| |
| |
| |
Verantwoording
Bron
De toneelteksten gaan terug op de zogenaamde Wereldbibliotheek-uitgave: J. van den Vondel, De werken. Volledige en geïllustreerde tekstuitgave. Bewerkt door J.F.M. Sterck e.a. 10 dln. Amsterdam, 1927-1940. De hier uitgegeven treurspelen vindt men op de volgende plaatsen: Jeptha, dl. viii, p. 769-850; Koning David hersteld, dl. ix, p. 103-172; Faëton, dl. x, p. 31-93.
| |
Herspelling
Met het oog op de toegankelijkheid van de toneelteksten is de spelling en de interpunctie gemoderniseerd. Daarbij zijn de volgende criteria aangelegd:
| |
1. Rijm en metrum
De spelling is niet gemoderniseerd wanneer dat ten koste zou gaan van metrum en rijm. Ook wanneer er afbreuk gedaan zou worden aan evidente klankfiguren (bijvoorbeeld alliteratie en assonantie) is er niet herspeld.
| |
2. Naamvallen
Naamvalsvormen en -uitgangen vallen in principe weg, tenzij dat ten koste zou gaan van het metrum of rijm. Wanneer het ritme van een versregel bijvoorbeeld een tweelettergrepig woord of bezittelijk voornaamwoord verlangt, is er niet gemoderniseerd. Wanneer binnen een zinsdeel omwille van rijm of metrum één naamvalsvorm noodzakelijk is, dan blijven eventuele andere naamvalsvormen in datzelfde zinsdeel eveneens gehandhaafd, bijvoorbeeld in ‘van enen zelven stam’ (Faëton, v. 401). Als in deze gevallen elisie aan de orde is, wordt dat met een apostrof aangegeven, zoals in: ‘In eene koele wolcke, al sluimerende’ (Faëton, v. 704), dat is geworden ‘in ene koele wolk', al sluimerende’. Wanneer naamvalsuitgangen in de zeventiende-eeuwse tekst geëlideerd zijn en slechts door een apostrof worden aangegeven, is de apostrof in de herspelling weggenomen, bijvoorbeeld: ‘uit zijn' troon’ (Faëton, v. 147) is geworden ‘uit zijn troon’.
Genitieven (possessivus, subjectivus en objectivus) zijn gehandhaafd, omdat vervangende constructies met ‘van’ het metrum zouden verstoren. Ook
| |
| |
bij constructies met gesubstantiveerde werkwoorden (Koning David hersteld, v. 46: ‘slapens tijd’) en werkwoorden die vast met een tweede naamval gebruikt worden (Koning David hersteld, v. 1557: ‘die zich des onrechts belgt’) zijn de genitiefvormen gehandhaafd. De genitivus partitivus is niet gehandhaafd, wanneer althans metrum en rijm daardoor niet verstoord werden. Zo is ‘Met luttel voorraets’ (Koning David hersteld, v. 26) geworden ‘met luttel voorraad’.
In een klein aantal gevallen moest de datief-vorm gehandhaafd blijven, omdat een vervangende constructie (‘aan wie’) het metrum verstoord zou hebben. Ter illustratie: ‘De koning, wien geen zaeck, hoe kleen, verholen blijft’ (Koning David hersteld, v. 1601) is geworden ‘de koning wien geen zaak, hoe klein, verholen blijft’.
Naamvalsvormen blijven eveneens gehandhaafd wanneer ze in min of meer vaste uitdrukkingen gehanteerd worden, of in voorzetselconstructies voorkomen die door een bepaalde naamval geregeerd worden. Enkele voorbeelden: ‘ter quaeder tijt’ (Faëton, v. 505) is geworden ‘ter kwader tijd’, en ‘by der hant’ (Faëton, v. 809) is geworden ‘bij der hand’.
| |
3. Clitische constructies
Clitische contracties zijn - zowel in het geval van pro- als enclisis - opgelost, zoals in ‘wat eischtge’ (Faëton, v. 341), dat is geworden ‘wat eist ge’.
| |
4. Werkwoorden
De werkwoordsvormen zijn aan de huidige spelling aangepast, wat met name in geval van imperatief- en conjunctiefvormen complicaties met zich mee kan brengen, omdat het niet altijd duidelijk is of Vondel een stellende, bevelende of aanvoegende wijs gebruikt. In de herspelling is uiteindelijk altijd een keuze gemaakt. Zo is bijvoorbeeld ‘Men loof den schutter’ (Faëton, v. 241) gelezen als conjunctivus: ‘Men loov' de schutter’.
Bepaalde werkwoordsvormen zijn gemoderniseerd (ik hadde > ik had; zij wierd > zij werd) wanneer metrum en rijm daar niet onder te lijden hadden. Onder die condities zijn ook werkwoordsuitgangen aangepast die tegenwoordig niet meer in gebruik zijn: ‘Durf Epafus zoo trots’ (Faëton, v. 316) is geworden ‘Durft Epafus zo trots’.
Enkele spellingvarianten zijn aan de tegenwoordig geldende regels aangepast, zoals in: ‘berst en spat’ (Faëton, v. 430), dat is geworden ‘barst en spat’; en ‘Daer leght het vrolijck hart’ (Faëton, v. 512), dat is geworden ‘Daar ligt het vrolijk hart’.
| |
5. Elisie
De metrische structuur van de tekst is blootgelegd. Dat betekent dat alle plaatsen waar geëlideerd moest worden gemarkeerd zijn door bijvoorbeeld een
| |
| |
apostrof of een accent circonflexe. Enkele voorbeelden: ‘Alle ackers laegen vuil’ (Faëton, v. 245) is geworden ‘All' akkers lagen vuil’; en ‘Genade Apollo’ (Faëton, v. 281) is geworden ‘Genâ Apollo’.
De structureel doorgevoerde elisies verhinderen dat de lezer de mogelijkheid tot elideren in overweging zou nemen op plaatsen waar dat door het wegvallen van de naamvalsuitgangen in de herspelde tekst in principe mogelijk is geworden, maar nadrukkelijk niet gewenst is. Men vergelijke bijvoorbeeld in de oorspronkelijke uitgave ‘den aerdtboôm’ (Faëton, v. 96) dat in de herspelling is weergegeven als ‘de aardboôm’. Op grond van de regels van de grammatica (botsende klinkers) is het in beginsel mogelijk in de herspelde tekst ‘d'aardboôm’ te lezen, maar gezien het metrum is dat natuurlijk niet de bedoeling.
| |
6. Interpunctie en hoofdlettergebruik
De interpunctie is structureel vereenvoudigd en aan moderne maatstaven aangepast, ook al betekent dit dat niet alle door Vondel bedoelde pauzes (vooral middenrust en de daarop mogelijke variaties) nog waarneembaar zijn. Deze terughoudendheid in interpuntie is vooral door het criterium van de leesbaarheid ingegeven.
Vondel hanteert veel imperatieven en conjunctieven, die een sterk beklemtoonde wens uitdrukken. Dergelijke constructies verlangen volgens de moderne interpunctieregels een uitroepteken. Ook hier is terughoudendheid betracht, omdat het uitroepteken te veel nadruk zou verlenen aan Vondels constructies, die niet zelden een ‘zachtere’ toon lijken te verlangen.
In de drama's van Vondel komen nogal wat polysyndetische opsommingen voor. Daar zijn de komma's steeds gehandhaafd, en waar ze ontbraken werden ze toegevoegd. Een voorbeeld: ‘Het aerdtrijck draeght'er stadt, en bosch, en allerley / Gedierte, en ongedierte, en ackergoôn, en vlieten, / En bergen [...]’ (Faëton, v. 116-118) is geworden: ‘Het aardrijk draagt er stad, en bos, en allerlei / gediert' en ongediert', en akkergoôn, en vlieten, / en bergen [...]’.
Het gebruik van hoofdletters is aan de tegenwoordig gangbare praktijk aangepast. Gepersonifieerde begrippen worden alleen door een hoofdletter gemarkeerd wanneer ze als personage ten tonele treden, zoals ‘de Faam’ in Faëton.
Wanneer personen sprekend worden ingevoerd, dan is dat met enkelvoudige aanhalingstekens gemarkeerd.
| |
7. Spellingvarianten
Spellingvarianten zijn zoveel mogelijk gemoderniseerd, tenzij dat ten nadele van de bewuste klankkleur van een vers ging. Daarbij is met name op verschijnselen als rijm, alliteratie en assonantie gelet. Enkele voorbeelden: ‘koey’ (Faëton, v. 320) werd ‘koe’; ‘reuckloos’ (Faëton, v. 366) werd ‘roek'loos’; ‘vier’
| |
| |
(Faëton, v. 443) werd ‘vuur’. Een enkele maal ben ik een stap verder gegaan, bijvoorbeeld ‘mijn slincke hant’ (Faëton, v. 143) werd ‘mijn linkerhand’; en ‘mijn vrou moeder’ (Faëton, v. 510) werd ‘mevrouw moeder’.
Het woord ‘heir’ (leger), dat vooral in Jeptha en Koning David hersteld vaak voorkomt, is niet herspeld tot ‘heer’, om verwarring te voorkomen. Ook het woord ‘Berecht’, als titel van Vondels beroemde inleiding bij Jeptha, bleef gehandhaafd.
Bijbelse en mythologische eigennamen zijn aangepast aan de huidige spelling, voor zover rijm en metrum dat toelieten. Een uitzondering hierop vormen de namen van de personen die als personage ten tonele treden. Hier bleef Vondels spelling gehandhaafd, zodat Jeptha bijvoorbeeld niet Jeftha is geworden.
| |
8. Woordgeslachten
In incidentele gevallen is het woordgeslacht aangepast. Het gaat om de volgende plaatsen: ‘Den vaderlande’ (Jeptha, v. 413) is geworden ‘Het vaderland’; ‘de feest’ (Jeptha, v. 1224) is geworden ‘het feest’; ‘mijn schilt, die’ (Jeptha, v. 1560) is geworden ‘mijn schild, dat’; ‘dit rampzaligh oorlogh’ (Koning David hersteld, v. 623 ) is geworden ‘deez' rampzalig' oorlog’; ‘de koningschap’ (Koning David hersteld, v. 708) is geworden ‘het koningschap’; ‘in den schilt’ (Koning David hersteld, v. 747) is geworden ‘in het schild’; ‘het oorlogh, dat gy voert’ (Koning David hersteld, v. 1522) is geworden ‘de oorlog die gij voert’; ‘den lesten oogenblick’ (Faëton, v. 1166) is geworden ‘het laatste ogenblik’; en ‘op den marmer’ (Faëton, v. 1414) is geworden ‘op het marmer’.
| |
9. Proza
De herspellingscriteria die voor de prozateksten in het voorwerk van Jeptha, Koning David hersteld en Faëton gehanteerd werden, wijken niet wezenlijk af van de regels voor de eigenlijke toneelteksten. Doordat er evenwel geen rekening met rijm en metrum gehouden hoefde te worden, maakt de herspelde tekst hier een duidelijk ‘modernere’ indruk dan die van de drama's zelf. Meervoudsvormen zijn in voorkomende gevallen aan de moderne praktijk aangepast. Genitief- en datiefconstructies zijn regelmatig door constructies met ‘van’ of ‘aan’ vervangen. De alinea-indeling is van mijn hand.
| |
Annotatie
Van Vondels toneelstukken zijn voortreffelijke edities met goed gekozen woordverklaringen verschenen. Vanzelfsprekend is bij de voorbereiding van deze uitgave het werk van eerdere editeurs geraadpleegd, naast de voor de hand liggende taalkundige en lexicografische naslagwerken. Om de lezer niet lastig
| |
| |
te vallen met een omvangrijk apparaat van verwijzingen wordt het als zodanig niet verantwoord wanneer een bepaalde annotatie aan een eerdere editie ontleend is. Het moge in dit verband volstaan de uitgaven waarmee ik mijn voordeel gedaan heb expliciet te noemen. Voor Jeptha gaat het om de editie-Wijngaards (Zutphen [1976], Klassiek Letterkundig Pantheon 115) en de door C.G.N. de Vooys in samenwerking met C.C. van de Graft bezorgde editie (Amsterdam 1935) in de Wereldbibliotheek-uitgave van Vondel (zie boven). Voor Koning David hersteld en Faëton betreft het de door C.G.N. de Vooys en B.H. Molkenboer O.P. (Amsterdam 1936), respectievelijk H.W.E. Moller (Amsterdam 1937) bezorgde edities, die beide eveneens deel uitmaken van de Wereldbibliotheek-uitgave. Voor de annotatie bij het ‘Berecht’ bij Jeptha heb ik ten slotte nog geprofiteerd van de woordverklaringen van L. Rens in Vondel [1980], p. 107-116.
| |
Nawoord
Omwille van de leesbaarheid is er in het nawoord van een notenapparaat afgezien. Dat betekent evenwel niet dat de rijke secundaire literatuur over Vondels toneelwerk geen rol gespeeld zou hebben. Zo had de paragraaf over de bronnen van Jeptha, Koning David hersteld en Faëton bijvoorbeeld niet geschreven kunnen worden zonder W.A.P. Smits magistrale Van Pascha tot Noah, veertig jaar na haar verschijnen nog altijd de belangrijkste monografie over Vondels toneeloeuvre. Ook andere studies en artikelen zijn van invloed geweest. De lezer vindt ze terug in de lijst met de gebruikte literatuur.
| |
Dank
Bij het vervaardigen van dit boek heb ik hulp gekregen van Stud. Phil. Ulrike Wuttke en Stud. Phil. Jessica Manthey, die mij beiden als ‘Studentische Hilfskraft’ met allerlei hand- en spandiensten bijgestaan hebben. Bijzondere dank gaat uit naar prof. dr. Lia van Gemert (Utrecht), die zich namens de redactie van de Delta-reeks intensief met het manuscript van deze uitgave beziggehouden heeft. Aan dr. Jaap Grave (Berlijn) dank ik een aantal stilistische verbeteringen in het nawoord.
Deze editie is opgedragen aan Anna-Hildegard, die geboren werd op 12 mei 2002. Zij heeft mijn blik op het motief van de vaderliefde bij Vondel danig gescherpt en ik dank haar voor de uren die zij mij tijdens haar slaapjes gegund heeft om aan de heruitgave van Jeptha, Koning David hersteld en Faëton te werken.
|
|