del zich de setting voorstelt waarin de oudste Griekse toneelvoorstellingen zich afspeelden. Hij struikelt bijna over de vele geleerde en leerzame gegevens die hij tegelijk wil verschaffen. Tragedie (‘bokkenspel’) heeft te maken met de bok die als prijs werd gegeven bij toneelwedstrijden; het schimpende satirische spel, door hem ook in verband gebracht met de landelijke obscene saters, is nu afgeschaft; het woord toneel heeft met ‘tonen’ te maken en niet, zoals sommigen denken, met ‘tonnen’.
En als hij dan eerst de lezers even in de klassieke sfeer heeft gebracht, gaat hij ze daarna snel corrigeren: nee, het zal geen klassiek decor worden met allerlei gevaarlijke personages maar men zal het bijbelse paradijs voor ogen gevoerd krijgen, een door God zelf geplante lusthof. Mooier kan niet. En we zullen de volmaakte mensen Adam en Eva te zien krijgen, in prachtig zuiver wit gekleed (dat wordt in het Berecht nader toegelicht). En, toppunt van schoonheid, er zal een hemelse dans worden uitgevoerd. Maar het gaat wél om een tragedie en de duivel zal zich in de gedaante van een slang in de paradijsvreugde mengen. Daar past een bekend klassiek citaat bij, uit Vergilius: ‘Jongens, vlucht hiervandaan - een slang houdt zich in het gras verborgen’ (Ecloga iii, vs. 93). Dan verandert de grootste vreugde in de diepste smart. Dat verhaal nu gaat hij, naar het voorbeeld van Hugo de Groot, op de planken brengen. Moge het publiek er enthousiast op reageren. Dan zijn ook de regenten tevreden.