Lust tot poëzie
(1989)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermdOp het onweer van 's lands buskruit te Delft
| |
[pagina 72]
| |
kastelen, sloten, steên te mortel.
Dat rukt den aardboôm van zijn wortel,
25[regelnummer]
vermengelt levenden en doôn,
en schijnt de hemel naar zijn kroon
te steken door geweld te baren,
dat al de helse slangenharen
uit schrik voor 't oorlogs-element
30[regelnummer]
te berge staan en overend.
Uw jeugd, in 't opgaan van haar sterre,
o brave ridder, ging zo verre
bespieg'len op Campagnes kust
de zwavelberg die, nooit geblust,
35[regelnummer]
maar eeuwig vlammen braakt en vonken,
en Plinius' gebeent noch schonken
ons gunde, noch het minste merk
om zijne doodbus met een zerk
te dekken voor de trouwe ijver
40[regelnummer]
en faam van die natuurbeschrijver.
Nu zaagt gij hier op Hollands grond
Vesuvius in zijnen mond
te Delft, waar tegen stijl en orde
ons kruit, 's lands vijandin geworden,
45[regelnummer]
stadhuis ontziet noch kerkgewelf
en delft een burgergraf voor Delft,
in puin en mensenvlees, en golven
van gloeiende as en glas gedolven.
Wie wordt van bitter schreien moe?
50[regelnummer]
De woeste hoofdstad huilt u toe,
en gaapt en stinkt in zoveel wijken,
gelijk een kerkhof, zat van lijken,
geplet, geknot, gescheurd, gezengd,
een chaos ondereen gemengd.
55[regelnummer]
Een jongste dag, vol doodse schrikken,
en 't ogenblik der ogenblikken.
| |
[pagina 73]
| |
Verbouw een eeuw, en Croesus' schat:
één vonk, één blik verwoest een stad.
|
|