van de Opdracht aan de keizer van Lucifer bijvoorbeeld bestaat uit een breedvoerige volzin, met een dubbele vergelijking, doormidden gedeeld met een tegenstelling. De kernwoorden zijn ‘mogendheid’ en ‘majesteit’, zowel van toepassing op God als op de aardse machthebber, maar ook woorden als ‘begenadigen’ en ‘gewaardigen’ die uitdrukken dat deze verheven heersers nederige smekelingen bij hun troon toelaten.
En daarmee is een toon gezet. Bij zulk artistiek hoogwaardig proza behoort vanzelfsprekend ook dat men enig geleerdheidsvertoon te berde brengt, in de vorm van citaten of verwijzingen naar belangrijke auteurs. De loftrompet wordt gestoken voor de adressaat en in enkele woorden wordt ook aangegeven waarom het aangeboden toneelstuk nu juist zo goed bij de ontvanger past.
De Berechten zijn niet tot een bepaald persoon gericht, maar tot de geïnteresseerde lezers in het algemeen, door Vondel beschouwd als welwillende bondgenoten. Het zijn essays waarin de dichter uiteenzet wat de bedoelingen van zijn tragedie waren, welke moeilijkheden hij bij de opzet heeft moeten overwinnen, waar inhoudelijke problemen lagen en waarin hij soms ook een verdediging van zijn werkwijze geeft. Om zijn doel te bereiken hanteert de schrijver een vloed aan argumenten en een grote hoeveelheid autoriteiten om zijn woorden kracht bij te zetten. Het gaat daarbij niet om een strak wetenschappelijk betoog maar om retorische overtuigingskracht.
Vondels proza kent geen voetnoten. Ook dat heeft tot gevolg dat de lezer gemakkelijk meegesleept wordt en nauwelijks de gelegenheid krijgt bijgedachten of kleine zijsporen van het hoofdbetoog te onderscheiden. Zo zouden wij tegenwoordig de uitweiding in het voorbericht van Lucifer over de natuurkundige kennis die onder de schors van de fabel van de reuzenstrijd verborgen zit en die in het betoog geen enkele functie vervult, als wetenswaardigheid in een voetnoot plaatsen. In datzelfde Berecht komt een passage voor waarin Vondel, ter verdediging van het toneel, allerlei bijbelse en christelijke schrijvers opsomt die toneelspelen over bijbelse onderwerpen hebben gemaakt. Dan valt ook de naam van Richard Baker, een protestantse Engelsman die een korte meditatie over de val van de engelen heeft geschreven. Geen toneelstuk dus en dus ook zonder bewijskracht hier. In een moderne tekst zou dat een voetnoot geworden zijn, ongeveer als volgt: ‘Overigens, ook een moderne protestantse godgeleerde is al heel breedvoerig met het interpreteren en overdenken van het onderwerp van mijn toneelstuk bezig geweest. Daar ging het wel niet om toneel maar om proza, maar ook hij ging soms ver buiten de strikte bijbelse gegevens.’
Ook het feit dat de teksten vaak niet in alinea's zijn ingedeeld, heeft het effect dat de lezer eerder wordt meegenomen door de stroom van argumenten en autoriteiten dan dat hij die kritisch bekijkt. Vondel glijdt soepel van het een naar het ander en het is kennelijk de bedoeling dat de lezer zich laat meevoeren. Ook dat leidt af van het feit dat de bewijsvoering soms strikt genomen niet