Suriname: Spiegel der vaderlandse kooplieden
(1980)–Ursy M. Lichtveld, Jan Voorhoeve– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 53]
| |
IV De guerilla tegen het Nederlandse gezag 1 De IndianenHet contact tussen Indianen en Europeanen verliep aanvankelijk zo gunstig mogelijk. De eerste Europese ontdekkingsreizigers (men leze bijvoorbeeld het logboek van Columbus) zijn enthousiast over het nieuw ontdekte mensenras en prijzen de Indianen in hooggestemde bewoordingen. De Indianen van hun kant zijn uiterst bereidwillig, niet alleen tegenover de tijdelijke bezoekers (zeevaarders en handelaars), ook tegenover de eerste kolonisten. Zij helpen de kolonisten bij het vinden van goed gelegen vestigingsplaatsen (zie hoofdstuk III). Het contact tussen beide groepen ging dieper. De Europese legenden over de Amazonen en El dorado zijn in wezen Europese vervormingen van Indiaanse paradijs-mythen. In het eerste hoofdstuk maakten wij zulk een legendevorming van nabij mee. De Indianen moeten dus tegenover Europeanen hun liefste verlangens hebben geuit. De legende van El dorado is echter ook een typisch Europese vervorming. De Europeanen hebben in deze mythe geen diepere Indiaanse verlangens vermogen te herkennen, maar werden dadelijk gebiologeerd door het economische aspect: het woordje ‘goud’. En zo wilde de ironische speling van het lot, dat de Europeanen in hun jacht naar het legendarische goud van El dorado de scheppers van deze gulden mythe vertrapten. Het is niet toevallig, dat het eerste teken van vijandschap tussen Europeanen en Indianen aan de mond van de Orinoco (de invalspoort van El dorado) valt waar te nemen (zie hoofdstuk II). Toen de Indianen te laat ontdekten, dat de zich uitbreidende kolonisatie der Europeanen hen dreigde te verdrijven van hun beste gronden, kwamen zij in opstand. Zo ging de Europese kolonisatie in deze streken vergezeld van een voortdurende strijd met de al spoedig ‘onze vijanden’ genoemde Indianen. Het was zeker een oorlogje in het klein, maar daarmee was de voortdurende Indiaanse guerilla niet minder slopend. De Indianen hebben jaren lang de vestiging van Europese plantages buiten bereik der forten weten te verhinderen. Een beeld uit de strijd in Suriname geeft het volgende in | |
[pagina 54]
| |
Kaart II: De voornaamste nederzettingen en plantages in Suriname.
| |
[pagina 55]
| |
Zeeuwse archieven gevonden ambtelijke verslag. Het wordt hier gegeven in de lezing van F.E. Baron Mulert, gepubliceerd in de West-Indische Gids, jrg. I (1919), pp. 221-225. | |
Extract uyt de dagelyckse Annotatien tot Suriname voorgevallen.Ga naar voetnoot23Den 11 July [1679] sijn hier van de Berbiches gearriveert 4 acht canoen met Indianen, sterck 250, meest Arowaquen metGa naar voetnoot4 5 haer overste Waray, geaccompagneert met ontrent 20 Cris-6tenen onder het commando van Jan Hendricx Warin; en 7 is oock mede gecomen Jan Martins Schot, voornaem planter 8 ende Raed van de Colonie Berbiches, van wie de Gouvernr.Ga naar voetnoot8 9 verstaen heeft dat dit secours, bij den Commandeur van 10 Berbiches ons toe gesonden, in Coppename was geweest endeGa naar voetnoot10 11 aldaer gemoet hadde 't Fregatjen d'Anna Maria, 't welckGa naar voetnoot11 12 op een sterck huys, bij d'Indiaenen aldaer gemaeckt, veelGa naar voetnoot12 13 hadde geschoten en dat sy oock gemeent hadden te landen, 14 maer <'t> was achtergebleven. Wat de reden daervan waeren,Ga naar voetnoot14 15 wierd bij de hoofden niet eenderley verhaelt; <wij> verston-16den dat Gideon de Bourse, Secretaris en Raed van de Colonie, 17 mede gecomen was met de barck, van hier na de Berbiches 18 gesonden, ende vertrouden deselve binnen een dach à tweeGa naar voetnoot18 19 hier soude wesen. 20Soodra is dit volck niet aengecomen, ofte <ze> hebben 21 geroepen om kost, seggende al eenige dagen daervan gebreck | |
[pagina 56]
| |
1 gehadt te hebben; so is daer op order gestelt en sijn de Blan-2cken in een herberg gelogieert en getracteert, soodat se meest 3 droncken sijn geraekt, en heeft men haer naulijcx 's anderen 4 daechs 's avonts in haer vaartuygh connen krijgen. Nadat 5 <zij> van broot, brandewijn en andere nootsakelyekheden ver-6sien waren, heeft den Gouverneur aan den hr. Van Ruyven 7 gesz., ten eynde dat d'Indianen, onse vrienden, beneffensGa naar voetnoot7 8 eenige blancken op een tocht mochten worden gesonden, 9 om te sien of eenigh voordeel op haer conde werden gedaen.Ga naar voetnoot9 10Den 12en dito tegen den avond is het secours, van de 11 Berbiches gecomen, met eenige vrijwillige van ons volck, 12 na Para vertrocken om te sien wat afbreuck dat aen onseGa naar voetnoot12 13 vijanden kan gedaen werden. 14In de voornacht is de barcke gearriveert, daer d'Hr. Gidéon 15 de Bourse, secr. en raad van de Berbiches, mede gecomen is, 16 sijnde een persoon, die de Gouvernr. lange jaren tot Londen 17 gekent heeft, soodat <hij> sich verseckt. hout, dat <die> allesGa naar voetnoot17 18 wat in hem lijt sal contribueren tot assistentie van dese colonie. 19Den 13en dito is Capt. Walinck Janse met het jachtjeGa naar voetnoot19 20 d'Anna Maria mede van Coppename gecomen en heeft 21 Pierre de Chuyes gerapporteert, dat <hij> daer gecomenGa naar voetnoot21 22 sijnde vooreerst getracht hadde d'Indianen aen Boort te 23 krijgen, onder voorgeven dat se Engelse waeren, latende geen 24 vlaggen wayen; dat deselve achterdocht gaf, soodat geneGa naar voetnoot24 25 aen boort gecomen sijn. En alsoo geen Engelse vlagge was 26 te becomen geweest, heeft <hij> sich daer niet van connen 27 bedienen. <Hij> heeft dan, na eenige dagen wachtens, ge-28resolveert de sterckte van d'Indiaenen te beschieten, maer 29 bevonden groot defect int cruyt te wesen; oock waren <zij>Ga naar voetnoot29 30 maer versien geweest met weynich cougels tot het canon, | |
[pagina 57]
| |
1 hoewel <zij> alle de twee en drie ponders mede hadden, die 2 in het magazijn waren. <Hij> secht verder dat acht canoen 3 met Arowacken, van de Berbiches tot onse hulpe gecomen, 4 aldaer in de riviere van Coppenamme quamen, doen se 5 daer ..... dagen hadden geweest en dat <hij> gaerne gesien 6 hadde, dat se gesamentlijck souden hebben gelant, maer dat 7 d'Arowacken daer toe niet conden gebracht worden, onder 8 voorgeven dat de Caribisen te sterk beschants waren en deGa naar voetnoot8 9 wegen met doornen beset hadden, hoewel <hij> oordeelde 10 daertoe cans genouch was. Dat <hij> derhalve beducht <was> 11 over de rechte Intentie van d'Arowacken, te meer alsooGa naar voetnoot11 12 Warray, sijnde den Oppersten onder haer, aen lant gegaen 13 was en met Priary, synde den principaelsten van de Cari-14bissen van dat quartier, hadde gesproocken en sich als vriend 15 van desselve getoont. Oock hadden <zij> gesecht van weder-16om na de Berbiches te willen gaen, soodat <hij> groote 17 moeyte gehadt hadde om haer te persuaderen na SurinameGa naar voetnoot17 18 te comen, hebbende haer van Broot moeten versien, sonder 19 't welcke <zij> niet begeerde te gaen. 20Heeft de Gouverneur een chaloupe met 12 man onder 21 commando van den sergiant Robbert Cherisey na Para ge-22sonden, soowel tot assistentie van d'Arowacken, aldaer sijnde, 23 indien sulcx vereyst wort, als om te sien of se iets mochten 24 nodich hebben. 25Den 15en dito 's namiddachs sijn d'Indianen, van de Ber-26biches gecomen, uyt Para weder gekeert, rapporteerende 27 diverse van ons volck, dat se in Para gelant en na eenigen 28 tijt marcherens gecomen waren aen een waterachtige plaets, 29 daer se op het diepste tot onder d'oxels mosten int water 30 gaen, om te comen na een voornaem dorp van d'Indianen 31 achter Pipebo gelegen. De voortroep, bestaende meest uytGa naar voetnoot31 | |
[pagina 58]
| |
1 volck van Suriname, en hadde niet verre vandaer ontmoet 2 een canootje met vier Indiaenen, als wanneer de voornaemste 3 gidse teruggeginck, zeggende aen d'Arowacken: hier syn nu 4 de Caribissen ende daer is occasie om met haer te vechten. 5 Doch <hij> heeft weynich genegentheyt onder haer gevon-6den, seggende dat se int water niet conden vechten en dat 7 de Caribissen sterck van volck waeren, die men bij nacht 8 most verrassen. Soo is <hij> wedergekeert bij de voortroep 9 en bevonden dat ons volck een Indiaen in de canoe geschoten 10 hadde, die neerseech; soo sprongen d'andere drie buyten 11 boort en haelden hem met het haer daaruyt, waerop mede 12 geschoten wierd; en soo gemeent wort, syn se gequetst ge-13worden, alsoo <zij> een gekerm onder haer hoorden, soo 14 wanneer ze aen 't lant waren gecomen. Verders hebben <zij>Ga naar voetnoot14 15 een groot geschreeuw gehoort onder d'Indianen van het 16 dorp en sijn soo weder teruggekeert. Alsoo d'Arowacquen 17 t'eenemael onwillich waren om voort te trecken, soo hebben 18 se hier en daer wat kost uyt de gront gehaelt en hier gecomenGa naar voetnoot18 19 sijnde, weder geklaecht van gebreck aen kost. Soo heeft den 20 Gouverneur een brandewijnstuck met hart broot toegesonden 21 en oock brandewijn doen geven en aan de blancken gesonden 22 20 roggebrooden van 4 ℔ stuck, beneffens vier stoop Canari-Ga naar voetnoot2223wijn; verders hebben d'hren. van de stadt een beest latenGa naar voetnoot23 24 slachten en aengenomen de blancken met wijn en d'Indiaenen 25 met brandewijn te tracteren etc. 26Den 16en dito is den vaendrich Sillevers met de snaeu uytGa naar voetnoot26 27 de Corentine gearriveert, medebrengende de broeder vanGa naar voetnoot27 28 Annassabo met noch twee Indianen, rapporterende verders 29 dat Annassabo haar wel hadde getracteert ende alle vrient-30schap betoont, seggende, dat hij met ons in vrede wilde | |
[pagina 59]
| |
1 blijven ende binnen drie weecken hier soude wesen met vier 2 piraguen met Indiaenen om ons 't assisteren; de reden waer-Ga naar voetnoot23om <hij> niet eerder gecomen was, seyde <hij> te wesen,Ga naar voetnoot3 4 omdat <hij> verstaan hadde dat de Gouverneur van Suriname 5 al de Caribbisen liet doodslaen. Dat hij om daervan onderricht 6 te wesen een bootjen met drie man hadde uytgesonden, die 7 niet waren wedergekeert, soodat <hij> staet maeckte deselve 8 dootgeslagen ofte verongeluct te wesen. 9Dese drie Indianen van Annassabo mede gecomen, be-10neffens de twe Indianen van het volck van Capt. Irikay, die 11 met de snaeu mede gegaen sijn, sijn gelogeert geworden bij 12 James Turner, synde een particulier vriend van dit volck. 13Den 17en dito is James Turner met Pierre de Chuyes bij 14 den Gouverneur gecomen, seggende dat <hij> de vijff Indianen 15 Caribissen niet wist te bewaren tegens d'overlast van de 16 Arowacken, dat ze dreychden in syn huys te breecken ende 17 haer dood te slaen, niettegenstaende datter een schildwacht 18 voorstont. Soo heeft de Gouverneur deselve int Casteel doen 19 logeren ende verseeckeren. 20Is Gerrit Wobma, luytenant van de Bovenlantse DivisieGa naar voetnoot20 21 bij de Gouverneur gekomen, rapporterende dat op gisteren 22 ons volck van boven was uytgetrocken met 22 blancken, 23 22 negers en 40 Indiaenen, wel versien van geweer, om te sien 24 of <zij> eenig voordeel op onse vijanden souden connen 25 verkrijgen, staet maeckende, dat d'Arowacken noch in Para 26 waren. 27Den 18en dito 's morgens sijn de Arowacken na vele persu-Ga naar voetnoot27-2828atien gepermoveert geworden na boven te trecken, in hope,Ga naar voetnoot28 29 dat se van daer een tocht op de vijand souden doen. <Wij> 30 verstonden dat d'Arowacken seer t'onvreden waren, dat se 31 de drie Caribbisen van de Courentine gecomen, niet mochtenGa naar voetnoot31 | |
[pagina 60]
| |
1 doot slaen, seggende, dat het schelmen waren, die de Blancken 2 quamen bedriegen. 3Den 20en dito heeft den gouvernr. brieven ontfangen, de 4 hr. van Ruyven adviseerende, dat ons volck, aan de SantpuntGa naar voetnoot4 5 uytgeweest synde, weder gekeert waren, sonder den vyantGa naar voetnoot5 6 vernomen te hebben. 7Den 28en dito is de hr. Van Ruyven van Torarica gekomen,Ga naar voetnoot7 8 doende rapport, dat hij beneffens Samuel Nassy wel vijf dagen 9 besich was geweest met d'Arowacken en d'Indianen bij ons 10 sijnde, om te sien of <zij> te samen een tocht op onse vijandenGa naar voetnoot10 11 mochten doen, doch hebben haer daertoe niet connen brengen, 12 sijnde bij haer een groote onwillicheyt, soowel onder d'Aro-13wacken als de Blancken bij haer sijnde, d'een leggende de 14 schult op d'andere, soodat <zij> van haer niets hadden te ver-15wachten; 't welck tot groot nadeel van de Colonie stond te 16 strecken, dewijl onse vijanden te stouter souden worden, in-17gevalle d'Arowacken sonder iets uyt te rechten quamen te 18 vertrecken. 19Den 29en dito 's avonts sijn d'Arowacken van boven weder 20 gekeert sonder iets ondernomen te hebben. 21Den 30en dito 's morgens is Jan Hendricks Warin, Com-22mandr. over het volck van de Berbiches, bij den Gouverneur 23 gecomen, seggende dat d'Arowacken noch van dezen na-24middach wilden vertrecken en <dat zij> souden sien ofte <zij> 25 in Surammeka en Coppename de Caribissen conden aendoenGa naar voetnoot25 26 ende afbreuck toe brengen. 27Gevraagt sijnde hoe dat het quam, dat <zij> geen tocht van 28 boven na Surammeka hebben willen doen, seggen <zij>, dat | |
[pagina 61]
| |
1 se door te veel water bij desen natten tijt souden moeten 2 passeren, en dat de Caribisen sterck waren ende overal ge-3waerschouwt, en dat Irikaye selfs soude gesecht hebben, dat 4 het niet raedsaem was, alssoo se door veel water mosten 5 passeren, dat <zij> soo se mosten retireren veel dooden ende 6 gequetsten souden becomen, dat <zij> verders geremarqueert 7 hadden, dat de Indiaenen die ze aen Coppenamme gesien 8 hadden onder d'Indiaenen waren, die sich onse vrienden 9 toonden te wesen, soodat het seecker is, dat se malcanderen 10 van alles verwittigen. Dit sijn de reden, die bij de hoofden 11 van het volck, die door den Commandr. van de Berbiches 12 tot onse assistentie gesonden sijn, geallegeert worden; daerGa naar voetnoot12 13 ter contrarie aen onse cant een seer groote onwillicheyt by 14 haer is gespeurt, bijsonderlijck bij de Blancken, die voorgaven 15 onder geen commando te staen, en niet schenen gecomen te 16 sijn, als om haer wel te doen tracteren en soo se gelegenheyt 17 sien hier en daer wat te rooven, gelijck in Para gebleecken is, 18 dat <ze> coper ende stael uyt een molen hebben uytgebrooc-19ken en medegenomen. Verders lieten se blijcken, dat het 20 haer onaengenaem was d'Indianen van de Courentine ofte 21 een gedeelte van dat volck, als Annassabo met de syne, die 22 onse vrinden syn, daervoor t'erkennen, gelijck of t'selve tegensGa naar voetnoot22 23 haer particulier interest strecte; oock heeft men van haer 24 niets connen verkrijgen. 25Den 31en dito is de hr. Snelleman met Irikaye, zijnde de 26 voornaemste Indiaense Capt. die aen onse syde is gebleven,Ga naar voetnoot26 27 bij den Gouvernr. gecomen, seggende expres afgecomen te 28 sijn, denckende d'Arowacken hier noch te vinden, om haer 29 beschaemt te maecken over hare leugens; dat hij haer ge-30secht hadde te sullen brengen bij de Caribisen door een 31 droogen wech ende goede cans was om haer afbreuck te 32 connen doen en dat hij selfs met sijn volck soude medegaen. (niet verder voortgezet) | |
[pagina 62]
| |
Gouverneur Van Aerssen van Sommelsdijck heeft in de eerste jaren van zijn bewind met geweld een einde gemaakt aan deze slopende guerilla. De Indianen trokken zich terug in de binnenlanden en sneden ieder contact met de Europeanen af. Sindsdien hebben zij geen rol meer gespeeld in het Surinaamse leven. Zij trokken zich steeds verder terug in het Surinaamse bosland en weefden daar voort aan hun mythen over het gulden land aan de Mazwano. Maar er was nu een nieuw element in hun verhalen geslopen. Zij hadden het Europese paradijs van missionarissen en zendelingen leren kennen. Pater verwerpt echter vol walging hun paradijs en zij worden niet geduld in de Europese hemel. Het uwe is voor ons niet weggelegd, het onze wordt door u versmaad, and never the twain will meet. Een theoloog formuleerde de conclusie als volgt: De post-Columbiaanse paradijs-mythen der Surinaamse Indianen symboliseren het verbreken van het culturele contact met de Europese kolonisten.Ga naar voetnoot1 De hier opgenomen paradijsmythen werden opgetekend door F.P. en A.P. Penard in hun merkwaardige boek: De menschetende aanbidders der zonneslang. dl. I (Paramaribo, 1907), pp. 27-33. | |
Uitdrijving van een Priester uit den Indiaanschen Hemel.2Penalo ame weipiompo. Voor nog de grootvader van mijnGa naar voetnoot2 3 grootvader van mijn grootmoeder geboren was, werden de 4 oevers der Boven-Marowijne bewoond door talrijke Indianen.Ga naar voetnoot4 5 Maar hun aantal slonk bij den dag, wijl zij veel te lijden 6 hadden van allerlei Booze Geesten, die zich niet door piaaienGa naar voetnoot6 7 lieten verdrijven. Vele Roodhuiden verlieten dan ook de 8 behekste streken ten einde zich te begeven naar Mazwano,Ga naar voetnoot8 9 eene plaats, die zij reeds menigmalen in hunne droomen 10 bezocht hadden. Ontelbare Roodhuiden woonden daar in | |
[pagina 63]
| |
1 kampen, die elken morgen schitterend verlicht werden doorGa naar voetnoot1 2 de morgenzon. In het midden stond het wonderkamp van 3 Tamoesi (God). De grond was wit als het glinsterende witte 4 kwartszand der savanne. Wit was ook de kleur van de wateren 5 die om dit aardsch Paradijs vloeiden. 6De Indiaansche God zag er geweldig uit. Zijn huid had 7 gelijk van zelf spreekt, eene roode kleur. Hij was versierd 8 met vederen, franjes en kralen. In zijne hand hield Hij een 9 ongehoord grooten Malaka of Piaairatel, waarin zich de 10 geesten bevonden van alle wezens; de steel was als eene Boa 11 bewerkt. 12Als Tamoesi aan het piaaien was, kon het geluid dagreizen 13 ver gehoord worden. Priesters en andere Booze GeestenGa naar voetnoot13 14 vluchtten dan ijlings naar de duistere wateren, zoodat deGa naar voetnoot14 15 omtrek der Mazwano steeds rein en wit bleef. Daar toch 16 heerschte slechts gelukzaligheid. Men dronk en danste er den 17 geheelen dag. Overal liepen beeldschoone vrouwen den 18 mannen achterna. Ziekten en sterfgevallen kwamen er nooit 19 voor, terwijl Tamoesi van tijd tot tijd nederdaalde ten einde 20 met zijne geliefde, roode kinderen feest te vieren. Geen won-21der dan ook dat de Indianen, die na het doorstaan van vele 22 duistere gevaren, dit lustoord wisten te bereiken, geen lust 23 gevoelden tot hun familie terug te keeren. 24Door de Piaaimannen werd het losbreken der Booze 25 Geesten toegeschreven aan een Pater, aan wien het gelukt 26 was, vele Indianen tot het christendom te bekeeren. En, zeiden 27 zij, zoo dit niet ophield zou de Marowijne geheel ontvolkt 28 worden, wijl alle Indianen zich naar het Paradijs zouden 29 begeven. 30De Priester, die van zijne volgelingen vernomen had, wat 31 de Roodhuiden naar de Mazwano aantrok, besloot een be- | |
[pagina 64]
| |
1zoek aan die plaats te brengen. Zulk een stoutmoedig plan 2 verbaasde de Indianen ten zeerste. Ga niet, waarschuwden 3 zij, want Paters worden niet in de Mazwano toegelaten. De 4 Priester luisterde niet, doch vertrok, vergezeld van eenige 5 zijner bekeerlingen in een vaartuig. De reis duurde drie weken. 6De Piaaimannen in de Mazwano waren door den Dubbel-Ga naar voetnoot67geest in kennis gesteld dat er gevaar naderde in den vorm 8 van een Pater. Tamoesi was juist afwezig, en men besloot 9 eens te probeeren den stoutmoedigen zedenprediker te be-10keeren tot een Piaaiman. Alle slangenpriesters togen aan het 11 werk. Zij piaaiden de wateren zoodat het vaartuig met spoed 12 naar de Mazwano werd aangetrokken. Nauwelijks hadden 13 echter de Priester en zijne volgelingen voet aan wal gezet, 14 of de wateren liepen terug, het vaartuig met zich sleurende. 15In het Paradijs der Roodhuiden werd lustig feest gevierd. 16 De lucht daverde van het geroffel der samboela's en het een-17tonig geluid der kwama's (fluiten). Het aantal vrouwen was 18 zoo groot, dat de Indianen, die in hunne hangmatten lagen, 19 slechts de hand behoefden uit te strekken om een wonder-20schoon meisje beet te pakken. Niemand voelde ooit honger, 21 doch slechts een voortdurenden dorst naar paiwari (drank). 22Bij het aanschouwen van dit, in zijne oogen zoo vreeselijk 23 Paradijs, kon de Priester niet nalaten een zucht te slaken. De 24 Piaaimannen lieten hem evenwel geen tijd zich te bedenken. 25 Welkom vriend, in de Mazwano, riepen zij hem toe; gij zult 26 hier een heerlijk leventje hebben. 27Verscheidene beeldschoone meisjes naderden thans met 28 kalebassen vol drank. 29De Priester weigerde. Wat! riepen de Piaaimannen uit, 30 drinkt gij niet? 31Ja, doch slechts met mate, antwoordde de Pater. 32Danst gij? | |
[pagina 65]
| |
1Neen. 2Hebt gij geen vrouwen? 3O! Neen. 4Dan, schreeuwden de Piaaimannen gebelgd, moet gij nog 5 de genoegens van het leven leeren kennen. Daarop wierpen 6 zij zich op den weerloozen Pater, rukten hem de kleederen 7 van het lijf, besmeerden zijn leelijk, wit lichaam met mooie, 8 roode koesoewee, trokken hem een kamisa (lendenschort)Ga naar voetnoot8 9 aan en versierden hem met vederen, kralen en franjes. Toen 10 werden hem opnieuw kalebassen met drank aangeboden. 11Drink, riepen de Piaaimannen. 12De Priester weigerde, doch toen hij de dreigende aan-13gezichten en opgeheven apoetoe's (knotsen) om zich heen zag, 14 dronk hij achtereenvolgens drie bokalen leeg. 15Braak, werd hem toegebulderd. 16Hij braakte, waarna hem wederom drank werd aange-17boden. Toen moest hij dansen en zingen totdat hij van uit-18putting nederviel en in een hangmat werd geplaatst teneinde 19 zijn roes uit te slapen. 20Bij zijn ontwaken den volgenden morgen, voelde de Pater 21 iets naast zich in de hangmat. Hij keek en daar lag een beeld-22schoon indiaansch meisje. Vlug, (volgens den verteller uiterst 23 vlug) sprong hij op en wilde wegvluchten. Maar de Piaai-24mannen grepen hem aan. Thans, voegden zij hem toe, kent 25 gij de genoegens van het indiaansche Paradijs; wilt gij hier 26 altijd blijven? 27Neen, antwoordde de Pater. 28Weder togen de Piaaimannen aan het werk, de wateren 29 stroomden opwaarts en brachten het vaartuig van den Pater 30 met zich mede. Doch toen de Priester instapte, zag hij slechts 31 een zijner volgelingen, een blanke, aan het roer staan. De 32 overigen, alle Roodhuiden, waren voor verleiding bezweken 33 en hadden zich voor goed in de Mazwano gevestigd. | |
[pagina 66]
| |
1Weder keerde de koers van het water. Het vaartuig schoot 2 stroomafwaarts, maar eerst na een langen, vermoeienden 3 tocht, gelukte het beide mannen het dorp der bevriende 4 Indianen aan de Boven-Marowijne te bereiken. 5Eenige vrouwen waren juist bezig met kassave te bakken, 6 toen een hunner toevallig opkeek en een gil van ontzetting 7 slaakte. In de verte naderden witte Indianen. Alle vluchtten 8 terstond in de hutten, waar zij door de paloeloebedekkingGa naar voetnoot8 9 heen naar de komenden gluurden. De mannen van het dorp 10 liepen hen evenwel tegemoet. Den Pater herkennende, riepen 11 zij uit: ‘wij hebben u gewaarschuwd niet naar de Mazwano 12 te gaan, maar gij hebt ons niet geloofd.’ 13Gij hebt gelijk, antwoordde de Priester. 14Toen vertelde hij wat hem was overkomen. De Indianen 15 glimlachten, maar toen hij sprak van het Indiaansche meisje 16 in zijn hangmat, barstten allen in een schaterlach uit. Want 17 het ging hun verstand te boven, dat iemand zoo iets kon 18 weigeren.Ga naar voetnoot18 | |
Uitdrijving van Indianen uit den Hemel der Paters.20Penalo ame weipiompo. Voor nog mijn grootvader geborenGa naar voetnoot20 21 was enz., was een Roodhuid bezig boomen om te hakken 22 teneinde een kostgrond aan te leggen. Het werk vermoeide 23 hem, zoodat het zweet hem langs het lichaam liep, en de 24 mooie roode koesoewee waarmede hij zich had ingesmeerd, 25 geheel werd weggewasschen. Hij zuchtte luide en verwenschte 26 zijn ongelukkig lot. Doch ziet, als uit de lucht, verschenen 27 twee mannen, die hem medelijdend aanzagen. Waarom zucht 28 gij zoo, vroegen zij hem. Ach luidde het antwoord, ziet gij 29 niet hoe hard ik moet werken en als ik des nachts wil uitrusten, | |
[pagina 67]
| |
1 dan gonzen de muskieten mij om de ooren; ik ben de onge-2lukkigste Indiaan van mijn stam. 3Wel, zeiden de beide vreemdelingen, wij zijn met uw lot 4 begaan; kom met ons mede, want wij zijn juist op weg naar 5 eene plaats waar niemand behoeft te werken. 6De Roodhuid stemde toe en vertrok met zijne beide ge-7leiders. Maanden duurde de reis. Vele gevaren hadden zij te 8 overwinnen maar eindelijk stonden de drie reizigers voor 9 een groote poort. Zij klopten aan. Wie daar, klonk het van 10 binnen. 11Roodhuiden, goede menschen, zonder toelala.Ga naar voetnoot11 12De poort werd ontsloten door een grooten, krachtigen 13 Pater, die den Indianen welkom heette in het Paradijs der 14 Blanken. 15De drie Roodhuiden traden schoorvoetend binnen en 16 keken om zich heen. Voor zoover het oog reikte, zagen zij 17 niets dan zwartgerokte Priesters, die hen toeriepen dat elke 18 Indiaan maar één vrouw mocht hebben, en dat er geen ge-19never, brandewijn enz. te drinken viel. Zij werden gedoopt 20 en herdoopt. Eindelijk bereikten zij den zetel van den Tamoesi 21 (God) der blanken. Hij was zoo oud als de Roodhuiden nog 22 nooit te voren een mensch gezien hadden. Een lange, witte 23 baard hing hem tot aan de voeten, maar Zijn hoofd was kaal. 24 Hij zat op een soort van hobbelstoel, prachtig versierd met 25 tijger, boa, en stinkvogelkoppen. Aan Zijne zijde lag een 26 groot kruisbeeld. Zijn lichaam was gehuld in een langen rok, 27 zooals de Paters thans dragen. 28De Indianen traden eerbiedig nader. Tamoesi glimlachtte 29 en zeide: Welkom, mijne roode kinderen, gij zijt zeker ver-30moeid van uw langen tocht, laat ons ververschingen gaan 31 gebruiken. Hij stond op en den Roodhuiden bij de hand 32 nemende, leidde Hij hen rond in het Paradijs. Overal langs 33 de straten waren prachtige kerken waar psalmen den geheelen 34 dag gezongen werden. Slechts hier en daar liep een blanke | |
[pagina 68]
| |
1 met zijne vrouw rond. Toch was hun aantal zeer gering, in 2 aanmerking genomen de ontelbare Paters, die overal waar 3 Tamoesi zich vertoonde, voor Hem nederknielden. 4Tusschen de kerken in, zagen de Indianen eenige herbergen 5 waar limonade, sodawater, kassiri enz. gratis werd geschon-Ga naar voetnoot56ken aan een ieder, die erom vroeg. Zij traden een dezer plaat-7sen binnen, maar toen zij weder eruit kwamen, glommen hun-8ne aangezichten van genoegen. Vol vreugde zeiden zij tot 9 Tamoesi: ‘wij willen altijd bij U blijven.’ 10Men ging verder. Aan den weg lagen eenige Indianen te 11 slapen. 12Ziet, zeide Tamoesi, hoe zalig mijne kinderen uitrusten. 13 De Roodhuiden knikten elkander veelbeteekenend toe, doch 14 zwegen. Zij kwamen bij plaatsen, waar visschen vanzelf uit 15 de masoewa's (soort van kreeftmanden) aan de barbakotGa naar voetnoot15 16 gingen hangen. Pijlen, door niemand afgeschoten, snorden 17 door de lucht en troffen wegvluchtende Tapiers en Agoeti's,Ga naar voetnoot17 18 die, na hun eigen vleesch in stukken te hebben gesneden, 19 zichzelf kookten en roosterden. Enkele indiaansche vrouwen 20 lagen naast de matapi's (kassave-uitperser) maar de kassave-21wortels schraapten zichzelf, persten zichzelf uit, en sprongen 22 dan in de pannen om te bakken. 23De Indianen waren verrukt; en dat vooral toen Tamoesi 24 aan elk een schoone vrouw schonk, hoewel Hij op staanden 25 voet het huwelijk voltrok. Af en toe gingen zij de herbergen 26 binnen; en elken keer kwamen zij er vroolijker weder uit. 27 Eindelijk begon een der Roodhuiden met onvaste schreden 28 te loopen; hij zong tevens onbetamelijke liedjes en wilde 29 Tamoesi op heel familiare wijze omhelzen. 30Tamoesi keek den slingerenden Indiaan achterdochtig aan. 31 Maar toen de tweede en derde ook dezelfde symptonen be-32gonnen te vertoonen, begreep Hij alles. Bulderend riep Hij | |
[pagina 69]
| |
1 uit: ‘Dronken Indianen in het Paradijs; dat is iets ongehoords. 2 En de Roodhuiden, die zoo zalig langs den weg lagen uit te 3 rusten, sliepen inderdaad hun roes uit!’ 4Alle Indianen in het Paradijs vergaderden zich thans om 5 Tamoesi. Zij verzekerden Hem, dat het niet hun schuld was, 6 maar dat de blanken hen den drank hadden geschonken. 7Dat is niet waar, zeide Hij, want nog nooit heb Ik, hier in 8 den Hemel een dronken Pater of blanke gezien. 9Tamoesi gaf bevel dat alle sodawater, limonade, kassiri 10 enz. voor Hem zouden gebracht worden. Hij dronk van 11 elken drank een kalebas, maar wijl Hij geen verstand had 12 van dergelijke zaken verklaarde Hij, dat alles in orde was, 13 en dat de ververschingen werkelijk zeer goed smaakten! En 14 toch, zoowel het sodawater als de limonade en de kasiri 15 waren even sterk in alcohol als zuivere genever. Geen wonder 16 dan ook dat de Roodhuiden zich bedronken; de verleiding 17 toch was te groot. De Priesters en andere blanken daaren-18tegen dronken met mate, zoodat zij nimmer dronken 19 werden. 20Tamoesi gebood den Roodhuiden dat zij onmiddellijk den 21 Hemel moesten verlaten. Alle Caraiben, Arowakken, War-22rau's enz. vertrokken, maar aan de poort riep Tamoesi hen 23 nog na: Door uw dronkenschap hebt gij het Paradijs ver-24loren; thans zult gij werken en het zweet dat uit uw lichaam 25 stroomt, zal wegwasschen de koesoewee, waarmede gij u be-26smeert. 27Maar als gij niet meer drinkt, zal de poort weder voor u 28 geopend worden. 29Alle Indianen keerden ontmoedigd tot hunne stamgenooten 30 terug aan wien zij hun ondervinding vertelden. En menig-31malen sedert dien tijd verschijnt in den droom het Paradijs 32 der Priesters en blanken aan de verrukte blikken van den 33 Roodhuid; en dat vooral als hij bezig is boomen om te hakken 34 en het werk zoo nu en dan door een dutje onderbreekt. Bij 35 zijn ontwaken zucht hij dan luide. Maar niemand verschijnt 36 om hem den weg te wijzen naar het voor hem onbereikbare | |
[pagina 70]
| |
1 Paradijs. Klagend neemt hij dan zijn haks op en hakt woedendGa naar voetnoot1 2 in den stam der omliggende boomen, totdat het zweet hem 3 uit de poriën vloeit en de koesewee, waarmede hij zijn 4 lichaam insmeert, wegwascht, gelijk Tamoesi voorspeld had.Ga naar voetnoot4 |
|