Nawoord
De auteur
In 1654, het publicatiejaar van Lucifer, had Joost van den Vondel (1587-1679) al een heel leven achter zich. Uiterlijk was het misschien niet spectaculair verlopen - hij was en bleef koopman in zijden artikelen in de Amsterdamse Warmoesstraat - maar innerlijk had hij ingrijpende veranderingen doorgemaakt. In 1587 te Keulen geboren in een doopsgezinde familie, die vanwege het geloof uit het katholieke Antwerpen had moeten vluchten en later naar Amsterdam trok, was hij na een periode van enigszins vrijzinnig humanistisch protestantisme omstreeks 1639 overgegaan tot de katholieke kerk. Veel opleiding had de voor de handel bestemde jongen niet gekregen maar door zelfstudie had hij zich het Latijn en Grieks voldoende eigen gemaakt om de belangrijkste literaire werken uit de klassieke oudheid te kunnen lezen. Zijn roeping als literator had hij uiterst serieus opgevat. Zijn werk maakt duidelijk dat hij veel heeft gestudeerd op allerlei gebieden. Hij beoefende vele genres: leer- en lofdichten, lange verhalende gedichten, emblemen en lyriek en ook had hij zich gezet tot het schrijven van een epos over Constantijn de Grote, dat hij echter had laten vallen omdat de hoofdpersoon hem bij nader inzien toch niet waardig genoeg scheen. Maar het meest prestigieuze genre vond hij toch de tragedie, zoals hij dat in navolging van Ovidius formuleerde in de Opdracht voor Lucifer:
Hoe hoog men drave in stijl en toon,
het Treurspel spant alleen de kroon.
Zo heeft hij in totaal niet minder dan 33 oorspronkelijke en vertaalde toneelstukken in het licht gegeven, waaronder Lucifer (1654), Adam in ballingschap (1664) en Noah (1667).