Lucifer. Adam in ballingschap, of Aller treurspelen treurspel. Noah, of Ondergang der eerste wereld
(2004)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 200]
| |
[pagina 201]
| |
Noah,
| |
[pagina 203]
| |
Den weledelen here Ioan de Wael, here van Ankeveen.Ga naar voetnoot+1Indien een treurspel, naar de maat van zijnen nadruk groot geacht wordt,Ga naar voetnoot1 2zo zoude Lucifer d' eerste plaats, Adam in ballingschap de tweede, en 3Noah, of d'ondergang der eerste wereld, de derde plaats bekleden. Luci-4fer en zijne aanhangelingen vervielen, uit hunnen zaligen staat in eeuwige 5ongenade, zonder hope van verzoeninge; Adam en zijne nakomelingen in 6de verdoemenisse, met hope van herstellinge, door de belofte des toeko-7menden verlossers. De rechtvaardige Noë bleef behouden, toen de ganse 8wereld, hardnekkig in hare misdaad, kwam te smoren, uitgezonderd boet-Ga naar voetnoot89vaardigen, die van naberouw getroffen, hunne schuld bekenden en door 10de zuivering van smette in den kerker, op den troost en het verschijnen desGa naar voetnoot10 11verlossers met groot verlangen hoopten. Sint Peter, de prins der apostelenGa naar voetnoot11 12en Christus' stedehouder, stelt Gods rechtvaardigheid ten toon in den 13afval der wederspannige engelen; Sint Paulus in den val van Adam enGa naar voetnoot13 14Adams nakomelingen. Sint Peter gedenkt in beide zijne brieven denGa naar voetnoot14 15wereldvloed, in Noahs tijd; gelijk voor hem deszelfs leermeester, JezusGa naar voetnoot15 16Christus, zijne onverwachte toekomste, ten jongsten dage, gelijkt bij de 17bedorven eeuw van Noë, toen de mensen bruiloften en banketteerden tot-18dat, Noë in d'arke getreden, de wereldvloed hen altesamen verdelgde. 19Syrach hadde Noë voorhenen onder de naamhaftige voorvaders gesteldGa naar voetnoot19 20om 's mans volkomenheid en rechtvaardigheid, waarom hij, van boven 21begenadigd, voor den watervloed beschermd bleef en de belofte ontving 22dat de mensen namaals niet door het water zouden uitgeroeid worden.Ga naar voetnoot22 | |
[pagina 204]
| |
23De schrijver aan de Hebreeën voert Noë, den bouwheer der arke, onderGa naar voetnoot23 24de gelovigen in de triomfe des geloofs om. Moses' onfaalbare historie, alGa naar voetnoot24 25den aardbodem door gespreid, bestelde den dichteren, en onder meerGa naar voetnoot25 26anderen Ovidius, stof om den watervloed van Deucalion hier op te bou-Ga naar voetnoot2627wen. Josefus gewaagt hoe d' Armeners den berg, waarop d'ark kwam teGa naar voetnoot27 28rusten, Apobaterion of uitgang noemen; daar de landzaten, te zijnen 29tijde, nog het overschot der arke toonden. Hij getuigt hoe Berosus, eenGa naar voetnoot29 30Chaldeeuws historieschrijver, omtrent driehonderd jaren voor het jaar 31der verlossinge levende, aantekent, gelijk meer andere ongriekse pennen, 32den wereldvloed, voor koning Ninus' tijd bekend. Philo meldt in Moses'Ga naar voetnoot32 33leven mede den wereldvloed, gelijk ook Nikolaus Damascenus. Plutar-Ga naar voetnoot3334chus verhaalt uit bekende fabelen hoe Deucalion - versta hier Noë bij - 35gedurende den watervloed een duif opschoot, die in d'arke wederkeerdeGa naar voetnoot35 36en weder uitgelaten achterbleef. De schrijver van de orakelen der SibyllenGa naar voetnoot36 37verhaalt den watervloed, en het rusten der arke op den berg Ararat, doch 38t' onrecht in Frygië gesteld. Een overoud verleider, Apelles genoemd, leer-Ga naar voetnoot3839ling van zijnen godlozen meester Marcion, en verwaand genoeg, pogende 40Moses' zuivere bladen hierin hunnen luister te benemen, gaf den oudva-41deren, inzonderheid Origenes, stof, onder andere punten, te handelen van 42het begrijp, en de maat der arke, kwalijk en averechts bij zulke dwaal-Ga naar voetnoot42 | |
[pagina 205]
| |
43geesten opgevat; maar het windig opgeven van zijne gezochte schijnrede-Ga naar voetnoot4344nen werd met pit van gezonde reden rustig gestuit en teruggegekaatst. DeGa naar voetnoot44 45heilige oudvader Cyrillus stopt den afvalligen Juliaan, het heidendom 46pogende in te voeren. Moses en Christus, als verleiders af te malen, den 47lastermond, met getuigenissen van Abydeen en Alexander Polyhistor, be-48vestigende hoe Xisuthrus - versta Noë - zich met dieren en vogelen in 49d'arke begaf en uit opgeschoten vogelen vernam dat de watervloed op-50hield. Epifanius zegt dat ze de vrouw van Noë Pyrrham noemden. OokGa naar voetnoot50 51melden Diodoor en Plinius niet duister van dezen watervloed. Inzonder-Ga naar voetnoot5152heid Luciaan, het hoofd der godslasteraren, die op den naam van Deuca-Ga naar voetnoot5253lion heel breed gaat weiden en alle omstandigheden, bij Moses gemeld,Ga naar voetnoot53 54waarneemt, gelijk hij ze zelf uit den mond der Grieken hoorde.Ga naar voetnoot54 55Onaangezien zulk ene overeenstemminge van onfaalbare en geloof-Ga naar voetnoot5556waardige getuigen, vrienden en vijanden, rustten d'ongodisten nooit (om 57het wroegen van hun overtuigd geweten te paaien en gelijk het redelozeGa naar voetnoot57 58vee, zonder hoop op d'onsterflijkheid, heen te sterven) de heldere waar-59heid van profeet Moses' historie, als een verzierd fabelwerk te wederspre-Ga naar voetnoot5960ken en beschimpen. 61D' opperste wijsheid, kennende de bedorvenheid en krankheid der 62mensen, en de listen en lagen des satans, die, als een brullende leeuw, henGa naar voetnoot62 63omringt, en poogt te verslinden, zoekt doorgaans in de gewijde bladenGa naar voetnoot63 64elk van het kwaad af te trekken en tot het goed te brengen, door voorbeel-65den van straffe en vergeldinge hechtende aan zijne geboden en verboden,Ga naar voetnoot65 66beloften en dreigementen. Zo kan het dan niet anders dan stichtzaam 67geschat worden voorbeelden van Gods rechtvaardige oordelen, ten nut- | |
[pagina 206]
| |
68ten spiegel der aanschouweren, openbaar ten toon te stellen om 't een en 69't ander uit te werken. Op dit betrouwen voere ik dit werk, hoedanig het 70zij, ten treurtonele, onder de schaduwe van uwen naam en titel, hopendeGa naar voetnoot70 71dat het bij uwe heusheid ten goede zal geduid worden en ik blijvenGa naar voetnoot71 72Uw weled. ootmoedig dienaar 73j.v. vondel. |
|