Lust tot poëzie
(1989)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermdOde op de geboorte van onze Hollandse Sappho Anna Roemersaant.
i
Als 't heilig noodgeheim wat zeldzaams ons wou jonnen
en zaligen onze eeuw, toen kwam in 't licht der zonne
deez' kunstrijke Anna, die de hemel had bemind.
Zo haast de goden en godinnen dit vernamen,
5[regelnummer]
zij met de muzen uit hun hoge zetels kwamen
om te begroeten en te zegenen het kind.
ii
Zij lag in 's voedsters schoot en sloeg de teed're lichten
op de ommestaande rei van blinkende aangezichten;
een heil'ge glans, zo 't scheen, zweefde om haar edel brein.
10[regelnummer]
De rei van hemelliên schiep een te zonderlinge
genoegen, en bestond eenstemmiglijk te zingen
en heil te wensen 't kind, dat méér was dan gemein.
| |
[pagina 49]
| |
iii
Groeit, zongen zij, en bloeit, ontluikt, o bloem der bloemen!
O roem van uwen tijd, waar Roemer op mag roemen!
15[regelnummer]
Eer van uw vaders huis en pronk van uwe stad!
Gedurende de lent' van uw onnooz'le jaren
moet u noch leed, noch ramp, noch onspoed wedervaren,
die d'hemel opgelegd heeft als een waarde schat.
iv
De tijd genaakt, dat om de lofkrans te bejagen
20[regelnummer]
gij nog Arachne met uw naaldwerk uit zult dagen,
Nature met 't penseel, graafijzer, kool en krijt,
Polymnia met zang, Erato met uw snaren,
de schrijvers met uw pen, die in elkeen zal baren
verwondering, daar gij der schrijv'ren Feniks zijt.
v
25[regelnummer]
Der kunstbeminners oog zal gaan de muren vrijen,
die rijk'lijk zijn bekleed met uwe schilderijen,
de spiegelglazen die te sierlijk zijn vermaald,
de boeken gestoffeerd met duizenderlei dingen,
vol kunst, vol prenten en verscheide tekeningen,
30[regelnummer]
de zijden stoffen die bezield zijn door uw naald.
vi
Maar dit zal 't minste zijn, wanneer de Faam zal loven
uw rijm en proza, dat zijn ziel ontving van boven,
als Grotius verstomt, als Cats zo bril toekijkt,
als Hooft verwonderd staat, als Heins met zijnen Schrijver
35[regelnummer]
uw gulden verzen leest, en de een uit groten ijver
met Pallas, de ander u met Sappho vergelijkt:
| |
[pagina 50]
| |
vii
wanneer gij met uw dicht verdient de lauwerbladers
en siert de Poppen en uitbeeldingen uws vaders,
die u in wijsheids school van jongs heeft opgekweekt.
40[regelnummer]
Wie dan uw spreuken en uw rijmen komt t'herkauwen
zal roepen: dit's geen maagd, noch van 't geslacht der vrouwen,
't is Maro die hier zingt, 't is Cato die hier spreekt.
viii
Was op, gelukkig kind! Was op in goede zeden
die door 't Verwond'ren nog zult worden aangebeden,
45[regelnummer]
vermits uw oordeel en uitstekende verstand.
Was op, gelukkig kind, sieraad van uwe tijden!
De hemel u beschutt' voor al die u benijden.
Was tot een wonder van het prachtig Nederland.
ix
Zo eindigde de groet en zegening der goden,
50[regelnummer]
die hun geschenken mild de jonge vrucht aanboden
en met een hemels spook verdwenen uit 't gezicht.
De spruit nam toe en hoe zij meer bestond te bloeien
te meer de wijsheid met haar jaren scheen te groeien,
en 't geen eerst minder was dat werd een groter licht.
x
55[regelnummer]
Ten langen leste moet de Nijd nu zelf belijen,
dat in haar zijn vervuld der goden profecijen,
dat 's hemels schatten zijn terecht aan haar besteed.
Geestrijke jonkvrouw, o wat zullen wij u wijen?
| |
[pagina 51]
| |
De nimfen van ons IJ zich in uw eer verblijen
60[regelnummer]
en staan tot uwen dienst wilvaardig en bereed.
xi
Maar, uitgelezen maagd, vermits der groten gunste
en 's levens ijdelheid verdwijnt met alle kunsten,
vergaapt u niet aan 'tgeen dat schielijk zal vergaan.
Wil met uw schrand're geest niet hier beneden marren,
65[regelnummer]
maar altijd hoger gaan en zweven naar de starren,
en hemelwaarts 't gezicht als een Sibylle slaan.
|
|