Suriname: Spiegel der vaderlandse kooplieden
(1980)–Ursy M. Lichtveld, Jan Voorhoeve– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
IX De plantersletterkunde. 1. Het gelegenheidsgedicht.Het oordeel van Mauricius over de Surinaamse planters (zie hfdst. VIII) geldt zeker ook voor de laatste helft van de 18de eeuw. De Europeanen in Suriname vormden (met uitzondering van de Portugese Joden, die zich echter zelden in het Nederlands uitdrukten) een vlottende bevolkinsgroep zonder ‘attachement’ voor hun woongebied. Zij vertrokken naar Suriname om zo spoedig mogelijk rijk te kunnen repatriëren en bleven daarom steeds achterom zien. Dit heimwee naar het moederland heeft een enkele tot poëzie geïnspireerd. In de verzameling zeemansliederen van D.F. Scheurleer: Van varen en vechten, dl. III ('s-Gravenhage, 1914) vindt men het volgende anonieme planterslied uit ca. 1780 (pp. 389-391):Ga naar voetnoot1 Ik leg hier aan 't Surinaamse strand,Ga naar voetnoot1
Zo ver van myn lief Vaderland;
Afgescheurd van Vriend en Maagd,Ga naar voetnoot3
Word ik door 't lot geplaagd;
5[regelnummer]
Op 't afzyn van myn beminde,
Kan ik heil of troost meer vinden.Ga naar voetnoot6
Maar ach! tot haar gedagtenis,
Baat myn niets als droevenis.
| |
[pagina 174]
| |
Op myn lustplaats daar ik woon,Ga naar voetnoot1
Steld zig alles weer ten toon:Ga naar voetnoot2
't Zwarte Volk, 't gantsch geslagt,Ga naar voetnoot3
Juicht hier vrolyk dag en nacht;
5[regelnummer]
Echter doen ik niets als treuren,
Terwyl 't myn niet mag gebeuren
U te omhelzen als welëer,
Daarom zugt ik keer op keer.
Pluimgediertens, klaare Stroom,
10[regelnummer]
Vruchtbaar Woud en Lente-Zoom,Ga naar voetnoot10
Op myn lustplaats juicht 't al:
Daar ik u, myn ongeval,Ga naar voetnoot12
Op de vleugelen van den winden,Ga naar voetnoot13
U, myn Klooris, weer zal vinden,
15[regelnummer]
Dat, zo waar ik gaa of staa,Ga naar voetnoot15
Laat ik geduurig klagten na.
Klooris u afwezendheid,
Strekt myn in myn eenzaamheid,
Tot verdriet; die groote Zee,
20[regelnummer]
Die myn afscheid van u Rheê,Ga naar voetnoot20
Doet myn voor haar oevers vlugten,
Opgepropt vol minne zugten,
Terwyl haar Golven Hemelhoog,
Myn ontvoeren uit u oog.
| |
[pagina 175]
| |
Klooris! Klooris! welk een smart
Gevoel ik aan myn angstvallig hart
Dat ik u moet misschen, maar,
Maar als de tyd zal komen daar,
5[regelnummer]
Dat ik op een schip voor Winden,
U myn Klooris weer zal vinden,
Dan zal ik juichen aan 't strand,
Niet ver van myn lief Vaderland.
Na Mauricius vond echter een grote verandering plaats in de economische toestand van Suriname. Tussen 1751 en 1773 werd door de Amsterdamse handelshuizen veel geld in Suriname belegd. De planters werd een vrijwel onbeperkt crediet geboden, vaak zonder borgstelling of onderpand. Dit lokte vele avonturiers naar Suriname. Verlopen matrozen en soldaten, ambachtslieden zonder enige ervaring in de landbouw, zagen een kans om zich met geleend geld een lid te maken van de geëerde plantersaristocratie. In deze stroom werden echter ook lieden van smaak en eruditie meegezogen. En zo ziet men na de crisis op de Amsterdamse Beurs in 1773, die aan de kunstmatige welvaart van Suriname een definitief einde maakte, een werkelijk verrassende opleving van het culturele leven in Suriname. Verschillende genootschappen werden opgericht op het gebied van toneel, wetenschap en letteren. Periodieken, verhandelingen en dichtbundels werden uitgegeven. Voor ons is het belangrijkste het genootschap De Surinaamsche Lettervrienden (1785 - ca. 1790). Dit genootschap gaf namelijk van 1785-1787 vier bundels ‘Letterkundige uitspanningen’ uit. (UB Leiden 1194 E 45-48). Daarnaast beschikken wij nog over het vrij omvangrijke oeuvre van de voorzitter van dit genootschap, Paul François Roos (zie hoofdstuk XI), een satirisch toneelspel van Don Experientia (zie hoofdstuk X) en enkele gelegenheidsgedichten in de Surinaamse kranten van vóór 1800. Hoewel ons nog veel is ontgaan (enkele jaargangen en boekwerken bleken niet aanwezig in de Nederlandse bibliotheken), beschikken wij voor deze periode over zoveel materiaal, dat het nodig bleek een keuze uit de plantersletterkunde over drie hoofdstukken te verdelen: het gelegenheidsgedicht, de satire en de pastorale. Het spreekt vanzelf dat bijvoorbeeld een dichter als de genoemde Roos meerdere genres beoefende (zie ook hoofdstuk V). Dit hoofdstuk over de gelegenheidspoëzie moest uiteraard het minst boeiend worden. De officiële gedichten, die de grote gebeurtenissen uit het openbare en persoonlijke leven onvermijdelijk begeleidden, boeien latere | |
[pagina 176]
| |
generaties niet als poëzie. Toch vormen ze een onontbeerlijk facet van deze plantersletterkunde. Een enkele maal vermag ook deze poëzie ons te boeien, wanneer zij namelijk betrekking heeft op een interessante figuur in de historie van Suriname. Wij hebben daarom drie gedichten opgenomen naar aanleiding van de dood van de neger Quassi. Wanneer men de beide gedichten van H. Schouten (zie over hem hoofdstuk X) bij het sterven van Quassi met elkaar vergelijkt, krijgt men een indruk van de betrekkelijke waarde van de gelegenheidspoëzie. Een bij uitstek satirisch talent als Schouten blijkt op verzoek een lofdicht te kunnen schrijven, waarin de lof zo weinig gemeend behoeft te zijn, dat hetzelfde feit hem ook kan inspireren tot een satire op de dood van Quassi. Welkomst groet aan den Hoog-Edelen Gestrengen HeerGa naar voetnoot1 Mr. J.G. Wichers by deszelfs aankomst in dit Wingewest.Ga naar voetnoot2
Zyt welkom Wichers als Bestuurrer van dit Land!
De Hemel zy uw Steun en Raadsman in 't regeeren.
5[regelnummer]
Zo bloeijen Land en Volk, zo ziet Ge uw Roem vermeeren!
Zo blyve uw braave Naam gezegend aan dit Strand!
Zo worde Eeuw in Eeuw uit door aller Burgren Tongen
Uw wel verdiende Lof ter Starren ingezongen!
H. ZwartenhoffGa naar voetnoot9
| |
[Eeuw-getyde der Joodsche Synagogue]Op het eeuw-getyde der Joodsche Synagogue. op de Savanne, gevierd den 12 October 1785.Ga naar voetnoot11
Myn Zangnimph treedt verheugd, ô Zaad van Abraham!
Met een eerbiedig hart in uwe Tempel chooren,
En vierende deez dag, zo heuglyk voor uw Stam,
15[regelnummer]
Laat zich, schoon stamelend, nogthans welmeenend hooren.
| |
[pagina 177]
| |
Hun Godsdienst, zo zy blyft naar 't spoor der deugd gericht,
Zie nooit, door tegenspoed zich in haar recht besnoeijen!
Gun dat hun Tempelchoor, door Voorzaats zorg gesticht,
Een reeks van Eeuwen lang, in dit Gewest moog bloeijen.
5[regelnummer]
Uit achting,
N.C. Lemmers.
| |
[Op het huwelijk van den Heere Emanuel Fredrik Wirth, en Mejufvrouwe Anna Wijthoff]Op het huwelijk van den Heere Emanuel Fredrik Wirth, en Mejufvrouwe Anna Wijthoff binnen Amsteldam denGa naar voetnoot7 14 Augustus 1785.
Algoedheid, die den echt zoo wijs hebt ingesteld,
10[regelnummer]
Vergun, dat mijn gebed, 't geen U word opgedragen,
Mijn waare zielzucht, aan uw' wijsheid moog' behaagen,
En dat mijn swakke stem, uit dank, Uw' lof vermeld'!
'T is thans niet voor mij zelv dat ik al biddend kniel'
Voor U, die mij zoo vaak vertroost hebt in mijn lijden,
15[regelnummer]
Wen ik op mijn Gebed mij zag van ramp bevrijden,Ga naar voetnoot15
En menigwerf mijn oog een dankbre traan ontviel,
O Neen, mijn smeekgebed is voor mijn Vriend gericht,
Die met eerbiedigheid, bezeffende zijn plicht,
20[regelnummer]
In kuischeid leeven wil met het Juweel der Vrouwen,
Voor Hem en zijn Vriendin bid ik U zegen af!
Algoedheid blijf hun bij, tot aan het sombre Graf!
Laat Wirth en Wijthof, weer vereend, Uw Heil aanschouwen.
C. Smit.
| |
[pagina 178]
| |
Bij het afsterven van Cornelia Adriana, dogtertje vanGa naar voetnoot1 den Heere J. Voegen van Engelen in den Ouderdom vanGa naar voetnoot2 ruim 5 Jaaren.
Lieve Keetje, teeder bloempje,
5[regelnummer]
Leidens kindje, Leidens roempje,Ga naar voetnoot5
Kroontje van ons Westerland!
Bij het klimmen uwer Jaaren,
Strooij ik vast nog Mijrthe blaren
Op uw huwlijks ledikant!
10[regelnummer]
Word mijn wensch mij niet ontzegt
Door den dood die alles slegt!
Lieve Keetje, welk een oordeelGa naar voetnoot12
Heeft uw Kindsheid tot haar voordeel!
Alles leevt wat aan U is!
15[regelnummer]
Vol van blijdschap zijn uw' lachjes!
Vol van droevheid zijn uw' klachjes!
Heil word vast uw ervenis!
Word mijn wensch mij niet ontzegt
Door den dood die alles slegt!
20[regelnummer]
Maar wat hoor ik! gij roept ... Vader!...
Lieve Moeder ... helpt ... treedt nader!
Helpt ... uw' dogter is niet wel!
Straks komt elk U bijstand bieden,
Vader doet uw' zorgjes vlieden,
25[regelnummer]
Daar hij werkt op uw herstel,
Word zijn hulp maar niet ontzegt
Door den dood die alles slegt!
| |
[pagina 179]
| |
Ach! mijn Keetje raakt aan 't kwijnen!
'K zie haar leevzon flaauwer schijnen!
'K zie haar schoon, haar blos niet meer!
'T lijfje trilt en krimpt van stuipen,
5[regelnummer]
'K zie den dood naar 't ziekbed sluipen,
Ach! ... daar velt hij Keetje neer!
O! de dood, die alles slegt,
Heeft mij mijnen wensch ontzegt!
Maar ... gij schuuwt deez' aardsche kringen,
10[regelnummer]
Daar gij, 't zoet der Hemelingen
In uw lente leeftijd plukt!
'K treur dan niet ... in dat vertrouwen,
Om U naamaals daar t' aanschouwen,
Waar geen bange zorg U drukt,
15[regelnummer]
Schoon de dood hier alles slegt,
Heeft hij daar op U geen regt.
P.F. Roos
Tot slot volgen hier nog drie gedichten naar aanleiding van de dood van Quassi (1787), een destijds in en buiten Suriname beroemde ‘dresiman’ en ‘loekoeman’ (geneeskundige en helderziende). Officiële belangstelling bij de dood van een neger was in het Suriname van de 18de eeuw verwonderlijk. Quassi was echter een bijzondere persoonlijkheid, waarvoor ook de Europeanen respect hadden. Men schat zijn geboorte in Afrika op ca. 1690. In 1712 bevond hij zich reeds in Suriname. Hij werd in later tijd aangekocht door gouverneur Mauricius, voor wie hij vredesonderhandelingen voerde met de marrons. Als beloning werd hij in 1755 vrij verklaard. Hij had zich toen al grote roem verworven als kruidkundige door de ontdekking van het naar hem genoemde koortswerende bitterhout (Quassi-bitter). Hij ontving uit het buitenland brieven, geadresseerd aan: De Hoog Edelen en Hoog Geleerden Heer de Heere Philippus van Quassi, Professor in de Kruidkunde in Suriname. Zijn tijdgenoten meenden, dat hij zichzelf van de gevreesde lepra genezen had. In 1776 maakte hij een reis naar Nederland, waar hij door stadhouder Willem V ontvangen en met eerbewijzen overladen werd. Toch bezat hij | |
[pagina 180]
| |
De beroemde Granmam Quassi
| |
[pagina 181]
| |
geen onverdeeld gunstige naam. Uit de literatuur zijn verschillende gevallen bekend, waarbij hij als helderziende ontmaskerd werd. Velen bleven echter in zijn bovennatuurlijke gaven geloven, niet alleen Negers en Indianen, maar ook de Europese kolonisten. Quassi vormde daardoor natuurlijk een dankbaar doelwit voor satirici. Toch menen wij zelfs in de hieronder geciteerde satirische ‘Rouwklagt’ een zeker respect te horen klinken. Grafschrift voor Gran Mama QuassieGa naar voetnoot1
Hier rust een Grysaart, die in d' omkreits van zyn leevenGa naar voetnoot2
Aan 't Land van goed en kwaad veel blyken heeft gegeeven,
Die en den Neger, en den woesten Indiaan,
5[regelnummer]
Om zyne Tover-Konst, steeds deedt verwondert staan!
Indien dit Volk die konst naar waarde wist te roemen,
Het zou hem thans Apol in plaats van Quassie noemen.
P.F. Roos
Grafschrift voor de Neeger Quassi van TimotiboGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Hier rust een wonder onzer eeuw
In Kruyd, en Heelkonst zoo ervaaren,
Dat hoe de Faculteid ook Schreeuw,Ga naar voetnoot12
Zij nooit dit Ligt zal evenaaren.
Hij heeft al Rottend zig gered,
15[regelnummer]
Den val der Leeden stout belet.Ga naar voetnoot15
Dat dus 's mans naam bij ons een reeks van Eeuwen Schitter
Beroemd bij 't gansch heelal door 't Heilzaam Quassie Bitter.Ga naar voetnoot17
H. Schouten
| |
[pagina 182]
| |
Rouwklagt over den onverwagten en Smertelyken DoodGa naar voetnoot1 van den Neger Quassie van Timotibo, by genaamd Gran Mama, in den Ouderdom van ruym Hondert Jaaren, alhier aan Paramaribo overleden den 11 Mey 1787.
ô Neen! dat kan niet mooglyk wezen,
Mama is niet van hier verrezen.
Waar kreeg de wreede Dood die magt?
Heeft ook die Knaap hem onverwagtGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Verrast, en dus gebragt om 't leeven?Ga naar voetnoot10
Hy heeft wel meer dien kuur bedreven.
Och Ja, daar ligt dat dierbaar Hoofd,
Die Kroeskop, van het Licht beroofd!
Ach! troost ons nu in 't bitter klaagen!
15[regelnummer]
Ach! helpt ons onze droefheid schraagen,
Wiens wederga men zelden vind.
Thans schreit een elk zyn oogen blind.
Ja, Harten zelfs als Marmer-Steenen,
Ziet men by 't Praalbed bitter weenen,
20[regelnummer]
Waarop het Lyk lag uitgestrekt.
Wat Dood heeft meer misbaar verwekt?
Koomt Voete-booys met zwarte broekenGa naar voetnoot22
Gy moet geen ander rouw-pak zoeken,
Natuur gaf U een passend kleed,
25[regelnummer]
Dat nooit te klein word of te breed.
Wilt Floers om Uwen lenden gorden!
Eet nu Tom-Tom uit zwarte borden!Ga naar voetnoot27
| |
[pagina 183]
| |
Viert Quassies uitvaard na den trant!
Geen Gran Mama komt meer in 't Land!
Hy hielp U, als gy waard verlegen,
En diende wel eens voor en tegen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Een daad, daar hem de nood toe dwong.
Wie kreukelt niet wel eens de Tong?Ga naar voetnoot6
Schreeuwd balkend thans met oopen keelen,
Zomtyds zal het den Dood verveelen,Ga naar voetnoot8
Die, moede van dit naar geluid,
10[regelnummer]
Jaagt Quassie fluks het Graf weer uit.
Zwartinnen koomt! ei! wilt niet draalen,
Laat Neteldoekse rokken haalen,
Doorweeven met het zwartste zwart;
Toont, dat gy innig zyt benard,
15[regelnummer]
Wilt Uw Banannen zwarter roosten,
Ten blyk dat gy niet zyt te troosten;
En wen gy Braf in potten kookt,Ga naar voetnoot17
Zy 't vuur met Houtskool aangestookt.
Uw Banjaards moet gy groots vercieren,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Een rouw-band om den steel doen zwieren,
Al dansend op een zwarten grond,
En draayend hand aan hand in 't rond.
Een zwerm van zwarte MarrabonsenGa naar voetnoot23
Moet vliegend U om d' ooren gonsen,
25[regelnummer]
U klaagen, dat zy zyn in nood,
Al Jammerend om Quassies dood.
Gy Indiaan met roode Veeren
| |
[pagina 184]
| |
Wilt U voortaan met zwartsel smeeren,Ga naar voetnoot1
Bekleed Uw moordtuyg ook met zwart,
Houd Pyl en Boog in 't Floers verward;
Doet, daar gy mikkend komt te heffen,
5[regelnummer]
Uw schigt een zwarte voogel treffen,
Die, vallend in het rulle Zand,
U vraagd, waar Quassie is beland;
Maakt los de Kuiten, styf bewonden,Ga naar voetnoot8
Voortaan zy alles ongebonden.
10[regelnummer]
Behangt geen Oorlel met gewigt,
Den plaat word' uit Uw neus geligt.Ga naar voetnoot11
De leden moeten treurig hangen,
Gedoogt geen styfheid in Uw gangen,
Gaat, dus verandert, na de kuil,
15[regelnummer]
Wekt Quassie door Uw naar gehuil.
Gy Apothecars met Uw Kruiden
Wilt stampende den Doodklok luiden,
Uw Vyzel wek een kreet door 't land,
Uw Bitter-kenner is van kant.
20[regelnummer]
De Planten zyn met hem verlooren,
Men zal geen mensch meer niezen hooren.Ga naar voetnoot21
Vaartwel, gy Pillen, Zeeneblaen!
Vaartwel, 't is met de Kunst gedaan!
Komt al wat leeven heeft ontfangen,
25[regelnummer]
Verdubbeld uwe treurgezangen!
Gy Doctors heft het klaaglied aan!
Laat vry de beste Kruiden staan!
De Faculteid is nu bedorven!
De groote Quassie is gestorven!
30[regelnummer]
Dat blinkend Licht is nu ontzield,
'T geen rottend zig in 't leeven hield.Ga naar voetnoot31
| |
[pagina 185]
| |
Heeft Esculaap dit ooit geweeten,Ga naar voetnoot1
Off zy, die na hem Letters - vreeten?
Bewyst my zulks uit Hypocraat,
In Grieks, Latyn of waar het staat.
5[regelnummer]
Laat Ludeman, laat Titsing spreeken!Ga naar voetnoot5
Elk Toover-Doctor heeft zyn streeken,
Dan geen van allen was zoo leep.Ga naar voetnoot7
Helaas! die Konst die is om zeep!
'K zal willens geen Geneesheer hoonen,
10[regelnummer]
Maar laat men my een tweeden toonen,
Of zeggen, waar die Man dog leeft,
Die Böasie geneesen heeft.Ga naar voetnoot12
Die kwaal is reeds voor lang beschreven,
Maar nog geen middel opgegeven.
15[regelnummer]
Vond men wel ergens gryzer vent
Die beeter Bitter heeft gekend?
Hy dagt nog meerder aan te wyzen,Ga naar voetnoot17
Maar d'ouwde kop begon te gryzen.
Zyn voosig lichaam kon pas staan,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
De voeten weygerden te gaan,
En wandelend, belaên met plaaten,Ga naar voetnoot21
Schoof hy al stompl'end langs de straaten
En hinkte altyd op en neer.
Hy leek natuurlyk Ruiten Heer!Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Myn droefheid is niet te beschryven.
Ik moet hem eind'lyk laaten blyven,
| |
[pagina 186]
| |
En rusten in het donk're Graf,
Beroofd van 't licht, dat hy ons gaf.
Ik zal zyn kuuren nooit vergeeten.
Wat heeft hy Wichlaary bezeeten!
5[regelnummer]
Men schenk' zyn Graf ter eer een zuil van zwart Albast,
En bytele daar op, hier rust een groote quast.
H. Schouten.
|
|