Suriname: Spiegel der vaderlandse kooplieden
(1980)–Ursy M. Lichtveld, Jan Voorhoeve– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 26]
| |
II Zeevaarders op de wilde kustWie enigszins bekend is met de zeemansliedjes over Oost-Indië weet wat hij op dit gebied van de oudste Hollandse zeevaarders mag verwachten: een hopsa-heisa-toon bij het uitvaren, afgewisseld met godvruchtig bezinnen op de gevaren van de reis en bij aankomst een uitbundige belangstelling voor de lichamelijke aantrekkelijkheden van de vrouwelijke inwoners der bezeilde kusten. Toen wij in de verzamelingen naar Surinaamse specimina zochten bleek tot onze teleurstelling, dat de samenstellers zich wel zeer eenzijdig op de Oost hadden gericht. Hier en daar was een lied van later datum over Suriname opgenomen, dat echter de ware volkstoon miste. Toch bewees een in de Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië ('s-Gravenhage etc., 1914-1917), p. 667 (noot) opgenomen gedicht, dat de vaart op Suriname onder de Zeeuwen althans populair moet zijn geweest: Gij waerde vrint begeert mijn dogter tot u zoete lief?
Ik zal haer wel seecker geven tot u gerief;
Maer toon mij eerst dat gij besit als man goeden moet,
En dat ghij vooraf de rijs naer Surinaeme doet,
5[regelnummer]
Zooals van outs ieder opregt Zeeuws joncman past
Dien eene Zeeuwsche maeght door haer schoonheijt heeft verrast.
Wij konden hierom het gevoel niet van ons afzetten, dat ook echte zeemansliedjes over Suriname te vinden moesten zijn. Wij vonden er inderdaad enkele in een pamflet met de titel: Beschryvinge van eenige voorname kusten in Oost-en West-Indiën; als Zueriname, Nieuw-Nederland, Florida,... Door verscheidene Liefhebbers gedaan. Leeuwarden, 1716Ga naar voetnoot1. Het eerste hoofdstuk | |
[pagina 27]
| |
Reys-Togt na Zueriname, ende myn aankomst daar zelfs blijkt niets meer of minder te bevatten dan een Surinaamse Arcadia. Na een poëtisch gekleurd verhaal van de zeereis naar Suriname (met vermelding van enkele zeemansliedjes), wordt een gezelschap jongelieden geschetst, dat onder vrolijk discours bijeen is, wat uitloopt op een geleerd vertoog over kussen en zoenen en wat daar sinds de Grieken zoal aan vast zat en zit. Een van de in extenso meegedeelde zeemansliedjes mogen wij de lezers niet onthouden: Zee-Lied der Matrozen
Regt voor Texel op de Ree,
Leggen wy gerust te varen,Ga naar voetnoot3
Door de wilde woeste Zee,
5[regelnummer]
Over zoute stoute baren,
Na West-Indiën rijk vermaard,
Met de Vree, die God bewaard.Ga naar voetnoot7
't Wintje waaid als Oost-noord-oost.
Wind op de ankers, zet by zeilen!Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Lootsman, weest nu welgetroost,
Wild na diepte en droogte peilen;
Zie na ton en bakens mee,Ga naar voetnoot12
Dat wy op een droge stee
Niet geraken, maar in zee.
15[regelnummer]
't Land van Dov'ren leid aan ly,Ga naar voetnoot15
Zingels wy met lust passeren,
Bevezier en digt voor by,Ga naar voetnoot17
Poorts-lands hoek kan ons niet deren,
| |
[pagina 28]
| |
Goudstart, Lezart, Sorles lest;
Daar mee zeilen wy zuid-west
En ook zuiden, dat is best.
Ik zie de Hemels hoge topGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Aan de Kanarize Eylanden,
't Noord-passaad waaid lustig op;
Strijkt de Mars-zeils aan de randen;Ga naar voetnoot7
Stuurman schiet de hoogste kant,Ga naar voetnoot8
Voor de Steve doemt het Land,
10[regelnummer]
Dan dreigd ons geen Klip of Strand.Ga naar voetnoot10
Jago van ons aan Stuur-boort,Ga naar voetnoot11
Om de Linie te passeren;Ga naar voetnoot12
Zeilden zuid-zuid-oost al voort,Ga naar voetnoot13
Moesten nog in 't eynd laveren,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
't Ooste wintjen koelden digt,Ga naar voetnoot15
Trijnedat kwam aan 't gezigt,Ga naar voetnoot16
In het opgaan van het ligt.
Man te roer, houd zuid-oost aan,Ga naar voetnoot18
'K zie Testande Chum al blikken;Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Laat de Koers nu oost aan gaan.
Deze wind die wil ons schikken,
| |
[pagina 29]
| |
Ende brengen op de ree
Aan de revier Zuernaam uit zee,Ga naar voetnoot2
Daar wy ververzen mee.Ga naar voetnoot3
| |
[A. Cabeliau]Het oudste Nederlandse verslag van verkenningstochten naar de Wilde Kust van Guyana is van A. Cabeliau, die als commies-generaal in 1597 uitgezonden werd op een tocht naar de kust van Guyana en het eiland Trinidad. In zijn verslag aan de Staten-Generaal beschrijft hij zijn bevindingen. Hij heeft onder meer gezocht naar de goudmijnen in het stroomgebied van de Orinoko, hem bekend uit het reisverhaal van Sir Walter Raleigh (hier Halley genoemd). De verhalen van Raleigh hoort hij wel bevestigen door Spanjaarden en Indianen, maar zelf heeft hij niets kunnen vinden. Tenslotte meent hij dat voor een koopman hier weinig voordeel te behalen is. Opmerkelijk is de nuchterheid, waarmee hij tegenover opwindende verhalen over belangrijke goudvondsten staat. Het verslag van Cabeliau werd gepubliceerd door J.K.J. de Jonge in het eerste deel van zijn werk: De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië ('s-Gravenhage etc., 1862), pp. 153-160. 4Den 28 ditto [28 Juli 1597] zijn geprepareert geweest om 5 de riviere van Worinoque te besoecken: het schip Jan vanGa naar voetnoot5 6 Leijen, groot omtrent 36 last, onse jacht, groot omtrentGa naar voetnoot6 7 9 lasten ende de jagt oft roeysloupe van Adriaen Reynderssen, 8 tsamen sterck van volck omtrent vijftich persoonen. 9Den 29 ditto zijn de voorz. schepen ende persoonen ge-Ga naar voetnoot910samenderhant opwaerts gevaeren jegens de geweldige stroom, 11 die aldaer dies tijds sjaers aff is loopende ende hebben ge-12varen, door adresse van dese jegenwoordige Indianen, in denGa naar voetnoot12 13 tijt van twintich daegen nyet meer dan omtrent de 40 mijlen, 14 totte plaetse oft vlecke daer de Spaegnaerden hen houden,Ga naar voetnoot14 | |
[pagina 30]
| |
Kaart van Guiana.
| |
[pagina 31]
| |
1 welcke is genaemt St. Thomé, alwaer gouverneur aff isGa naar voetnoot1 2 don Fernando de Berreo ende Marques van de Weyana, deGa naar voetnoot2 3 riviere Worinoque ende de gantsche custen alsnoch onge-4conquesteert zijnde, tot de riviere Marignon oft Amasonis 5 toe; ende <zij> zyn aldaer sterck omtrent 60 peerde ruyters 6 ende 100 musquettiers, dewelcke dagelicx vervolgen om het 7 goudryk Weyana te conquesteren; dan connen 'tzelfde doorGa naar voetnoot7 8 de fortsen alsnoch daerop gedaen zynde of met geene midde-Ga naar voetnoot89len van vriendschap conquesteren, deurdien de natie genaemt 10 Charibus hen dagelycx geweldichlicken wederstaen met haerGa naar voetnoot10 11 wapenen, dewelcke syn hantbogen, ende <zij> schieten daer-12mede met fenynige pylen, dewelcke zoo fenynig zyn, alsGa naar voetnoot12 13 yemandt daermede geraect is, datter bloet nae volght, zoo 14 moet hy binnen 24 ure par fortse sterven, zoo daer geen re-Ga naar voetnoot1415medie terstont toe gedaen en wordt; ende tgansche vleesch 16 zoude hem van den beenen affvallen. Alzoe dat de Spag-17naerden die natie ende haer pylen zeer vreezen. Ende in de 18 campagne blyven <de Caraïben> staen onbeweechlyk, ende 19 en sullen nyet wycken, ende zy hebben als tot noch toe 20 't veldt behouden. Ende de Spaegnaerden, siende dat zy aldaer 21 nyet en konnen gewinnen, hebben omtrent 6 daegreyzens by 22 suydens de riviere Worinoque, aen 't geberchte van de Wey-23ane, eenen wech beginnen te maeken doer die rotsen ende 24 geberchten, omtrent 1600 stadien lanck, ende breet zijnde, 25 dat syluyden met vijff peerden neven den anderen daer door 26 connen marcheren, ende <zij> meenen by deze middel alsoo 27 'tselfde te conquesteren. 28Van St. Thomé is de jacht van ons schip ende de sloupe 29 van Adriaen Reyndertsen, met de twee harinckschuyten van | |
[pagina 32]
| |
1 Jan van Leyen, opgevaren tot de riviere Caroni, denwelckenGa naar voetnoot1 2 een schrikkelyken ende grooten afval heeft, ende valt uyt 3 het geberchte ende maeckt alsulcken getier, dat men ze can 4 hooren omtrent vier mylen. Wy hebben daaromtrent ge-5socht (volghende onze beschrijvinge gemaeckt bij Sir Walter 6 Halley) eenige mynen van goudt, maer en hebben gheen 7 gevonden; zoo 't is door onse versuymenisse oft dat se daer 8 niet en zyn omtrent die plaetse en weten wy nyet, maar <wij> 9 hebben nochtans ons devoir in alles naer ons goetdunckenGa naar voetnoot9 10 gedaen. Te meer verseekeren wy ons om dieswille, denGa naar voetnoot10 11 gouverneur Don Fernando ons mede gegeven heeft om te 12 ondersoeken zynen mineur, denwelcken ons gebracht heeftGa naar voetnoot12 13 op alle die plaetsen, soe hy meende, daer Sir Walter Halley 14 geweest was ende zyn minera's van daer soude genomenGa naar voetnoot14 15 hebben. Ende de plaetsen, die wy gesien hebben, ende conden 16 <wij> nyet bevinden datter eenig gout soude onder wesen; 17 maer <wij> verstaen uyt onse Indiaenen datter een plaetse is, 18 omtrent 6 mylen opwaerts, daar eenighe mynen souden 19 wesen. Maer 't waeter was daerover seer gevloeyt, dattet 20 onmoogelyck was om voor ons dat te besoeken. De Spag-21naerts zeyden oyck datter opwaerts veel gout was, maar zy 22 en dorsten daer nyet commen, overmits d'orloge van de 23 Charibus voers. In somma cort geseyt, daer is opwaerts dieGa naar voetnoot23 24 riviere voorseecker veel gouts int rycke van Weyane, zoo ons 25 d'Indiaenen van daer als oyck dese onze jegenwoordige 26 Indiaenen mitsgaeders de Spaengnaerden selffs seggen; maer 27 voor luyden hen bemoeyende met coopmanschappen en is 28 'tselfde nyet wel doenlick, om daer yet goets van te ver-29wachten, ten waere dat daertoe eenighe merckelicke fortsenGa naar voetnoot29 | |
[pagina 33]
| |
1 bereyt waren om de Spaegnaerden aen te tasten, twelck den 2 eenighe middel is om van de Indiaenen eenige mynen van 3 gout te weten; want die vyanden zyn ende die vyantschapGa naar voetnoot3 4 aen de Spaengaerden dragen, zyn vrienden met d'Indiaenen; 5 ende <zij> hopen gestadich, dat syluyden van den Spaeg-6naerden verlost zullen worden van de Flamingos ende 7 Angleses, zoo zy ons seyden, naedien eenen capiteyn van deGa naar voetnoot7 8 Indiaenen, van de Spaegnaerts gevangen zynde ende opgaendeGa naar voetnoot8 9 alzoe hy soude gaen hangen, seyde dat hy metten gheest 10 Wattopa gesproken hadde, ende die hadde hem de verlos-Ga naar voetnoot1011singhe door ons ende door de Engelschen aangeseyt. Ick 12 wenschte 'tselfde te helpen doen, als 't tot proffyt ende 13 voorderinghe van 't lant mochte geschieden ende succederen.Ga naar voetnoot13 14 In dese riviere nyet sonders gehandelt hebbende met de 15 Indiaenen, als oock met de Spaegnaerden, zyn <wij> met 16 gemeyn advys wederomme van de stadt St. Thomé aff-Ga naar voetnoot1617gevaren nae de scheepen ende op den 30 Augusti aen boort 18 gecommen, met expresse beloften van de Spaegnaerden, dat 19 zyluyden met ons aen de Trinidad zoude commen handelen.Ga naar voetnoot19
| |
[David Pietersz. de Vries]Een van de bekendste reisverhalen is de Korte Historael van David Pietersz. de VriesGa naar voetnoot1 (heruitgegeven voor de Linschoten vereniging in 1911). Op een van zijn reizen voer de Vries naar Cayenne om daar een volksplanting te stichten. Deze opdracht verklaart zijn voor een zeeman opmerkelijke belang- | |
[pagina 34]
| |
stelling voor land en bewoners. Het lijkt waarschijnlijk, dat de Vries andere auteurs naschrijft bij zijn gedetailleerde opmerkingen over land en bewoners. Zijn bron is echter nog niet gevonden. Wij geven hier twee fragmenten uit zijn reisverslag.
1Den 5 dito [5 sept. 1643] 's morghens met den dage sagen 2 <wij> het Landt tusschen Maruin ende Cayana, bevonden onsGa naar voetnoot2 3 ontrent ses mijlen beneden Cayana, ende het Landt vanGa naar voetnoot3 4 Maruin dede hem op aen vier hooghe Bergen, waervan denGa naar voetnoot4 5 middelste den hooghste was, ende lagh ontrent vier mylen 6 Z.W. van ons, met noch een Bergh bewesten Maruin, ende 7 doen lagh het uyterste Land van Cayana van ons Z.Z.O. 8 ontrent seven mijlen, ende wy wierpen Grondt op vier-en-9twintigh a twee-en-twintigh a twintigh a seventhien vaem 10 Waters steck Grondt, ende lieten sachtermiddaeghs onsGa naar voetnoot10 11 Ancker vallen op veerthien vaem Kley Grondt. Ende doen 12 laghen de Duyvels-Eylanden ontrent W. van ons twee mijlen, 13 ende dede hem op als hier na uyt gheworpen is, ende is eenGa naar voetnoot13 14 fraye vlacke Grondt. s' Middaeghs voeren wy met ons 15 thienen na Landt, ende quamen 's avonds ontrent negen 16 uyren in de Revier van Korro. Sommige noemen se Cawrora-Ga naar voetnoot1617Nauwe, inde mondt doch diep, want het is met laegh WaterGa naar voetnoot17 18 derdalf a drie vaem moy Kley Grondt. 's Nachts ontrent | |
[pagina 35]
| |
1 twaelf uyren quamen <wij> de Revier ontrent een kleyn mijl 2 op; <hij> was binnen breedt en diep ontrent derdalf a vierdalf 3 vaem; laghen hier en daer eenighe rudsen. 's MorghensGa naar voetnoot3 4 ontrent drie uyren gingen <wij> met ons sessen Landtwaerdt 5 in om Menschen te soecken, gingen eerst door een groot 6 Bosch, ende daer na quamen <wij> in een vlack Velt ende 7 was een Vruchtbaer Landts-douw, ende daer stont Gras dat 8 een tot den middel toe quam. Ontrent negen uyren quamen 9 <wij> aen een Indiaens Dorp, daer sy ons wel ontfingen met 10 alle vrintschap, doen wy haar berichte dat wy Hollanders 11 waren, ende deden ons stracks neder sitten ende gaven ons 12 eten ende drincken. Doen quam haer Capiteyn by ons; hy 13 geleyden ons in zijn Huys, daer hy ons wel trakteerden met 14 haren dranck, dat men der half den hooghte van kregen. 15 Haren dranck maeken se van Casari, is dick ghelijck Verckens-Ga naar voetnoot1516Draf, maer is witachtigh ende krachtiger om te drincken als 17 Haerlemmer Bier. Ontrent twee uyren zijn wy weder na 18 onse Sloep gegaen, ende de Capiteyn met twee van sijn Soons 19 met ons gegaen. Op haer Dorp stonden ontrent ses a seven 20 Huysen, ende <zij> mochten toe ontrent vijftigh Zielen sterck 21 zijn, ende <het> staet in een fraye Bosschage, ende lagh on-22trent derdalf mijl van onse Sloep. Ende ontrent een mijl van 23 dit Dorp lyedt noch een Dorpjen. Hier valt schoone CatoenGa naar voetnoot23 24 ende Oriliaene Verwe, maar niet seer veel, doordien datGa naar voetnoot24 25 se niet planten. Ende hier valt oock eenige Letter Hout.Ga naar voetnoot25 26 's Avondts quamen <wij> weder by onse Sloep, ende voeren 27 weder met den Ebbe af, ende bleven 's nachts voor de Mondt 28 van de Revier, voeren met den dage na Boort toe, ende 29 quamen ontrent middaegs aen Boort, ende kregen een Zee-30windt, soo dat wy ons Ancker lichten en 't zeyl ginghen. 31 Maer teghens den avondt lieten <wij> ons Ancker weder in | |
[pagina 36]
| |
1 die Grondt vallen op seven vaem Waters Kley Grond. 2 's Nachts voer onse Boot en Sloep na Cayana toe om de 3 gelegentheydt van 't Landt te weten ende om Water te halen. 4Vorders terwijl <wij> hier lagen vernam ick na de ge-5staltenisse van de Lucht en 't weder, als mede na de gelegent-6heden van 't Volck. 7De Saysonen van 't Jaer op dese Kuste zijn diversch, want 8 in de Oostelijcke deelen van Guanjanen na de Zuyd-ZeeGa naar voetnoot8 9 begint het droogh weder, welck wy Somer noemen, in 10 Augusto; ende de geweldige Winden ende Regenen, welck 11 wy Somer noemen, in Augusto; ende de geweldige Winden 12 ende Regenen, welck wy haer Winter reeckenen, beginnen 13 in Februarij; maer in de westelijcke deelen na den Orenoque 14 toe begint het droogh weder in October, ende de Regen ende 15 Winter in April. Daer is weynigh onderscheydt van hitte 16 ende koude, leggende dese Landen soo na den Equinoctiael, 17 ende de Dagen ende Nachten meest even langh zijnde, ghe-18lijck ick bevonden hebbe op Batavia in Oost-Indien. Doch 19 dese Saysoenen verschillen somtijds een Maendt, ende oock 20 soo regent het d'een Jaer meer als d'ander. Het Volck heeft 21 hier geen verdeelinghe ofte reeckeninge van tijden ofte 22 getallen; <zij> reeckenen alleen by de Maen als een twee drie 23 ec. Manen ende gelijck wy dagen tellen, maer tot thien, endeGa naar voetnoot23 24 dan weder thien ende een, ec. Ende om beter haer meyninghe 25 uyt te drucken steecken <zij> haer Vingers op; ende als sy 26 twintigh willen seggen soo brengen sy haer Handen by haer 27 Voeten. Als sy beloven yets binnen een seecker tijdt ofte soo 28 veel te doen, soo sullen sy een Bondeltjen van gelijck getal 29 stockjens leveren ende oock behouden, om haer bestemde 30 tijdt te houden alle dage een stockjen weg nemen, tot dat sy | |
[pagina 37]
| |
Kaart I: Noordkust van Zuid-Amerika.
| |
[pagina 38]
| |
1 die wegh genomen hebben, als wanneer sy weten dat den 2 tijd die sy belooft hebben om is, en willen dan haer beloften 3 houden. 4De Wilde die op dit gantsch gewest woonen, loopen al 5 meest naeckt, hebben swart Haer op haer Hooft, ende som-6tijdts root gheverwet, swarte Oogen, gaten in 't Lelleken van 7 de Ooren, ende de meestendeel gaten in de Neuse, ende 8 oock in de Lippen, en 't gantsche Lichaem uytten te NeetenGa naar voetnoot8 9 geverwet met een Verwe, die de Cribesen Contseuwe en deGa naar voetnoot9 10 Jaos noemen Anoty. 't Schijnt dat se dat van jonghs doenGa naar voetnoot10 11 tegen 't steecken ende branden van de Sonne. Sommige 12 Vrouwen, in sonderheydt de jonge Dochters, schilderen daer 13 en boven seeckere vreemde Figueren met een swarte Gom 14 boven op 't Tanayt. Eenighe Mans dragen een Catoen slettenGa naar voetnoot14 15 voor haer Schamelheydt, maer seer weynigh, meer om nieuws-16gierigheydt alsoo sy sien dat wy 't bedecken, als om be-17schaemtheyd. Want dat Vryers zijn hebben gemeenelijck 18 een snoertjen aen de Voorhuyt van haer Schamelheydt vast, 19 ende dat voort met een strick om den Hals, dat staet als een 20 snoer. De Vrouwe baren seer licht ende zijn sterck van natuer, 21 dragen haer jonge Kinderen meest op haer Heupen sittende, 22 ende oock in een Catoenen Bandt als sy verre te gaen hebben; 23 zijn middelmatigh van Persoon, redelijcke wel besneden van 24 Tronie ende gheverwet als de Mans; loopen oock naeckt 25 met haer Vrouwelijckheydt bloot, ende binden 't Hayr van 26 haer Hooft op in een Trosken. <Zij> hebben geen Reliegie, 27 soo veel ick noch hebbe konnen mercken, als alleene dat se 28 eenige respeckt dragen aen de Sonne ende Maen, gelijck de 29 Heydenen in Oost-Indien op die Kust van Cormandel; <zij 30 meynen dat se leven, maer aenbidden dese gelijck die van deGa naar voetnoot30 | |
[pagina 39]
| |
1 Kust Cormandel in Indien doen, die 's morghens als de Son 2 op gaet in 't Water gaen staen met gevouwen handen na de 3 Son toe. Dan dese Natie Crebesen en doen oock geen offeren, 4 ten ware sy eenighe superstitie gebruyckten in haer dronckenGa naar voetnoot4 5 Feesten; want op sterven van haer Casique, Capeteyns ofte 6 andere groote vrienden, houden sy een solemneele Feeste,Ga naar voetnoot6 7 weesende de beste provisie van haer sterckste Dranck die syGa naar voetnoot7 8 noemen Perrouw, voor drie ofte vier dagen ofte soo langheGa naar voetnoot8 9 als haer Dranck duert, den tijdt ombrengende met danssen 10 ende singen ende drincken boven maten, in welcke visie syGa naar voetnoot10 11 alle andere Natien dien ick oyt van Heydenen ghesien hebbe 12 te boven gaen, houdende de braefste quant die eerst droncken 13 is. Ende dewyl sy soo drincken, staen eenige Vrouw persoo-14nen van de naeste Vrienden van den overleden geweldigh 15 huylen ende krijten. Ofte sy hier eenighe superstitie in ge-16bruycken is my onbekent, dan dit is seeckers dat haer Priesters 17 ende Waerseggers, die sy noemen Peayos als voor desen verhaeltGa naar voetnoot17 18 is, op sommighe tijden conferentie hebben met den Duyvel, 19 welcke sy noemen Wattipa, ende werden by hem bedroghen.Ga naar voetnoot19 20 Niet te min soo haten ende vresen sy hem seer, ende seggen 21 dat hy quaet is, ende niet sonder groote reden, want worden 22 van hem dickwils blauw ende swart ghesmeten. Na dat ickGa naar voetnoot22 23 bevonden hebbe soo eere sy mede Tamouco, die na haerGa naar voetnoot23 24 seggen boven woondt ende alles regeert. De Jaos bidden 25 desen Tamouco meest alle morgens ende avondts aen. Sy 26 gelooven dat de goede Indianen na haer doodt opwaerts 27 varen, ende wijsen na de Hemel welcke sy noemen Coupo,Ga naar voetnoot27 | |
[pagina 40]
| |
1 ende dat de quaden nederwaerts varen, wijsende na de Aerde 2 welcke sy noemen Soy. Als een van haer Casiquen ofteGa naar voetnoot2 3 Principaelste sterven, soo hy eenige Slaven ofte andere ge-4vangens heeft, soo sullen sy die mede doodt doen, soo niet 5 een van sijn andere Knechten, op dat hy in d'ander Werelt 6 ghedient moght zijn. |
|