del, het moment van de ‘herkentenis’, de agnitio van het klassieke treurspel, het plotselinge inzicht in de feitelijke treurige situatie. En op die agnitio volgt dan ook meteen de ‘overgang’, de peripeteia, de kanteling van de gebeurtenissen waarbij op het hoogste geluk het diepste ongeluk volgt.
In Adam zijn alle mensen gevallen en daarmee moeten ook alle mensen ‘het kleed der erfrechtvaardigheid’ missen. De gouden teugel om het conflict tussen ziel en lichaam op te lossen, ontbreekt. De mens wordt niet meer gedomineerd door de bovennatuurlijke erfrechtvaardigheid maar door erfzonde en erfschuld. En daarmee doet ook de dood zijn intree.
Ten slotte behandelt Vondel nu nog enkele inzichten van zijn geleerde, door hem zo bewonderde vriend Vossius die een verhandeling had geschreven over de gevaarlijke vijfde-eeuwse ketter Pelagius. Deze had het leerstuk van de erfzonde afgewezen. Hij meende dat iedere mens als het ware weer in Adams positie begon, ook volmaakt, maar dat de mensen gingen zondigen omdat ze het voorbeeld van Adam volgden. De dood beschouwde Pelagius dan ook niet als een straf, maar als een natuurlijk gegeven en de kinderdoop wees hij af omdat kinderen nog niet gezondigd hadden. Als de mens zijn natuurlijke gaven maar goed zou gebruiken, dat wil zeggen het juiste inzicht zou volgen dat het verstandig is Gods wetten te gehoorzamen, dan zou niets hem tot zonde dwingen. Kortom, ook zonder de inwerking van Gods genade kan de mens uit vrije wil het goede doen. Dat zijn allemaal denkbeelden die de rechtgelovige katholiek Vondel volstrekt afwijst en waarvan hij wist dat ook zijn calvinistische tegenstanders ze verafschuwden. Hij kon zulke ideeën bovendien voor zijn tragedie ook helemaal niet gebruiken. Immers, als de zondeval eigenlijk geen gevolgen had voor de mensheid, dan was aan zijn drama de kracht ontnomen.
Toch ziet hij in dat zijn bespiegelingen hem misschien wat ver voerden en hij besluit daarom met te zeggen dat hij zich verder niet met deze brandende verschillen zal bezig houden. Hij zal zich houden aan de bekende regel. De ware leer is: wat overal, altijd en door allen wordt geloofd.