Suriname: Spiegel der vaderlandse kooplieden
(1980)–Ursy M. Lichtveld, Jan Voorhoeve– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 135]
| |
VII De hinderlijke Dominee Kals.In de eerste helft van de 18e eeuw leefden en werkten gedurende korte tijd twee figuren in Suriname, die door de planters als zeer hinderlijk werden beschouwd: Gouverneur Mauricius (zie hoofdstuk VIII), die de machtspositie van de plantersaristocratie in Suriname aantastte en daarom na vijf jaar uit Suriname werd weggeïntrigeerd; en Ds. Joannes Guiljelmus Kals, die het fundament van hun bestaan aantastte, namelijk het recht zich in Suriname te bevinden. Hij werd dan ook op allerlei wijzen in zijn werk gehinderd en reeds na twee jaar teruggezonden als onwaardig het predikambt langer te vervullen. KalsGa naar voetnoot1 werd in 1702 in Duren (in het land van Gulik) geboren. Hij bezocht in Duitsland een Jezuïtenschool, hoewel hij niet van Katholieke huize schijnt te zijn. In 1722 kwam hij in Amsterdam, waar hij zich met de handel bezig hield. In 1726 werd hij ingeschreven als student in de theologie te Utrecht. Hij had zich reeds lang geïnteresseerd voor de zending onder de heidenen. Na afloop van zijn studies vertrok hij daarom vol grote plannen naar Suriname (1731). Reeds op de boot daarheen botste hij met de Surinaamse realiteit. Hij kwam in conflict met de kapitein, toen uit zijn gebeden bleek, dat hij in Suriname de heidenen wilde bekeren. De kerkeraad van Paramaribo ontving zijn bekeringsplannen nog minder enthousiast:
sy my in 't midden myner Rede den Draad afkapten, en met heevigen Toorn opvliegende, heenen liepen, my uitlachten, of | |
[pagina 136]
| |
my toeschreeuwden: Wel Domine! laat ons diegene bekeeren,Ga naar voetnoot1 die met ons een Vel hebben, en van eene Verwe met ons zyn, en laat (Ik schrik 'er van; zo dikwils als ik daar aan gedenkke, zo worde ik beroert en myn Vleesch heeft een Grouwen gevat; Jaa de Hairen mynes Vleesches rysen my te Berge, zo meenigmaalen als ik 't verhaalen of schryven moet) die vervloekte Chams Kinderen voor den Duyvel vaaren; die zyn Geschaapen om ons Koffy en Suyker te planten.
Inderdaad leefde in Kals een voor die planters onverdragelijk visioen: een vreedzaam en gelijkgerechtigd samenleven tussen blanken en gekleurden in Suriname. Ondanks spot, hoon en verdachtmakingen van allerlei aard bleef hij dit visioen trouw en boog hij zich niet voor de ‘ervaring’ der planters. Zo is hij gedurende zijn korte verblijf in Suriname het geweten geweest van de Surinaamse ChristenheidGa naar voetnoot2. De planters hebben zich dan ook ten spoedigste van hem trachten te ontdoen (reeds in 1733), niet schromend daarbij gebruik te maken van zijn meest intieme lijden, zijn ongelukkig huwelijk. Met Kals hebben zij getracht hun onrustig geweten uit te bannen. Later is Kals in Nederland in het gelijk gesteld door de synode. In 1737 werd hij beroepen te Stephenswaard. In 1741 moest hij echter ook daar ontslag nemen, ook ditmaal wegens zijn onbuigzame houding in een principieel conflict. Hij kwam na enige tijd in Leiden wonen, waar hij lessen gaf aan studenten. Daar raakte hij verwikkeld in een schandaal met zijn dienstbode. Hij spreekt later met grote vrijmoedigheid over zijn ‘val’. Hij vertrok naar Engeland, waar hij genoemd wordt als ‘geadmiteerde onderwijser der Oostersche Talen, by de Universiteit Oxford’. Hij bevond zich voor de druk van zijn Hebreeuwse leerboeken juist in Nederland, toen daar de publieke opinie zich bezig hield met het conflict tussen Mauricius en de Surinaamse planters. In hem herleefde de hoop zijn zendingsplannen alsnog ten uitvoer te brengen. Ondanks herhaalde pogingen bij Synode, Classis en Compagnie is het hem echter niet gelukt naar Suriname | |
[pagina 137]
| |
terug te keren. Als zoveel later Multatuli - een naam die zich niet alleen om deze reden opdringt - richt hij zich dan rechtstreeks tot het Nederlandse volk met zijn grote werk: Neerlands Hooft- en Wortel-sonde, het verzuym van de bekeringe der Heydenen, etc. 2 dln. Leeuwarden, 1756Ga naar voetnoot1. Hoeveel hij van dit beroep op het grote publiek verwacht, toont hij in een brief aan een vriend:
[mijn boek] dat, sonder eenige Trompetters en Krygs-Allarm te blaasen, evenwel zo veel Rumoer zal maaken als de zaak van Ds. Van der Os [een zaak die toen vrij wat opgang maakte] niet half heeft kunnen doen; die ik maar aanmerke als eene Beuseling en Wyven-geplabber, daar zo veel Water over Vuyl gemaakt is; daar de myne in sich sluyt de Bekeeringe van een geheel Volk. Want de Tytel zal zyn, Neerlands Hooft- en Wortel-sonde, het versuym van de bekeeringe der Heydenen.Ga naar voetnoot2
Kals bereikte niet wat hij meende te mogen verwachten in zijn Multatuliaanse naïviteit. Men heeft hem steeds weten te verhinderen zijn visioen anders dan op het ongevaarlijke papier te beleven. Na 1756 is weinig over hem bekend. ‘In 1777 riep hij wegens zijn groote armoede en hooge jaren de hulp in van de Classis van 's Gravenhage; door hare bemiddeling werd hij te Heusden in het Oudemannenhuis geplaatst, waar hij overleden zal zijn’Ga naar voetnoot3. | |
[pagina 138]
| |
Tekst.Ga naar voetnoot12Ziet nu eerst op 't Volk in welker Land dat gy woont, 3 de Indianen, en betragt doch eens, mag ik u bidden, rypelyk 4 met wat Regt gy u Meester maakt van hunne Erflanden en 5 Besittinge. Het is onnoodig om hier naa te speuren, hoe deese 6 Volken in deese Landen gekomen zyn. Gy vind hun daar en 7 siet dat sy Menschen zyn gelyk gy, dat sy in alles u gelyk 8 zyn, uitgenoomen dat sy niet snedig genoeg zyn om sich 9 alle te vereenigen en sterk te maaken, en U uit hun Land te 10 verdryven; omdat gy hun het minste nut noch voordeel niet 11 aanbrengt, maar in tegendeel haar geduurig ontrust en al 12 dieper en dieper indryft, om u ruymte te maaken. Zyn sy 13 niet zo blank als gy van Vel? Ey lieve! siet op de Meesten 14 van U, die daar gebooren zyn of Lang daar gewoont hebben. 15 Hoe seer Sy sich ook bedekken met hunne kleeren en koestren, 16 egter zyn se veelen van de Indianen gelyk. En wat het Vernuf 17 betreft, ik hebbe 'er onder U gekend, die zo onvernuftig en 18 onkundig waaren, dat selfs de Indianen, hunne Slaaven, 19 onder U met hun spotteden. Zoude het wel te verwonderen 20 zyn, dat dit Volk, eens Oogen krygende, des Nagts uit de 21 Bosschen U allen op Uwe Bedden of in Uwe Hangmatten 22 kwam vermoorden, om deese vreemde Gasten op eenmaal 23 kwyt te worden? Waarvoor gy egter geensints soudet te 24 vreesen hebben, zo gy aanstonds met hun niet alleen Vriend-25schap gemaakt, maar ook hun tot Uwen Godsdienst over-26gehaalt, onder uwe Wetten gebragt, en alzo tot een beschaaft 27 Volk gemaakt haddet. Gy soudet nu al lange met hun Swager-28schap gemaakt, en het Land tot Uwe Besittinge, door eeneGa naar voetnoot28 | |
[pagina 139]
| |
1 Wet des Huwelyks, gekreegen hebben. Zy souden hunne 2 Landpaalen voor U opensetten, deselve helpen bearbeiden en 3 beplanten, en Uwe Wooningen souden in Veyligheid, Ruste, 4 Eere en Redelykheid voor euwig bevestigt zyn. 5Siet gy ten Tweden op de Negers, die gy met groote 6 Onkosten uit Guinea moet laaten haalen, die - door wat 7 Regt laat ik diegene verantwoorden, die deesen Koophandel 8 dryven - van daar gehaalt, tot U overgebragt, en op den 9 Menschen Markt (foey! Schande voor Christenen) opentlyk 10 verkogt en gemynt worden. Deese Menschen gebruykt gyGa naar voetnoot10 11 in Uwen Dienst, en de Meesten van U handelen ruwer en 12 harder met hun als sy met hun onvernuftig Vee: Honden en 13 Katten, Paarden, Koeyen of Varkens handelen. Is 't wel te 14 verwonderen, dat deese Menschen, hunne Vryheid onderGa naar voetnoot14 15 de Handen van hunne Beulen soekende, weg loopen? En 16 dan in de Bosschen by malkanderen komen, daar Vermeenig-17vuldigen en aangroeyen in stille Ruste, allerley Overlegginge 18 maaken om U ter eener Tyd te komen betaalt setten, wat 19 gy of aan hun selfs of aan hunne Voorsaaten gedaan hebt? 20 Bysonder wanneer sy sien, en dikwils ondervinden, dat gy 21 hun nu noch geene Rust laat, maar overal naaset, opsoekt, 22 ontdekt en, in uwe Magt gekregen hebbende, dan op de | |
[pagina 140]
| |
1 allergrouwsaamste en onmenschelykste Wyse vermoordt, 2 't welk gy noch met den Naam van Regten of Regtdoen, 3 durft benoemen. Ey lieve! overdenkt doch dit alles eens Wel, 4 mag ik U bidden, om Uwer selfs willen, en vraag U wat Titel 5 van Regt dat gy op deese Menschen gekregen hebt? HebbenGa naar voetnoot5 6 sy U tot hunne Meester verkooren of gesogt? Hebben sy 7 sich aan U opgedraagen voor Huur of Loon? Of hebben syGa naar voetnoot7 8 sich aan U voor Geld verkogt? Gy sult seggen: Wy hebbense 9 gekogt. Maar van Wien? Van de Compagnie? Wel wat 10 Regt heeft de Compagnie op die Menschen? Gy segt: daar 11 ligt U en ons niet aan gelegen. Wel aan, het sy zo. Daar ligt 12 U en my dan ook niet aan gelegen, hoe die Menschen soeken 13 wederom uit de Handen dergenen los te komen, die hun 14 sonder Regt besitten. Wat Regt wilt gy op hun voorwenden 15 voor God? Dat gy hun in hunne gesogte Vryheid stoort, en 16 gevonden hebbende vermoort? Maar gy sult seggen: sy 17 hebben ons ons geld gekost, en daar zyn 'er onder, die op 18 onse Plantasie gebooren en alzo onse Erffenis zyn. Wel wat 19 Nut hebben die Menschen van dat Geld gehadt, dat gy voor 20 hun aan hunnen Vyand betaalt hebt? En wat Regt hebt gy 21 meer op die, van zo gekogte Slaaven op uwe Gronden ge-22boorene Menschen, als op anderen? Siet op de Oorsaake van 23 hun wegloopen, en gy sult bevinden, dat die geene andere 24 zyn als uwe wreede en onmenschelyke Behandelingen. En 25 denkt dan op U selven. Soud gy niet tragten uit en onder 26 de Handen dergenen los te komen, die U duysend Dooden 27 deeden sterven, en dat onder eenen geduurigen slaafschen 28 Arbeid? Wat doch soudet gy in U Gemoet anders denkken 29 als het grootste Regt, jaa de uiterste Verplichtinge tot uselven 30 te hebben, om te tragten hoe eerder hoe liever van dat Jok 31 en die Vreese des Doods bevrydt te worden. Ja hoe soudet 32 gy U op sulke Vyanden door 't Regt van wederom Vergel- | |
[pagina 141]
| |
1dinge wreeken, als gy daar maar eenige Kans toe saagt? 2 Hoe kont gy dan met deese Menschen zo onmenschlyk 3 handelen! 4Noch eens siet, mag ik U bidden, om Uwer selfs en uwer 5 Naakomelingen willen, op 't groote Nut en onbeschryflyk 6 Voordeel, dat gy soudet genieten van deese Menschen, die 7 nu, het sy op wat Wyse het ook wil, de Uwe geworden zyn, 8 wanneer gy hun tot beschaafde, geschikte, bekwaame en 9 vernuftige Menschen wistet te maaken. Heeft niet een Heer 10 onvergelykelyk meer Dienst en Werk te verwagten van eenen 11 Dienstknegt of Dienstmaagt, die Hy met Verstand kan re-12geren, en kan doen sien en begrypen, wat hy hebben wilt, 13 en dat zulks zo wel tot syn, als tot synes Heeren Nut is, als 14 dat Hy altyd moet slaan, villen, en daardoor die MenschenGa naar voetnoot14 15 onbekwaam of onwillig maaken, om 't gene te kunnen of 16 te willen, wat sy anders geern souden willen doen? Maar gy 17 sult seggen: Het syn domme Beesten, die gebooren zyn tot 18 Slaverny, en het Werk dat sy voor ons doen moeten, is ook 19 maar Beesten Werk, daar behoort geen Verstand toe; wan-20neer sy Verstand hadden, souden sy willen Vry zyn en niet 21 meer Werken. Dat zyn, ik weet het wel, uwe verkeerde 22 Redeneeringen. Gy verstaat meest alle uwen Godsdienst selfs 23 niet, en daarom redeneert gy ook zo in 't hondert. Zyn het 24 domme Menschen? Ey lieve, wat zyt gy? Of wat soudet gy 25 zyn, wanneer gy ook zo gebooren en gehouden wierdet?Ga naar voetnoot25 26 Is U Werk Beesten Werk? Waarom laat gy 't dan niet door 27 Beesten verrigten? Of syt gy selfs die Beesten, waarvoor sy 28 't doen? Dit laatste mag men veylig van eenigen onder U 29 seggen. Waarom doch souden die Menschen eene Vryheid 30 soeken en begeeren, die hun lastig en ondienstig soude zyn? 31 Want wanneer sy verstandig geregeert wierden, souden sy 32 sien, dat sy veel elendiger waaren, hunne Vryheid besittende | |
[pagina 142]
| |
1 om in Blindheid en Onkunde te leven, Armoede en Gebrek 2 te moeten lyden, als nu, daar sy door eenen verstandigen Heere 3 tot verstandige Menschen gemaakt, voor hunnen Arbeid van 4 alles versorgt, en hunne Naakomelingen onder syne Be-5scherminge genoomen worden. Jaa die ook, wanneer sy sich 6 daarnaa gedraagen, hun Vryheid, en met die Vryheid een 7 Middel om te kunnen bestaan aan de Hand wyst, waardoor 8 sy dan op nieuws verpligt worden om sulken Heere onder-9daanig met hun Naakroost te blyven. Jaa wat meer is, dat sy 10 door eenen godvrugtigen Heere tot goede Christenen ge-11maakt, die God en Christus kennende, in die Hoope en 12 Verwagtinge leven, om met hunnen Heere eens te sullen 13 euwig gelukkig zyn. O, wat soude dit deese Menschen aan 14 U verpligten. Hoe gewillig en gereedt souden sy uwen 15 Arbeid en Werk verrigten, en U daardoor verryken en be-16veyligen. O! Wat soudet gy dan eerst regt gelukkig leven, 17 en het goede van dat Land genieten. | |
Voorbeeld van de Negerinne IsabellaGa naar voetnoot1819Op deese Reyse nu hadde ik 't Geval om die Negerinne 20 te sien en te hooren spreeken, waarvan <ik> boven met eenen 21 Vinger aangeroert hebbe. Dit moet ik hier nogh verhaalen, 22 als een Staaltjen om te toonen, hoe men de Bekeeringe 23 dier Elendelingen, in plaats van te bevorderen, veragtert,Ga naar voetnoot23 24 verhindert en ten eenenmaal onmooglyk maakt. Ik kwam | |
[pagina 143]
| |
1 dan met deesen mynen Ouderling in de Riviere Pirica inGa naar voetnoot1 2 de Huysbesoekinge, eyndelyk op de Plantasie M... daar 3 deese zo berugte Isabella, Negerinne, was.Ga naar voetnoot3 4Ik vroeg aanstonds naa haar, maar men maakte allerhande 5 Uitvlugten, om deselve voor my te verbergen. Ik seyde, dat 6 ik niet eerder soude nogh konde heenen gaan, tot dat ik haar 7 gesprooken hadde. Sy kwam dan eyndelyk al schorvoetende 8 aan, en boog sich en neygde verscheyde maalen op eene meer 9 dan verwagte Wyse, eer sy nogh by my was. Ik riep haar toe, 10 dat sy sonder Schroom en Vreese moest naderen, dat ik niet 11 gekomen was om haar te verschrikken of kleenmoedig te 12 maaken, maar veel meer om haar op te beuren en te ver-13troosten. 14Wanneer sy nu by my was, en my beleefdelyk met goede 15 Nederduytsche Woorden gegroet hadde, bitterlyk weenende 16 en haare Handen wringende, vroeg ik haar, of sy die Isabella 17 was, die als Lidtmaat van onse Kerk gedoopt en ten Avond-18maal een en andermaal geweest was? Sy ving aan te Schreeu-19wen dat sy Snakte, en seyde:Ga naar voetnoot19 20- Ja Eerwaarde Heer! Ik ben die seer ongelukkige Isabella. 21- Wel, seyde ik, hoe komt gy dan uit het hoogste Geluk, 22 waartoe Uw Heer U door Oeffening hadde laaten brengen,Ga naar voetnoot22 23 tot zo een seer groot Ongeluk, om U selfs door VervalGa naar voetnoot23 24 daarin te storten? | |
[pagina 144]
| |
1- Eerw. Heer, het is waar, ik hebbe my selfs ongelukkig 2 gemaakt, maar de Blankken hebben my in dit godloose 3 Land daartoe genoegsaam gedwongen. 4- Hoe zo Isabella? Hoe hebben sy U kunnen dwingen tot 5 het geene, daar gy misschien graag naa was? Heeft niet Uwe 6 eigene verdorvene Natuur en Uwe vleeschlyke Begeerlyk-Ga naar voetnoot6-77heden U daartoe verlokt en verleydt, dat gy U wederom 8 met de Negers hebt vermengt? Dat was U immers door 9 onsen Godsdienst niet geleert. Die leert ons maatig, tugtig 10 en eerbaar te leven. 11- Het is zo, Eerw. Heer, was haar antwoord. Ik wil my selfs 12 ook niet ontschuldigen. Het is seker mede door myn verdor-13ven Vleesch gekomen; maar de Blankken hebben my veragt 14 en bespot, wanneer ik mede ter Kerke kwam en ten Avond-15maal ging. 16- Wel daar moest gy U niet aan gestoort hebben, wetende, 17 dat sulks het Werk van de verkeerde Wereld is. Onse Saa-18ligmaaker en syne Apostelen zyn ook versmaat en veragt 19 geworden. Dat doch is 't Lot van de Vroomen, dat se van 20 den Godtloosen vervolgt werden. Maar misschien hebt gy 21 ook daartoe Gelegenheid gegeven? 22- Eerw. Heer, of ik daartoe Gelegenheid gegeven hebbe, 23 daar wil ik God en UEerw. over oordeelen laaten, als ik 24 mag aan UEerw. verhaalen, hoe sy 't met my gemaakt 25 hebben, dat ik eyndelyk wel wederom tot myn GeslagtGa naar voetnoot25 26 moest keeren. 27- Laat my dat eens hooren, daar ben ik lang seer begeerig 28 naa geweest; seg het maar sonder schroom, voor de Vuyst, 29 ront uyt, en verbergt niets. Ik sal U Raadt geven, hoe gy 30 uwe Sonden by God versoenen, de gegevene Ergernisse 31 wederom verbeteren, wegneemen, en alzo wederom als een 32 Lidtmaat sult aangenoomen worden. Want die gevallen is, | |
[pagina 145]
| |
1 staa wederom op en bekeere sich, en God sal hem genadig 2 zyn! Maar ziet toe dat gy niet meer Sondigt. 3- Myn Dierbaare Heer, ik hebbe ook al lang van UEerw. 4 gehoort en seer verlangt om U te sien. En niet veel hoope 5 hebbende om UWEerw. te zullen kunnen spreeken, hebbe 6 ik God gebeden, dat ik doch zo gelukkig mogte zyn om 7 UEerw. te spreeken; omdat ik gehoort hebbe, dat UWEerw. 8 zo een goed Leeraar is, en de Heydenen soekt te bekeeren. 9 Maar ik hebbe daartoe geene Gelegenheid gehadt, noch 10 kunnen vinden. 11- Ik ben nu hier, en geve U selfs Gelegenheid, seg nu maar 12 op. Ik hebbe ook al veelmaalen van U gesprooken, naadat 13 my Uwe Val is ter ooren gekomen. Het heeft my ook aan 14 Gelegenheid ontbrooken, om u naa my toe te laaten, of selfs 15 by u te komen. Welaan, ik ben nu hier om Uw als een ver-16looren Schaapjen ook te soeken, en, was het mogelyk, 17 wederom tot de Kudde van Christus en de Gemeenschap 18 van God te brengen. Laat my nu eens uit Uwen Monde 19 hooren: hoe hebben 't de Blankken met u gemaakt? Seg op 20 en schroomt niet. 21Nu ving sy wederom aan bitterlyk te Weenen, en ik kon 22 merken, dat sy om der Omstanders willen niet dorst. Ik 23 ging derhalven wat met haar aan eene syde, roepende mynen 24 Ouderling om mede te gaan, en seyde: Kom aan Isabella, 25 seg my eens, hoe komt gy daartoe dat gy U met de Negers 26 vermengt en daarvan hebt laaten bekruypen? Seg 't my eens 27 klaar. Ik weet 'er Wel iets van, en kan U derhalven ook in 28 alles de Schuld niet geven, maar seg my de Waarheid. Wy 29 hebben met eenen Alwetenden God te doen, die niet liegen 30 kan, en ook geene Leugenen ongestraft laat. Ik verwagt dan 31 dat gy my alles naa Waarheid zult seggen. Want daar is my 32 seer veel aan gelegen om dit regt te weten. 33- Eerw. Heer, ik sal 't U opregtelyk seggen, zo veel als ik 34 weet en kan, maar hout doch myne onbekwaamheid en myneGa naar voetnoot34 35 Swakheid ten besten. | |
[pagina 146]
| |
1- Seg maar op, ik kan U seer wel verstaan, want gy spreekt 2 goed nederduytsch. 3- Myn Heer doodt synde, hebben sy my willen dwingen 4 om met hun in Ontugt te leven, ging sy nu voort om te 5 verhaalen; maar wanneer ik dat volstrekt weigerde, scholden 6 sy my uit voor een swart Beest, seggende: ik was doch des 7 Duyvels. Het gedoopt zyn en ten Avondmaal gaan soude 8 my doch niet helpen. De Hemel was voor geene Swarten 9 gemaakt, die waaren alle des Duyvels, die moesten maar 10 Werken en tot hun playsier zyn. Want de Blanken waaren 11 alle Goden Kinderen, en de Negers alle des Duyvels 12 kinderen, om hun Koffy en Suyker te planten geschapen. 13- Kond gy dan daarop niet antwoorden? 14- Wel ja myn Heer; ik seyde hun, dat sy alle, hoe blank sy 15 ook waren, des Duyvels Kinderen waren, zo lang sy de 16 Werken des Duyvels deeden. Dat de Jooden ook hadden ge-17roemt, dat sy Abrahams kinderen waren, maar dat de Heer 18 Jesus hun gesegt hadde, dat sy geene Kinderen van Abraham 19 maar van den Duyvel waren. En dat ik wel geloofde aan 't 20 geene my geleert is, dat de Moorman, die gedoopt is ge-21worden van een der Apostelen (ik weet 't niet meer, wie 't 22 gedaan heeft) evenwel saalig is geworden. En ik geloove, dat 23 ik daarom niet sal uit den Hemel blyven, dat ik een swart Vel 24 hebbe, als ik maar Gods Geboden onderhoude. 25- Wel geantwoordt Isabella. Het komt 'er ook niet op aan, 26 of gy juyst weet, wie die Moorman gedoopt heeft of niet, 27 als gy maar weet dat Hy gelooft heeft, dat Jesus de Messias 28 was, die van Jesaias, waarin hy las, belooft was; en dat HyGa naar voetnoot28 29 daarop door eenen van de Euangelisten of Diaconen gedoopt 30 is. Want het was Philippus, die hem gedoopt heeft, zo als die 31 ons Hand. VI.6. onder de Diaconen opgegeven word, en 32 Hand. VIII. voorkomt hem doopende. Maar seg my eens, 33 terwyl gy wist, dat het den Blankken niet helpen soude ge-34doopt te zyn, ten Avondmaal en ter Kerke te gaan, zo lang | |
[pagina 147]
| |
1 se de Werken Gods niet deeden, hoe kondt gy U dan van 2 de Negers laaten verleyden tot het geene, dat gy den Blankken 3 Christenen weigerdet? 4- Myn Eerw. Heer, de Blankken wilden met my in Hoerery 5 leven, maar ik hebbe nu eenen Man, daar leve ik eerlyk mede, 6 en ik tragte hem mede hetgeene te leeren dat ik weet, en wy 7 bidden met onse Kinderen zaamen. 8- Maar Isabella, Kondt gy dat voor een wettig Huwelyk 9 houden? Hebt gy niet geleert, om U niet met den Ongeloo-10vigen te mogen vermengen? Weet gy dan niet, dat God de 11 eerste Wereld door de Sondvloed heeft laaten vergaan, omdat 12 de Soonen Gods, dat waaren de Soonen van Seth. die God 13 dienden Gen. IV. 26., die door deesen Naam onderscheiden 14 worden van de kinderen der menschen, die uit Kains Ge-15slagte waren gesprooten en hunnen Vader in de wereldsche 16 Dingen naavolgden, sich met deesen vermengden? 17- Myn Heer, de Mensch is swak, en voornamelyk een 18 Vrouws-Persoon, bysonder wanneer sy van ieder een veragt 19 is. De Blankken souden my immers niet getrouwt hebben, 20 die souden maar een om den anderen, met my haaren Lust 21 en Moetwil hebben willen uitvoeren; en dat konde ik niet 22 doen. Dat weet ik, dat groote Sonde is; maar dat ik met 23 eenen Man alleen leve van myn Geslagt (ofschoon ik nietGa naar voetnoot23 24 voor de Wereld met hem getrouwt ben, zo ben ik doch met 25 hem voor God getrouwt, en ik weet dat hy my en ik hem 26 getrouw ben, en wy dienen zaamen, met onse Kinderen, 27 God zo goed als wy kunnen. 28Ik Vroeg haar dan, hoe dat toeging? Hoe kund gy uwen 29 Man onderwysen, kundt gy dan uwe Gebeden in Neger-30Engelsch, of kan hy Duytsch? 31- Myn Heer, antwoorde Sy, Hy, myn Man, kan alle de | |
[pagina 148]
| |
1 Gebeden die ik kan in Duytsch en Neger-Engelsch, en kan 2 ook al wat lesen, dat ik hem uit de Bybel geleert hebbe. 3Ik vroeg haar, wat sy dan baden. Nu badt sy op eene seer 4 klaare Wyse het Morgen-Gebed, zo als agter onsen Cate-5chismus, in de gewoonlyke Kerk- en Huys-Psalmen-Boeken 6 staat, het Avond-Gebed, het Gebed voor en na den eten, en 7 wiste eene goede meenigte Schriftuur-plaatsen, onder anderen 8 die uit Joh. III. 36: Die in den Soone gelooft, heeft het 9 eeuwige Leven; maar die den Soone ongehoorsaam is, die 10 sal het Leven niet sien, maar de Toorn Gods blijft op hem. 11 En I. Joh. I. 6, 7: Indien wy seggen, dat wy Gemeenschap 12 met hem hebben, en wy in de Duysternisse wandelen, zo 13 liegen wy en doen de Waarheid niet; maar indien wy in 14 't Licht wandelen, gelyk Hy in het Licht is, zo hebben wy 15 Gemeenschap met malkanderen, en het Bloedt Jesu Christi, 16 synes Soons, reynigt ons van alle onse Sonden. 17Ik moet bekennen, dat het wel wat gebrekkig ging, zo 18 dat ik haar nu en dan helpen moest, maar egter moest ik my 19 verwonderen, dat sy deese Stukken noch wiste. En ik moest 20 daar uit besluyten, dat de Heere het gekrookte Riet niet 21 verbreeken, noch de rookende Vlaswieke niet uitblusschen sal. 22 Ik vond my in Gemoede gehouden om haar op te beuren,Ga naar voetnoot22 23 en te vraagen, of sy dan wel verlangde om wederom aan-24genoomen en verder onderwesen te worden, en dan haaren 25 Man en Kinderen mede te brengen om ook onderwesen en 26 gedoopt te worden, en sy alsdan op eenige wettige Wyse, 27 naa 't Gebruyk van onse Kerke in 't Land ingevoert, getrouwt 28 worde, en dan verder Eerlyk en Christelyk met malkanderen 29 te leven. 30Nu ving sy wederom aan te Weenen. Ik seyde: sy moest 31 nu niet Weenen, maar Vrolyk zyn, en dankken met my God, | |
[pagina 149]
| |
1 dat die my tot haar gesonden hadde, om haar als een dwalende 2 Schaap te soeken, te genesen en wederom gesond te maaken. 3 Want ik merkte dat men daar in dat Land met de woorden 4 uit Ezeliel XXXIV wel hadde mogen seggen, ten opsigte 5 van de Herderen, Vers 2: Wee den Herderen die hun selfs 6 weyden; zullen niet de Herders de Schaapen weyden? enz. 7Hierop nu ving sy aan met bleyder Stemme te roepen: 8 O! Myn God! O! Myn Heere Jesus! O Myn Dierbaare 9 Heyland! Mogt ik doch zo gelukkig zyn. Ik wil gaarne alle 10 myn Leven arbeiden en eene Slaavinne blyven, als ik maar 11 wederom mag in de Kerk komen, en mynen Man en Kinde-12ren dan in ons Huys onderrigten. 13Ik kan dit wederom niet Schryven, sonder die alleruiterste 14 Aandoeninge, wanneer ik my te binnen brenge, hoe deese 15 Slaavinne haare Handen wrong, met wat voor een Gesigte 16 dat sy naar den Hemel sag, alsof sy den Heere Jesus in 't Ooge 17 gehad hadde, en aan Hem haar leed klagen en haar Harte 18 schenkken, en sich geheel en al aan Hem Opdragen wilde. 19Ik vroeg haar, seer met haar bewoogen en ingenoomen 20 zynde, of sy wel soude willen eene Tyd lang by my op den 21 Kerk-grond woonen, beloovende haar dan te sullen sien, ofGa naar voetnoot21 22 ik haaren Heere daar toe konde bewegen om haar dat te 23 vergunnen; dan soude ik haar wederom tragten te regt te 24 helpen, om haar met God en de Gemeente te versoenen. 25Zy neeg seer beleefdelyk, en seyde: Myn Heer, was ik 26 maar zo gelukkig! O! Myn God! was ik zo gelukkig! ik 27 wilde niet alleen eene Tyd lang, maar alle myn Leven by 28 UwEerw: woonen, als myn Heere my maar toe wilt staan,Ga naar voetnoot28 29 en als ik maar nu en dan naa myne Kinderkens en mynen 30 Man mag gaan sien, om die ook mede te onderwysen. | |
[pagina 150]
| |
1Ik seyde, dat ik haar van haaren Heere, noch van Haaren 2 Man en Kinderen niet af sogt te trekken, maar dat het alleen 3 soude zyn, om haar in haar Geloove wederom te sterkken en 4 te bevestigen; en zo my God de Genade wilt vergunnen, 5 voegde ik daarby, U en Uwen Man met uwe Kinderen en 6 meer anderen te winnen, sal ik Hem grootelyks dankken,Ga naar voetnoot6-7 7 deese myn Oogmerk bereykt te hebben. 8Nu ving sy wederom op nieuws aan te weenen, te roepen 9 om Genade by God te mogen hebben, dat myn Voorneemen 10 mogt bevestigt werden. Ik kon haar schier niet tot bedaaren 11 krygen, en te rug houden van my meer dan menschlyke 12 Eere te willen bewysen. |
|