Lucifer. Adam in ballingschap, of Aller treurspelen treurspel. Noah, of Ondergang der eerste wereld
(2004)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Vijfde bedrijf
rafaël, Uriël
rafaël
De ganse hemel, van den grond op tot de kruin
der aartspalaizen, juicht op Michaëls bazuin
1710[regelnummer]
en zwaaiende banier. De veldslag is gewonnen.
Onz' schilden schitteren en scheppen nieuwe zonnen.Ga naar voetnoot1711
Uit elke schildzon straalt een triomfanten dag.
Daar komt Uriël zelf, de schildknaap, uit den slag
en zwaait het vlammend zwaard, dat, scherp van wederzijden,
1715[regelnummer]
gewet van 's hemels wrake en gramschap, onder 't strijden,
door schild en harrenas en helm van diamant,
gevaagd heeft, links en rechts, al wat de horens kantGa naar voetnoot1717
en opsteekt tegen Gods doordringende alvermogen.
Gestrenge schildknaap, die het scherprecht uit den hogen
1720[regelnummer]
bekleedt en 't ongelijk, dat tegen 't eeuwig rechtGa naar voetnoot1720
zich opworpt, met één slag rechtvaardiglijk beslecht,
gezegend is 't geweer, gezegend zijn uw armen,Ga naar voetnoot1722
die d' eer van Englenstad handhaven en beschermen.
Wat legt ge al prijzen in bij d' Oppermajesteit!Ga naar voetnoot1724
1725[regelnummer]
Verhaal ons toch den strijd: ontvouw ons al 't beleidGa naar voetnoot1725
en 's hemels eersten tocht: wij luistren met verlangen.
uriël
Uw lust ontvonkt mijn geest om rustig aan te vangen,
dien vreselijken storm t' ontvouwen op een rij.Ga naar voetnoot1728
Gelukkig vecht het heir, dat God heeft op zijn zij.
1730[regelnummer]
De veldheer Michaël, (verwittigd uit den hogen,
| |
[pagina 97]
| |
door 's hemels afgezant, die neder kwam gevlogen,
nog sneller dan een star die door de lucht verschiet,
hoe Lucifer zo trots zich tegen 't hoog gebied,
had openlijk gekant, gereed hen aan te voeren,
1735[regelnummer]
die hem bewierookten, zijn starre en standerd zwoeren)
schoot voort, op 't aanstaan van den trouwen Gabriël,Ga naar voetnoot1736
het schubbig pantser aan en gaf terstond bevel
aan al zijn oversten en hoofden en kornellen,
de heiren, in Gods naam, in hun geleên te stellen,
1740[regelnummer]
om met gemene macht en kracht, op 't luchtig ruim,Ga naar voetnoot1740
van 't zuivre hemelsblauw al dit meinedig schuim
te vagen, al dit spook in duisternis te dompelen,Ga naar voetnoot1742
eer zij op 't ongezienste ons mochten overrompelen.
Op dezen last vergaart Gods heirkracht in der ijlGa naar voetnoot1744
1745[regelnummer]
slagordenswijs, zo snel gelijk een vlugge pijl
gedreven van de pees. Men zag ontelbre drommen,
in een driekantig heir aan alle kanten brommen,Ga naar voetnoot1747
gelijk een driehoek steekt en straalt op ons gezicht.
Men zag een enkelheid in een driepuntig licht,Ga naar voetnoot1749
1750[regelnummer]
zo spiegelglad gelijk een diamant geslepen:
een heirspits, eer van God dan enig geest begrepen.Ga naar voetnoot1751
De veldheer, met den gloed des bliksems in de hand,
hield recht voor Gods banier, in 't hart van 't leger, stand.
Wie moed wil houden en triomf en zege baren,
1755[regelnummer]
die moet voor al het hart verzeekren en bewaren.Ga naar voetnoot1755
rafaël
Waar bleef 't verwaten heir, dat ons bestormen wou?
uriël
Het kwam vol moed ter baan en had zijn eerste trouw,Ga naar voetnoot1757
gehoorzaamheid en eer en eed en al vergeten,
te heilloos en verwaand op God en ons gebeten.
| |
[pagina 98]
| |
1760[regelnummer]
Het groeide snel en wies, gelijk een halve maan.Ga naar voetnoot1760
Het wet zijn punten, zet twee horens op ons aan;
Gelijk 't gestarrent van den Stier de hemeldieren
en andre monsters, die rondom hem henezwieren,
met gouden hoornen dreigt. De rechte horen wordt
1765[regelnummer]
vorst Belzebub, opdat hij ons de vleugels kort',
en zijne wacht betrouwd; vorst Belial de linken.Ga naar voetnoot1766
Men ziet hen beide om strijd in hunne rusting blinken.
De stedehouder, nu veldmaarschalk tegen God,
verzekerde den buik des legers, om het slot,Ga naar voetnoot1769
1770[regelnummer]
der regimenten knoop, in 't midden te bewaren.
De trotse standerd, waar de dag scheen op te klaren,Ga naar voetnoot1771
uit zijne morgenstar, werd van Apollion
gehandhaafd, achter hem, zo moedig als hij konGa naar voetnoot1773
in zijnen vollen kreits omhoog ten toon gezeten.Ga naar voetnoot1774
rafaël
1775[regelnummer]
Helaas, wat durft, wat durft d' Aartsengel zich vermeten?
Och, of ik hem bijtijds tot afstand had gebrocht!
Beschrijf me niettemin het aanzicht van dien tocht,
en in wat schijn de vorst de benden kwam geleien.Ga naar voetnoot1778
uriël
Omringd van zijn staffiers en groene livereien,Ga naar voetnoot1779
1780[regelnummer]
hij, wreev'lig aangevoerd van onverzoenbren wrok,
in 't gouden pantser, dat op zijnen wapenrok
van gloeiend purper blonk en uitscheen, steeg te wagen,
met gouden wielen, van robijnen dicht beslagen.
De leeuw en felle draak, ter vlucht gereed en vlug,Ga naar voetnoot1784
1785[regelnummer]
met starren overal bezaaid op hunnen rug,
in 't parelen gareel, gespannen voor de wielen,
| |
[pagina 99]
| |
verlangden naar den strijd en vlamden op 't vernielen.
De heirbijl in de vuist, de scheemrende rondas,Ga naar voetnoot1788
waarin de morgenstar met kunst gedreven was,
1790[regelnummer]
hing aan den linkerarm, gereed de kans te wagen.
rafaël
O Lucifer, gij zult dien hoogmoed u beklagen.
Gij fenix, onder al wat God daarboven looft,Ga naar voetnoot1792
hoe steekt gij, onder 't heir, zo fier met hals en hoofd
en helm en schoudren uit! Hoe heerlijk past u 't wapen,
1795[regelnummer]
als waar' 't naturelijk uw wezen aangeschapen!Ga naar voetnoot1795
O hoofd der engelen, niet hoger: keer weerom.
uriël
Zo stonden zij gekant en slagree, drom bij drom,
eenieder op zijn lucht en hoefslag en bij rijenGa naar voetnoot1798
gesnoerd aan hun gezag, om 't schoonst van wederzijen;Ga naar voetnoot1799
1800[regelnummer]
wanneer de dolle trom en klinkende trompet
zich mengen, het geluid geweer en handen wetGa naar voetnoot1801
en steigert in den trans van 't heilig licht der lichten;
een klank, waarop terstond een zwangre wolk van schichten
geborsten, slag op slag, een gloênden hagel baart,
1805[regelnummer]
een storm en onweer, dat de hemelen vervaart,
de hofpilaren schudt. De kreitsen en de starren,
verbijsterd in hun ronde en ommeloop, verwarren
of zwijmen op de wacht en weten niet waarheen
te drijven, oost en west, of boven of beneên.
1810[regelnummer]
Al weerlicht, wat men ziet, al wat men hoort is donder.
Wat blijft er in zijn stand? Het bovenste raakt onder.
De heiren, na 't gedreun van 't eerste schutgevaart,
geraken handgemeen met knots en hellebaard
en sabel, speer en dolk. Het gaat er op een kerven
1815[regelnummer]
en steken. Al wat kan, wat toeleit op bederven,Ga naar voetnoot1815
| |
[pagina 100]
| |
op schenden, rept zich nu, bederft en treft en schendt.
De broederschap heeft uit en niemand ziet noch kent
zijn medeburger meer. Men ziet er paarlen huiven,Ga naar voetnoot1818
gekrolde vlechten haars en pluim en pennen stuiven
1820[regelnummer]
en schitteren, in 't vier der bliksemen gezengd.
Men ziet turkooisblauw, goud en diamant gemengd,
en perlensnoer en wat de haarlok kon versieren.
De vleugels, half geknot, gebroken pijlen zwieren
en zweven door de lucht. Een gruwzaam veldgeschrei
1825[regelnummer]
verheft zich uit den stoet der groene liverei;
daar lijdt het krijgsheir last, geperst uit nood te deizen.Ga naar voetnoot1826
De dolle Lucifer hervat den strijd drie reizen,
en stut de flauwte van zijn regiment zo trots,
gelijk het zeegedruis al schuimende op een rots
1830[regelnummer]
gestuit wordt, reis op reis, en meer niet uit kan rechten.
rafaël
Gewis, het heeft wat in de wanhoop af te vechten.Ga naar voetnoot1831
uriël
De dappre Michaël laat blazen: eer zij God.
De regimenten, op die leus en zijn gebod,
gemoedigd, tegelijk aan 't steigeren en stijgenGa naar voetnoot1834
1835[regelnummer]
naar boven, om de loef van 's vijands heir te krijgen;Ga naar voetnoot1835
dat stijgt meteen omhoog, maar met een trager vaart,
en raakt in 't ende in lij. Alsof men hemelwaartGa naar voetnoot1837
een valk zag, van omlaag, op zijne wakkre pennen
| |
[pagina 101]
| |
zich geven in de lucht, eer hem de reigers kennen,Ga naar voetnoot1839
1840[regelnummer]
die sidderen van schrik, in 't bos, bij enen beemd,
zodra het hoge nest dien vijand daar verneemt.
De reiger schreeuwt en stijgt, en, bang voor 's vijands poten,
verwacht hem op den bek, om door de borst te stoten,Ga naar voetnoot1843
vanonder, als hij ploft van boven op den buit.
rafaël
1845[regelnummer]
O Lucifer, wat raad! Het ziet er schriklijk uit.
Gij zweeft hier op een vlakte en zonder poort en wallen.
Een gruwelijke orkaan wil plotsling u bevallen,Ga naar voetnoot1847
en zinken in een poel en afgrond, zonder grond.Ga naar voetnoot1848
uriël
Wat gaf 't een schoon verschiet, omlaag een hallef rond,
1850[regelnummer]
of halve maan, omhoog een driekant spits t' aanschouwen;
de regimenten, die zich sluiten en ontvouwen,
op 't wenken van hun hoofd, eenieder in zijn vaan,Ga naar voetnoot1852
te zien zo pal gelijk metalen muren staan,
als op een wederwicht van lucht en eigen zwaarte,Ga naar voetnoot1854
1855[regelnummer]
met al hun slingertuig, geschut, en stormgevaarte.
Zij hangen evenals men zich een wolk verbeeldt,
een wolk, waarin de zon met heure stralen speelt,
en schildert en schakeert doorluchte regenbogen.Ga naar voetnoot1858
De hemelse adelaar, zo steil in top gevlogen,
1860[regelnummer]
bespiedt Gods vijand vast, de haviksvlucht, beneên.Ga naar voetnoot1860
Hij klapt van moedigheid zijn pennen tegeneen,
misgunt ze 't weiden niet, en vruchteloos braveren,Ga naar voetnoot1862
terwijl hij vlamt om hem te zitten in de veren,
te plonderen eerlang van zijne gladde pluim;Ga naar voetnoot1864
1865[regelnummer]
zo ras de kromme bek en klauw, op 't luchtig ruim,Ga naar voetnoot1865
| |
[pagina 102]
| |
het aas bevalle, of drijv' voor wind af, uit zijn ogen.Ga naar voetnoot1866
Dus komen ze afgestort, en stromen uit den hogen,
gelijk een binnenzee, of noordse waterval,
die van de rotsen bruist en ruist, met een geschal
1870[regelnummer]
dat dier en ondier schrikt, in diepgezonken dalen;
waar stenen van de steilte en dikke waterstralenGa naar voetnoot1871
en masten zonder tal, verpletten en vertreênGa naar voetnoot1872
wat tegen woest geweld van stroom en hout en steen
niet opgewassen is. De heirspits treft den navel
1875[regelnummer]
der halve mane fel met rode en blauwe zwavel
en vlammen, slag op slag, en donderkloot op kloot.
Dat baart een luchtgeschrei. Het hart van 't heir in nood
begint van langer hand den wrevelen t' ontzakken.Ga naar voetnoot1878
De boog der halve maan, aan 't kraken en aan 't knakken,
1880[regelnummer]
zo stijf gespannen staat (want d' einden krommen vast)
dat hij in 't midden moet bezwijken voor den last
en springen, wordt hem fluks geen ademtocht gegeven.
De trotse Lucifer, dan hier dan daar gedreven,
schiet toe op dit geschrei en geeft zich rustig bloot,Ga naar voetnoot1884
1885[regelnummer]
om zijn groothartigheid, in 't nijpen van den nood,
te tonen voor de vuist, op zijnen oorlogswagen.Ga naar voetnoot1886
Dat geeft den flauwen moed. Hij schut de wreedste slagen
en scheuten op 't gebit van zijn verwoed gespan.Ga naar voetnoot1888
De leeuw en blauwe draak, aan 't woeden, vliegen vanGa naar voetnoot1889
1890[regelnummer]
zijn hand, op elken wenk, met vreselijke driften.
D' een brult en bijt en scheurt, en d' ander schiet vergiften
met zijn gesplitste tong, ontsteekt een pest en raast
en vult de lucht met smook, dien hij ten neuze uitblaast.
rafaël
Hier wil de barrening van boven hem beknellen.Ga naar voetnoot1894
| |
[pagina 103]
| |
uriël
1895[regelnummer]
Hij zwaait de heirbijl vast om Gods banier te vellen,
die neerstijgt en waaruit Gods naam een schoner lichtGa naar voetnoot1896
en schoner stralen schiet in 't gloên van zijn gezicht.
Men denke eens na, of hij dit voorspook ons benijdde.Ga naar voetnoot1898
De heirbijl in zijn vuist, aan d' ene en d' andre zijde,
1900[regelnummer]
den toescheut stuit en sloopt of schut ze op zijn rondas,Ga naar voetnoot1900
totdat hem Michaël, in 't schittrend harrenas,
verschijnt, gelijk een god, uit enen kring van zonnen.
‘Zit af, o Lucifer, en geef het God gewonnen.Ga naar voetnoot1903
Geef over uw geweer en standerd: strijk voor God.Ga naar voetnoot1904
1905[regelnummer]
Voer af dit heilloos heir, deez' goddeloze rot,Ga naar voetnoot1905
of anders wacht uw hoofd.’ Zo roept hij uit den hogen.
D' aartsvijand van Gods naam, hardnekkig, onbewogen,
en trotser op dat woord, hervat in allerijl
den slag, tot driewerf toe, om met zijn oorlogsbijl
1910[regelnummer]
den diamanten schild, meteen Gods naam, te kloven.Ga naar voetnoot1910
Maar wie den hemel tergt, gevoelt de wraak van boven.
De heirbijl klinkt en springt op 't heilig diamant
aan stukken. Michaël verheft zijn rechterhand
en klinkt den bliksemstraal, gesterkt door 't alvermogen,Ga naar voetnoot1914
1915[regelnummer]
dien wrevelmoedigen, door helm en hoofd, in d' ogen
al t' ongenadig, dat hij achterover stort,
en uit den wagen schiet, die omgeslingerd, kortGa naar voetnoot1917
met leeuw en draak en al den meester volgt in 't zinken.
De standerd van de star vergaat hierop het blinken,
1920[regelnummer]
zo ras Apollion mijn vlammend zwaard gevoelt,
den standerd geeft ten roof, waar 't barrent en krioeltGa naar voetnoot1921
van duizendduizenden, om 't hoofd der helse scharen
in 't vallen voor den val en neersmak te bewaren.
Hier ijvert Belzebub, daar trotst ons Belial.
1925[regelnummer]
Dus wordt de macht ontsnoerd en met den zwaren val
des stedehouders breekt de boog der halve mane
| |
[pagina 104]
| |
in stukken. Echter komt Apollion ter baneGa naar voetnoot1927
met zoveel monstren als de kloot des hemels draagt.Ga naar voetnoot1928
De reus Orion schreeuwt dat al de lucht versaagt,
1930[regelnummer]
en poogt met zijne knots onz' heirspits 't hoofd te kneuzen,
die op Orions past noch knotsen noch op reuzen.Ga naar voetnoot1931
De Noordse beren op hun achterklauwen staan,
om met een dommekracht in 't honderd toe te staan.Ga naar voetnoot1933
De Hydra braakt vergift en gaapt met vijftig kelen.
1935[regelnummer]
Ik zie een galerij, vol oorlogstaferelen,
geboren uit dien slag, zo wijd men af kan zien.
rafaël
Geloofd zij God: valt neer, aanbidt hem op uw kniên.
Och Lucifer, helaas, waar blijft uw vals betrouwen?
Helaas, in welk een schijn zal ik u lest aanschouwen?
1940[regelnummer]
Waar is uw klaarheid nu, die allen glans braveert?
uriël
Gelijk de klare dag in naren nacht verkeert,
wanneer de zon verzinkt, vergeet met goud te brallen,
zo wordt zijn schoonheid ook, in 't zinken, onder 't vallen,
in een wanschapenheid veranderd, al te vuil;
1945[regelnummer]
dat helder aangezicht in enen wreden muil;
de tanden in gebit, gewet op staal te knauwen;
de voeten en de hand in vierderhande klauwen;
dat glinstrend parlemoer in ene zwarte huid.
De rug, vol borstlen, spreidt twee drakenvleugels uit.
1950[regelnummer]
In 't kort, d' Aartsengel, wien nog flus alle englen vierenGa naar voetnoot1950
verwisselt zijn gedaante en mengelt zeven dierenGa naar voetnoot1951
afgrijslijk ondereen, naar uiterlijken schijn:
een leeuw, vol hovaardij, een vratig, gulzig zwijn,
een tragen ezel, een rinoceros, van toren
1955[regelnummer]
ontsteken, ene sim, van achter en van vorenGa naar voetnoot1955
al even schaamteloos en geil en heet van aard,
| |
[pagina 105]
| |
een draak, vol nijd, een wolf en vrekken gierigaard.
Nu is die schoonheid maar een ondier, te verwensen,
te vloeken, zelf van God, van geesten en van mensen.
1960[regelnummer]
Dat ondier ijst, indien 't de blikken op zich slaat,
en dekt met damp en mist zijn gruwelijk gelaat.
rafaël
Dat leert de staatzucht God naar zijne kroon te steken.
Waar bleef Apollion?
uriël
Hij zag zijn tij verstreken
op 't ondergaan der starre, en vlood. Eenieder vlood.
1965[regelnummer]
De hemelse kortouw van boven, schoot op schoot,Ga naar voetnoot1965
met weerlicht, bliksemen en donderen aan 't rollen,
de monsters, in het licht geklauterd, holp aan 't hollen,Ga naar voetnoot1967
en groeide in zulk een jacht. Wat was 't een dwarrelingGa naar voetnoot1968
van buien ondereen! Hoe ruiste 't hier! Wat ging,
1970[regelnummer]
wat ging er een getij! Onz' macht, van God gezegend,Ga naar voetnoot1970
rukt voort en treft en sloopt voorshands wat zij bejegent.Ga naar voetnoot1971
Wat green hier overal, waar 't op een vluchten ging,Ga naar voetnoot1972
een wilde woestheid, een gestaltverwisseling
in leden en in leest! Men hoort ze brullen, bassen.
1975[regelnummer]
D' een jankt, en d' ander huilt. Wat ziet men al grimassen
en englentroniën nu zwemen naar de hel
en helse gruwzaamheên. Daar hoor ik Michaël
om triomfant in 't licht met englenroof te pralen.Ga naar voetnoot1978
De reien groeten hem met lofzang en cimbalen,
1980[regelnummer]
schalmeien en tamboer. Zij treden hier vooruit,
en strooien lauwerloof, op 't hemelse geluid
reivamengelen, Michaël
rei van engelen
Gezegend zij de held
die 't goddeloos geweld,
| |
[pagina 106]
| |
en zijn macht en zijn kracht en zijn standerd
1985[regelnummer]
terneder heeft geveld.
Die God stak naar zijn kroon,
is, uit den hogen troon,
met zijn macht in den nacht neergezonken.
Hoe blinkt Gods naam zo schoon!
1990[regelnummer]
Al brandt het oproer fel,
de dappre Michaël
weet den brand met zijn hand uit te blussen,
te straffen dien rebel.
Hij handhaaft Gods banier.Ga naar voetnoot1994
1995[regelnummer]
bekranst hem met laurier.
Dit palais groeit in pais en in vrede.
Geen tweedracht hoort men hier.
Nu zingt de Godheid lof,
in 't onverwinbaar hof.
2000[regelnummer]
Prijs en eer zij den Heer aller heren.
Hij geeft ons zingens stof.
michaël
Geloofd zij God: de staat hierboven is veranderd.
D' aartsvijand leit er toe. Hij laat ons zijnen standerd,Ga naar voetnoot2003
en morgenstar en helm en vanen en rondas,
2005[regelnummer]
dien afgejaagden roof, aan 's hemels heldre as,
met juichen en triomf en ere en lofgezangen,
bazuinen en trompet, ten klaren spiegel hangen
van wederspannigheid en staatzucht, die den kam
verheffen tegen God, den onverzetbren stam
2010[regelnummer]
en oorsprong en de bron en Vader aller dingen,
die wezen en natuur en eigenschap ontvingen.Ga naar voetnoot2011
Men zal niet meer den glans der Oppermajesteit
bezwalkt zien door den damp van snode ondankbaarheid.
Zij zwerven in de lucht en tuimelen en woelen,
2015[regelnummer]
heel diep beneden ons gezicht en deze stoelen,Ga naar voetnoot2015
beneveld en verblind en ijselijk misvormd.
Zo moet het gaan, die God en zijnen stoel bestormt.Ga naar voetnoot2017
| |
[pagina 107]
| |
rei van engelen
Zo moet het gaan, die God en zijnen stoel bestrijden,
den mens, naar 't hemels beeld geschapen, 't licht benijden.
gabriël, Michaël, Rei
gabriël
2020[regelnummer]
Helaas, helaas, helaas, hoe is de kans gekeerd!
Wat viert men hier? 't Is nu vergeefs getriomfeerd,
vergeefs met wapenroof en standerden te brallen.
michaël
Wat hoor ik, Gabriël?
gabriël
Och, Adam is gevallen;
de vader en de stam van 't menselijk geslacht
2025[regelnummer]
te jammerlijk, te droef alree ten val gebracht.
Hij leit ertoe.Ga naar voetnoot2026
michaël
Dat is een donderslag in d' oren.
Al ijs ik, mij verlangt die nederlaag te horen.
Heeft dan 't verwaten hoofd het aardrijk ook bestreên?
gabriël
Hij rukte, na den slag, 't verstrooide heir bijeen,
2030[regelnummer]
doch eerst zijn oversten, die voor elkander gruwen,
en zette zich, om 't licht van 't alziende oog te schuwen,
in ene holle wolk, een duistre moordspelonk
van neevlen, waar geen vier dan uit hun blikken blonk;
en, midden in den ring des helsen raads gezeten,
2035[regelnummer]
hief uit zijn zetel aan, te hels op God gebeten:
‘Gij machten, die zo trots voor ons gerechte zaak
dien afbreuk hebt geleên; nu is het tijd om wraak
te nemen van ons leed en listig en verbolgen
met onverzoenbren wrok den hemel te vervolgen
2040[regelnummer]
in zijn verkoren beeld en 't menselijk geslachtGa naar voetnoot2040
| |
[pagina 108]
| |
te smoren in zijn wieg en opgang, eer het macht
in zijne zenuw krijge, aanwinne in zijne erven.Ga naar voetnoot2042
Mijn wit is Adam en zijn afkomst te bederven.Ga naar voetnoot2043
Ik weet, door 't overtreên der eerstgestelde wet,Ga naar voetnoot2044
2045[regelnummer]
hem aan te wrijven zulk een onuitwisbre smet
dat hij, naar lijf en ziel, met zijn nakomelingenGa naar voetnoot2046
vergiftigd, nimmer zal ten zetel innedringen
waaruit men ons verstiet. Edoch gebeurt het alGa naar voetnoot2048
dat iemand bovenstijge, een kleen en dun getal,
2050[regelnummer]
en nog door duizend doôn en arrebeid en lijden,
zal steigren tot den staat en kroon, die ze ons benijden.
Ellenden zullen zich terstond, op Adams spoor,
verspreiden zonder end, de wijde wereld door.
Natuur zal, van dien slag getaisterd, schier verteren,
2055[regelnummer]
en wensen in een niet of mengelklomp te keren.Ga naar voetnoot2055
Ik zie den mens, die naar het beeld der Godheid zweemt,Ga naar voetnoot2056
van Gods gelijkenis verbasterd en vervreemd,
in wil, geheugenis en zijn verstand ontluisterd,Ga naar voetnoot2058
het ingeschapen licht beneveld en verduisterd,
2060[regelnummer]
en wat den dag beschreit in 's moeders bangen schoot,Ga naar voetnoot2060
gevallen in den muil der onvermijbre dood.
Ik wil de tyrannie verheffen, altijd stouter
en u, mijn zoons, gewijd tot godheên, op het outer,Ga naar voetnoot2063
in kerken, zonder tal, tot aan de lucht gebouwd,Ga naar voetnoot2064
2065[regelnummer]
vereren offervee en wierookgeur en goud,
ook zoveel mensen als geen tong vermag te noemen,Ga naar voetnoot2066
en al wat Adam teelt in eeuwigheid verdoemen,
door gruwelstuk op stuk, Gods naam ten trots begaan.
Zo dier wil hem mijn kroon en zijn triomffeest staan.’Ga naar voetnoot2069
| |
[pagina 109]
| |
michaël
2070[regelnummer]
Verwaten vloek, zo trots de Godheid nog braveren!
Wij willen u eerlang dat lasterstuk verleren.
gabriël
Aldus spreekt Lucifer en zendt vorst Belial
opdat hij dadelijk den mensen breng' ten val.
Deez' schiet de boosheid zelf, de listigste aller dieren,Ga naar voetnoot2074
2075[regelnummer]
de slang aan om met glimp van woorden te versieren
het lokaas, 't welk aldus d' onnoozle schepsels ving,
waar zij geslingerd om den tak der kennis hing:Ga naar voetnoot2077
‘Heeft God, op halsstraf, u zo dier, zo streng, benomenGa naar voetnoot2078
den vrijdom van dit ooft, den smaak van 't puik der bomen?Ga naar voetnoot2079
2080[regelnummer]
Neen Eva, simple duif, geenszins: gij zijt verdwaald.Ga naar voetnoot2080
Aanschouw eens, bid ik u, dien appel. Ai, hoe straalt,
hoe gloeit dit ooft van goud en karmozijn te gader.
Hoe noodt u dit banket! Ai dochter, tree wat nader:
hier nestelt geen venijn in dit onsterflijk loof.
2085[regelnummer]
Hoe lokt deez' vrucht. Ai pluk, ai pluk vrij: ik beloof
u wetenschap en licht. Wat deist ge, bang voor schennis?Ga naar voetnoot2086
Tast toe en wordt God zelf in wijsheid en in kennis
en wetenschap gelijk en eer en majesteit,
hoezeer Hij 't u benij. Zo vat men 't onderscheid,Ga naar voetnoot2089
2090[regelnummer]
het wezen en den aard en d'eigenschap der zaken.’
Terstond begint het hart der schone bruid te blaken,
t' ontvonken en zij vlamt op d' aangeprezen vrucht.Ga naar voetnoot2092
De vrucht bekoort het oog, het oog den mond, die zucht.
De lust beweegt de hand al bevende te plukken.
2095[regelnummer]
Zo plukt ze en proeft en eet (dat wil haar afkomst drukken!)Ga naar voetnoot2095
met Adam, en zodra hun ogen opengaan,
en zij hun naaktheid zien, bedekken ze, met blaên,
met vijgenloof, hun schaamte en schande en erfgebreken,
en gaan zich in geboomte en schaduwen versteken,
2100[regelnummer]
versteken, maar vergeefs, voor 't aldoordringende oog.
| |
[pagina 110]
| |
De lucht betrekt allengs. Zij zien den regenboog
gespannen, als een bode en voorspook van Gods plagen.
De hemel treurt in rouw. Geen handenwringen, klagen,
noch schreien helpt den mens en zijne weergade. Ach,Ga naar voetnoot2104
2105[regelnummer]
het weerlicht, reis op reis, het dondert, slag op slag.
Alwat men hoort en ziet, is schrik en angst en zuchten.
Zij vluchten voor hun schim, maar kunnen niet ontvluchten
den worm, die 't hart doorknaagt, het overtuigd gemoed.Ga naar voetnoot2108
Zij knikkenbenen beid' en struiklen, voet voor voet.
2110[regelnummer]
Het aangezicht ziet doods en d' ogen, diep verdronken
in tranen, zien geen licht. Hoe is de moed gezonken!
Hoe stak hij flus het hoofd zo moedig in de lucht!
Het ritslen van een blad of beek, een kleen gerucht
verbijstert hen, terwijl een zwangre wolk komt dalen,
2115[regelnummer]
die scheurt en baart allengs een licht, een glans en stralen,
waar d' Opperste uit verschijnt, in dien bedrukten staat,
en dondert met zijn stem, die hen ter aarde slaat.
rei
Och, och, och, och, de mens waar nutter nooit geschapen.
Dat leert zich aan een vrucht, een mond vol sap, vergapen.Ga naar voetnoot2119
gabriël
2120[regelnummer]
‘O Adam,’ dondert God, ‘waar zijt gij toe geraakt?’
‘Vergeef me, o Heer. Ik vlucht uw aanzicht, bloot en naakt.’
‘Wie leerde u,’ vraagt hem God, ‘uw schaamte en naaktheid kennen?
Durft gij uw lippen aan verboden vruchten schennen?’Ga naar voetnoot2123
‘Mijn gade, mijne bruid bekoorde mij, helaas.
2125[regelnummer]
Zij zegt: de slimme slang bedroog me met dit aas.’
Dus schuift elk van den hals den oorsprong der gebreken.
rei
Genâ. Wat vonnis wordt op dit vergrijp gestreken?
gabriël
De Godheid dreigt de vrouw, die Adam heeft verleid,
| |
[pagina 111]
| |
met weên en barensnood en onderworpenheid;
2130[regelnummer]
den man met arbeid, zweet en zorg en lastig slaven;
den akker, die den mens ten leste zal begraven,
met onkruid en veel ramp; de slang, om 't loos misbruik
van haar doortrapte tong, zal kruipen op den buik,
langs d' aarde heen en slechts bij stof en aarde leven.
2135[regelnummer]
Maar om den armen mens een vasten troost te geven,
in zulk een jammernis, belooft de Godheid trouw
te wekken uit het zaad en bloed van d' eerste vrouw,
den Sterken, die de slang, den draak, het hoofd zal pletten,Ga naar voetnoot2138
door erfhaat, van geen tijd noch eeuwen te verzetten.Ga naar voetnoot2139
2140[regelnummer]
En schoon dat felle dier hem naar de hielen bijt,Ga naar voetnoot2140
nog triomfeert de Held met ere, na dien strijd.
Ik koom uit 's Hoogsten naam dat onheil u ontvouwen.
Stel daadlijk orden, eer ze ons moeite op moeite brouwen.Ga naar voetnoot2143
michaël
Uriël, schildknaap, die het heilig recht bewaart
2145[regelnummer]
en reukeloosheid straft, grijp aan uw vlammend zwaard:Ga naar voetnoot2145
vlieg hene naar omlaag en drijf ze beide uit Eden,
die d' eerste wet zo blind, zo reukloos overtreden.
Bewaak den ingang van 't ontheiligd paradijs
en keer de ballingen met kracht af van de spijs,
2150[regelnummer]
den boom, die 't leven rekt. Gedoog niet dat ze pluiken
d' onsterfelijke vrucht en 't hemels ooft misbruiken.
Gij wordt op schildwacht voor den hof en boom gesteld.
Dat Adam buiten zwerve, en vroeg en spade, veld
en kleigrond ommeploeg', waaruit hem God boetseerde.
2155[regelnummer]
Ozias, aan wiens vuist de Godheid zelf vereerdeGa naar voetnoot2155
den zwaren hamer van geklonken diamant
en ketens van robijn en krammen, spits van tand,
ga hene, vang en span het heir der helse dieren,Ga naar voetnoot2158
den leeuw en fellen draak, die tegen onz' banieren
| |
[pagina 112]
| |
2160[regelnummer]
dus woedden: vaag de lucht van deez' vervloekte jacht,Ga naar voetnoot2160
en boei ze aan nek en klauw en keten ze met kracht.
Deez' sleutel van den put des afgronds en zijn holen,
wordt, Azarias, u en uwe zorg bevolen.Ga naar voetnoot2163
Ga hene, sluit in 't hol al wat onz' macht bestrijdt.
2165[regelnummer]
Maceda, neem deez' torts, die vlam is u gewijd:Ga naar voetnoot2165
ontsteek den zwavelpoel, in 't middelpunt der aarde,
en pijnig Lucifer, die zoveel gruwlen baarde,
in 't eeuwigbrandend vier, gemengd met killen vorst;Ga naar voetnoot2168
waar droefheid, gruwzaamheid, versteendheid, honger, dorst,
2170[regelnummer]
de wanhoop, zonder troost, de prikkel van 't geweten,
en onverzoenbaarheid, een straf van 't boos vermeten,
versteken van den glans der Godheid, in dien rook,Ga naar voetnoot2172
getuigen 's hemels ban, geveld op 't heilloos spook;Ga naar voetnoot2173
terwijl 't beloofde zaad, verzoenende Gods toren,
2175[regelnummer]
herstelle uit liefde al wat in Adam werd verloren.
rei
Verlosser, die de slang het hoofd verpletten zult,
't vervallen mensdom eens van Adams errefschuld
verlossen t' zijner tijd, en weer, voor Eva's spruiten
een schoner paradijs hierboven opensluiten,
2180[regelnummer]
wij tellen d' eeuwen en het jaar, ja, dag en uur,
dat uw genâ verschijn', de kwijnende natuurGa naar voetnoot2181
herstell', verherelijke in lichamen en zielen,
stofferende den troon, waar d' engelen uit vielen.Ga naar voetnoot2183
|
|