, en meer Gouverneurs voor deezenGa naar voetnoot15
Het zelfde zochten) was nu plat een gruwelstuk,
Nu 't onder myn bestier volvoerd was met geluk.
God geef, dat de uitkomst nooit mag in ons voordeel spreeken,Ga naar voetnoot18
| |
[pagina 165]
| |
En dat deez' vreedebreuk het Land niet op mag breeken!Ga naar voetnoot1
Misleide tekenaars! gy kent het land hier niet.
Het geen gy op de kaart, als open' velden, ziet,
Zyn donkre wouden, digt met kreupelbosch bewassen,
5[regelnummer]
Doorsneên met Zwampen, en afgryslyke moerassen.Ga naar voetnoot5
Ziet, meet, hoe 't Land in diepte en breedte is uitgestrekt.
Zelfs, als ge al blind'ling, by geluk, een Dorp ontdekt,
Dan is 't nog ver van hen te dooden of te vangen.
Zy sling'ren zich door bosch en ruigten, als de slangen,
10[regelnummer]
Daar gy niet volgen kunt. Het volk wordt krank en mort.
De mondkost, die zo ver op 't hoofd gedraagen wordt
Door slaaven, en nog eerst den mond uit, door de baarenGa naar voetnoot12
Is achterom gevoerd met ponten en korjaaren,Ga naar voetnoot13
Begint te minderen. Gy vreest den regentyd,
15[regelnummer]
(Die, als het nat saizoen de wolken open splyt,
De bergkruin overzwelt, en meeren maakt van kreeken)Ga naar voetnoot16
En duizend zwaarigheên, onmooglyk uit te spreeken!
Dan ylt gy weêr naar huis: gelukkig! zo een' laagGa naar voetnoot18
Van Negers u op weg niet waarneemt uit een' haag.
20[regelnummer]
Daar moet gy blind met een' onzichtb'ren vyand kampen,
Die u, als eenden, schiet en kiffelt in de zwampen.Ga naar voetnoot21
| |
[pagina 166]
| |
Al rukte een leger van tien duizend man by één,
De moed en 't krygsbeleid van Cezar en EugeenGa naar voetnoot2
Vondt hier zyn' arbeid om een' Hydra uit te roeien,
Die zelfs Alcides knods ontduiken zou, in 't groeien.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Neen! als de dapperheid zo dikwils 't oogmerk mist,
Dan neemt het staatsvernuft zyn' toevlugt tot de list.
Dus bleef de beste raad, met wysheid hen te splitsen,
Om met 'er tyd den een op d'andren aan te hitsen.Ga naar voetnoot8
De ervarenheid heeft vaak, en onlangs dit doen zien,
10[regelnummer]
Wanneer de Negers van 't bevredigd KorretienGa naar voetnoot10
En Koppenaamen, ons verzelden op de togten,Ga naar voetnoot11
Of zelf, door eigen' wraak genoopt, als leeuwen, vochten.Ga naar voetnoot12Ga naar voetnoot12
Dus dorst men veilig eens in 't hart van 't binnenland
Indringen, dat een schat verbergt in 't ingewand
15[regelnummer]
Van gommen, mineraal en dierbre kruideryën,Ga naar voetnoot15
Ver van de zeestrand, in het diepst der woestenyën.
Dat tuig Brezil, waar wy vooraan, in ons gebied,Ga naar voetnoot17
| |
[pagina 167]
| |
Niets vonden, dan rood hout, tabak en suikerriet,Ga naar voetnoot1
En nu den Portugees met rykgelaaden' scheepen
Een' schat van zilver en juweelen uit zien sleepen....Ga naar voetnoot3
Gy luistert niet, en schudt het hoofd op 't geen ik zeg.
5[regelnummer]
Gy roept maar: trapt hem! voort! de Gouverneur moet weg!
Gy sluit de beurs, en dreigt de keel ont toe te wringen,
En weet dus eind'lyk 't naar uw' blinden zin te dwingen.Ga naar voetnoot7
Wie kan een' stroom weêrstaan, die door een' wervelwind
Aan 't hollen, in zyn' loop het akkerland verslindt,
10[regelnummer]
En onder 't knarssen van den donder, in het rukken,
De gronden bovenroert, en dyken schokt aan stukken!
Dus zwicht verblufte deugd voor onbesuisd geschreeuw!
Ver over dertig jaar, een derde van een' eeuw,
Heb ik den Staat gediend, en 't gunstig welbehaagen
15[regelnummer]
Der Heeren meer dan eens gelukkig meêgedraagen.
In negen jaaren van myn' zuure Landvoogdy,
Is 't Land een vierde en meer verbeterd in waardy,
Gantsch Kommewyne met een' dubblen boog van huizen,Ga naar voetnoot18
Plantaadjen, lyn aan lyn, met schuuren, lootsen, sluisen,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Vier myl op, nieuw bezoomd, met slaaven zonder tal,Ga naar voetnoot20
Waar van men na myn' tyd de vrucht eerst trekken zal.
'k Droeg al' de lasten van myn Ampt by nacht en dagen,
| |
[pagina 168]
| |
Vaak met myn' kwaale op 't lyf, of Surinaamsche plaagen.Ga naar voetnoot1
'k Heb weetens aan geen' mensch ooit ongelyk gedaan.
Of noemt men ongelyk, 's Lands wetten voor te staan,
En oproermaakers, die het onderst booven keeren,
5[regelnummer]
Voor God en Overheên ontzag te willen leeren?
Wel, dan beken ik schuld! 'k heb ernst getoond, als God
En 't wettige gezag door jongens wierdt bespot.Ga naar voetnoot7
'k Heb willen waaken op bekende Landschandaalen,Ga naar voetnoot8
Die Gods gerechten vloek op land en volken haalen:
10[regelnummer]
En als 't belangen van myn' Meesters heeft geraakt,Ga naar voetnoot10
Heb ik myn zelf belang trouwhartig steeds verzaakt.
Wat rust, wat vriendschap, wat genot men my deedt hoopen
Om 't recht der Maatschappy lafhartig te verkoopen,
Ik sloeg het af, en zelfs verachte ik 't dreigement
15[regelnummer]
Van 't geen my onverdiend nu overkoomt in 't end'.
Dit 's myn belooning dan! en in myn' gryze dagen
Word my met éénen schok de Kroon van 't hoofd geslagen,
Terwyl myn' Vyanden hun booze zin gelukt!
'k Word buitenstyds uit myn begonnen werk gerukt,
20[regelnummer]
'k Zie my van Vrienden en twee lieve Kind'ren scheuren,
'k Zie myn' Soldaaten myn verhaast vertrek betreuren,
Gelyk myn' Officiers, uitbarstende in geschrei,
Hun' klemmende armen om myn' hals slaan by 't gelei,Ga naar voetnoot23
Terwyl de Burgers (als vreêlievende onderdaanen)
25[regelnummer]
My nazien in de boot met ingekropte traanen,
Verwonderd, om wat reên de aloude plegtigheidGa naar voetnoot26
(Naar Lands gebruik) hen thans misgund wordt en ontzeid.
Neen, Burgers, neen! uw' trouw is altyd my gebleeken.
Ontbreekt de plechtigheid en 't uiterlyke teken,
| |
[pagina 169]
| |
Ik ken uw' harten toch, en draag uw' zegen meê,
Terwyl ik met myn' vrouw en kind'ren zwerf op zee.
Dus ga ik zuchtend scheep, verleegen en verslaagen,
En zelf niet weetende, of ik zwygen moet of klaagen.
5[regelnummer]
Zal ik den bitt'ren haat, die my zo boos bevecht,
Nog meer verbitt'ren door verdaading van myn Recht,Ga naar voetnoot6
En nieuwe Vyanden my op den hals aanrukken?
Een ys'ren pot vergruist, een' aarden ligt aan stukken.
Waar zie ik 't eind! Hoe lang moet ik het gryze hoofd
10[regelnummer]
Vermorsselen in 't graf, door 't werk reeds afgesloofd!
En is de stryd gelyk met menschen, die, vermeeten,
De goede trouwe, en al wat heilig is, vergeeten,
Terwyl hun' boosheid zelfs met dierbaare eeden lacht,
En my gezwooren heeft te pletteen met haar' macht?
15[regelnummer]
Was 't zelfs niet beter, voor den fellen stroom te wyken,
En in den stormorkaan de zeilen in te stryken?
De waarheid, voor een' tyd door lastertaal vertreên,
Breekt in het kort van zelfs door zwarte wolken heen,
En blinkt met dubbeld licht en leevendiger straalen.
20[regelnummer]
Doch moet ik, onhersteld, ten grave nederdaalen,
God ziet myn' onschuld met zyn albespieg'lend oog,
En reikt me op 't eind der baan de krans toe van om hoog.
In deeze ontroeringen, die my de ziel bestryden,
Verleegen, raadeloos, wat ik moet doen of myden,
25[regelnummer]
Verlangende na rust, gevoelig aan myn' Eer,
(Terwyl het schichtig hart gesold wordt heen en weêr,
Gelyk een roerloos schip, geslingerd door de winden)
Zyt gy 't alleen, myn Prins, by wien ik troost kan vinden.
Myn heil of ongeluk is in Uw' Hoogheids magt.
30[regelnummer]
Een enk'le wenk! dit is 't Orakel, dat ik wacht,
Om myn' vervolgers vry te treeden onder de oogen,
Zoo maar het Recht de deur toegrendelt voor de Loogen,
En de eerste valsheid, die 'k zo klaar reeds heb vertoond,
Hen eerst wordt afgeleerd, en naar waardy beloond.
35[regelnummer]
Dan schep ik adem om myn' onschuld te verweeren.
| |
[pagina 170]
| |
Doch kan 't niet zyn, en is de slag niet meer te keeren,
Kan 't opgestookte vuur niet anders zyn geblust,
En moet myn ongeluk tot Suriname's rust
Gedyën, 't zy dan zo! (de tyd kan 't best ontdekken)
5[regelnummer]
Dan moet ik voor 's Lands best getroost ten offer strekken.
Dan buige ik me, en vereer met diepe eerbiedigheid
Het lot, my van een' hand, zo dierbaar, opgeleid,
Zo my Uw' gunst maar in de treurige oogenblikken,
Die 'k nog te leeven heb, de ziel nog blyft verquikken.
10[regelnummer]
Is 't dus vergeefsch, dat ik herstelling hoop en zoek,
Zo gun me in Uw Gebied een afgeleegen hoek,
Daar ik in Eere en rust de dood stil af kan wachten,
En nimmer menschen zal verveelen met myn' klagten,
Daar ik, verzadigd van het yd'le, hier geen' vreugd
15[regelnummer]
Meer zoeken zal, dan in 't vereeren van Uw' Deugd.
Dus zong ik, Grooten Vorst, in 't bruissen van de baaren,
En 't hobbelend gezicht van dreigende gevaaren
Weêrhieldt my niet, om dit schuldoffer van myn' pligt
U toe te brengen in dit stamerend Gedicht.
20[regelnummer]
Het Heidensch land, daar ik myn' tyd in heb versleeten,
Heeft my de zuiv're taal en maatklank doen vergeeten.
Het roostend zonnevuur, 't gebrek van vrede en rust,
En 't daag'lyks zielsverdriet, heeft my den geest geblust.
Ook is de stof te schraal om met verwisselingen
25[regelnummer]
Van dichtsieraaden in bekrompen rym te wringen.
De Zuure Naam alleen maakt met zyn bloot geluidGa naar voetnoot26
De Muzen schuuw, en 't Paard vliegt schichtig achteruit.
Ovidius, toen hy in Pontus zat verbannen,
Kon zelf de snaar van zyn' Herschepping' niet weêr spannen.
30[regelnummer]
Zyn' zang kroop laag langs d' aard. Dien nederigen trant
Vondt hy zelf voegelykst aan zyn' bedrukten stand.Ga naar voetnoot31
| |
[pagina 171]
| |
Gy, dien we Augustus zien in roem te boven streeven,Ga naar voetnoot1
Volg, volg de deugden van het einde van zyn leeven,
Prins Friso, maar verhoor myn' schuldelooze beê
Met meerder goedheid, dan hy die van Nazo deê.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Prins Friso, sla 't gezicht op myn' besneeuwde haaren.
Een trouw Landsdienaar, meer door rampen, dan door jaaren,
Verouderd en verzwakt, van schut en scherm ontbloot,
Buigt voor Uw' voeten neêr, en werpt zich in Uw' schoot.
Niets kan een Vorst meer tot de onsterflykheid doen steigeren,
10[regelnummer]
Dan aan verdrukte deugd geen heul of troost te weigeren.
Zo worde Uw groote Naam eeuw uit, eeuw in geroemd,
En Uw Regeeringstyd Augustus-Eeuw genoemd!
Zo wil U God nog lang tot Neêrlands welzyn spaaren!
Zoo blyve Uw' Kroonprinses Uw' Vreugd nog lange jaaren!
15[regelnummer]
Zo blyve Uw Vorst'lyk Huis en Keizerlyk Geslacht
Met roem verheerlykt tot aan 's waerelds jongsten nacht!
De dichterlijke belangstelling voor Suriname is in Nederland nooit groot geweest. Alleen de zaak van Mauricius wist hier enige belangstelling te wekken. Mauricius ontving in 1751 bij zijn terugkeer en in 1753 bij zijn eerherstel dichterlijke blijken van belangstelling en medeleven, die hij gedeeltelijk heeft opgenomen in zijn Dichtlievende uitspanningen. De meeste van deze gedichten houden zich meer met de persoon van Mauricius bezig dan met de Surinaamse kwestie. Belangwekkend is echter in dit verband het gedicht van zijn vriend P.A. de Huybert, die in 1761 ter gelegenheid van de hernieuwde vrede met de bosnegers Mauricius' vroegere tactiek opnieuw verdedigt. | |
[pagina 172]
| |
Op den Pais in October 1760 in de Surinaemsche Volkplanting, met de Weggeloopene Negers geslooten.
Klinkdicht, Den Heere Mauricius, Oud Gouverneur dier Colonie,Ga naar voetnoot3 toegezonden. 5[regelnummer]
Ja met de Negers is de Vrede in 't eind gesloten.
Mauricius hadt dat op beter voet gedaan.
Maar ach! die trouwe dienst quam Hem heel duur te staan.
Uit zyne Landvoogdy wierdt Hij daarom gestooten!
Wat hadt men niet al vrucht van zulk een Vreê genooten,
10[regelnummer]
Indien men waere op zyn beginzels voortgegaen,
In plaets van zyn ontwerp den bodem in te slaen!
O Vreede breuk! wat is al quaet uit u gesprooten!
Nu heeft toch de uitkomst met veel schade klaer geleert,
Dat door geen wapenen dit volk kan zijn verheert.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Dit wist myn Vriend, maer zag zyn trouw beleid versmaeden.
Nu volgt men gretig, schoon met ongelyken kans,
(Zo goed men 't krygen kan) het spoor des wakkren Mans.
Men eer' hem met een kroon van Eike- en Lauwerbladen.
|
|