| |
2 De bronnen
Het kan geen toeval zijn dat Vondel binnen vier jaar drie tragedies schrijft waarin de verhouding tussen een vader en zijn zoon of dochter gethematiseerd wordt, tragedies bovendien waarin de vaders uiteindelijk hun nakomeling te betreuren hebben. In het verleden is in deze context gewezen op de conflicten tussen Vondel en zijn zoon Joost, die juist rond 1660 op de spits gedreven werden. Ze voerden er zelfs toe dat Vondel zijn zoon naar Indië zag vertrekken zonder ook maar de geringste hoop te koesteren hem ooit nog terug te zien. Deze pijnlijke levenservaring, zo althans redeneren enkele vroegere literatuurwetenschappers, zou de dichter verwerkt hebben in zijn Jeptha, Koning David hersteld en Faëton, waarin de mannelijke protagonisten eveneens voor altijd van hun kind afstand moeten doen. Ook al valt deze theorie niet te bewijzen - we beschikken niet over ‘egodocumenten’ waarin Vondel zijn persoonlijke gedachten optekende -, toch hoeft zij niet zonder meer van de hand gewezen te worden. Veel verzen uit de drie drama's, alsook de speciale aandacht voor de onbaatzuchtige liefde van ouders voor hun kinderen, krijgen een extra dimensie wanneer men bedenkt dat er mogelijk de zorgen in doorklinken van de vader die Vondel in het werkelijke leven óók was. Wat in dit verband te denken van een zinssnede als ‘Het is en blijft mijn zoon, al stond hij in geen rede’ (Koning David hersteld, v. 646), of ‘Hoe menig vader lijdt in zijnen zoon' alleen?’ (Faëton, v. 1265).
Maar een biografische uitleg alleen volstaat niet om Vondels belangstelling voor de vader-kindrelatie afdoende te verklaren. In het licht van hetgeen er tot dusverre over het belang van de hartstochten in zijn treurspelen gezegd is, dient men te stellen dat er juist tussen de leden van een gezin of een familie een rijk emotioneel spanningsveld ligt dat een toneeldichter vruchtbaar kan exploiteren. Niemand minder dan Aristoteles had daar in zijn Poetica al op gewezen toen hij betoogde dat leed en lijden - als de vaste ingrediënten van iedere tragedie - alleen tot wasdom kunnen komen wanneer er sprake is van nauwe betrekkingen tussen de bij de handeling betrokken personen. Aristoteles gaat zelfs zo
| |
| |
ver dat hij verwikkelingen tussen naaste verwanten tot het vanzelfsprekende en exclusieve onderwerp van treurspelen maakt. Zo betoogt hij: ‘[...] wanneer het leed is berokkend binnen [...] verwantschappen, wanneer bijvoorbeeld een broer een broer, of een zoon zijn vader, of een moeder haar zoon, of een zoon zijn moeder doodt of op het punt staat te doden, of iemand met een vergelijkbare daad bezig is, dát zijn de gebeurtenissen die de tragediedichter moet zoeken.’ (Poetica, 53b14) Tegen deze achtergrond is Vondels onderwerpskeuze in Jeptha, Koning David hersteld en Faëton niet meer zo verrassend. Precies zoals de belangrijke klassieke literatuurtheoreticus dat voorschrijft, heeft hij naar geschiedenissen gezocht die binnen de specifieke context van familiaire verbanden een grote emotionele zeggingskracht hebben.
Om verhaalstoffen voor een tragedie te vinden kan een dichter in principe een beroep doen op drie verschillende soorten bronnen, te weten geschiedkundige werken, mythologische compendia en de bijbel. In zijn oorspronkelijke treurspelen dramatiseert Vondel vrijwel uitsluitend bijbelse themata, wat zijn uitzonderingspositie opnieuw onderstreept. In het overwegend protestantse Nederland van de zeventiende eeuw werden betrekkelijk weinig bijbelse toneelstukken geschreven, al was dat alleen maar omdat dichters met geduchte kritiek van kerkelijke zijde te rekenen hadden wanneer ze ‘gewijde’ stof op de planken brachten. Zowel Jeptha als Koning David hersteld zijn op het Oude Testament gebaseerd. Faëton vormt binnen Vondels oeuvre een uitzondering, omdat het een van de slechts drie drama's met een mythologische thematiek is (de andere zijn Palamedes uit 1625, en Salmoneus uit 1657). Behalve de bronnen waaraan de eigenlijke verhaalstof ontleend is, ziet men dat zeventiende-eeuwse toneeldichters niet zelden ook nog aan andere teksten refereren, die zowel van literaire als niet-literaire aard kunnen zijn. Op die manier bedden zij hun tragedies in een intertekstueel kader in, en er wordt bijvoorbeeld verwezen naar beroemde voorgangers die dezelfde bijbelse of mythologische personen ten tonele gevoerd hebben, of men beroept zich op geleerden - theologen of filologen - die bepaalde bijbelverhalen of mythologische bronnen becommentarieerden. Vondel vormt hierop geen uitzondering en bij de nu volgende analyse van de handelingsopbouw van Jeptha, Koning David hersteld en Faëton zal blijken dat er naast de directe bijbelse en mythologische bronteksten de nodige andere werken een rol spelen.
| |
Jeptha, of offerbelofte
In Jeptha heeft Vondel de gebeurtenissen gedramatiseerd die beschreven worden in Richteren 11:29-40. Jeptha (wiens naam in de bijbel overigens als Jeftha gespeld wordt) heeft aan de vooravond van een veldslag tegen de Ammonieten
| |
| |
de belofte gedaan dat hij God een offer zal brengen wanneer Hij hem de overwinning schenkt. ‘Indien Gij de kinderen Ammons ganselijk in mijn hand zult geven’, om de bewuste bijbelverzen aan te halen, ‘zo zal het uitgaande, dat uit de deur van mijn huis mij tegemoet zal uitgaan, als ik met vrede van de kinderen Ammons wederkom, dat zal des Heeren zijn, en ik zal het offeren ten brandoffer.’ (Richteren 11:30-31) Wanneer Jeptha deze eed uitspreekt, gaan zijn gedachten níet uit naar een mensenoffer, wat onderstreept, wordt door het gebruik van het neutrum. Als vanzelfsprekend verwacht hij in geval van een overwinning een dier aan God te wijden, zoals dat in de religieuze praktijk van het Oude Testament niet ongebruikelijk is. Wanneer de landvoogd van de Israëlieten na de gunstig verlopen strijd evenwel in zijn stad Masfa terugkeert, wacht hem een schokkende verrassing. Geen stier of een ander dier uit de veestapel komt op hem toegelopen, maar zijn enige dochter, die haar vader na diens lange afwezigheid met muziek en dans verwelkomt. Op het moment dat Jeptha zijn belofte deed, had hij geen rekening gehouden met deze mogelijkheid. Nu voelt hij zich echter, hoezeer dat hem ook verdriet, aan zijn dure woorden gebonden. Zodoende veroordeelt de vader zijn dochter, die bij Vondel Ifis heet, tot de brandstapel, nadat hij het meisje op haar eigen verzoek nog twee maanden uitstel gegeven heeft om zich op haar aanstaande dood voor te bereiden.
Vondels treurspel opent met een gesprek tussen de Hofmeester en Filopaie, de echtgenote van Jeptha en moeder van Ifis. Filopaie verheugt zich op de terugkeer van haar man en haar dochter aan het hof, die beiden lange tijd weg geweest zijn. Jeptha was eropuit getrokken om de opstandige Efraïmieten tot de orde te roepen en haar dochter heeft twee maanden met haar vriendinnen in de bergen doorgebracht. Dat zij zich daar, in de verlatenheid van de natuur, op haar dood bezonnen heeft, weet Filopaie niet, en evenmin is haar iets bekend van de ongelukkige belofte die Jeptha aan God gedaan heeft. Voor haar lijkt de dag dan ook een gelukkige te worden: weer eens keert haar echtgenoot als overwinnaar uit een oorlog terug, en eindelijk zal ze haar dochter na lange tijd in de armen kunnen sluiten. De Hofmeester evenwel is zich ervan bewust dat deze dag wel eens veel treurnis voor Filopaie in petto zou kunnen hebben. Hij is door Jeptha geïnformeerd over diens plan Ifis mogelijk nog voor het vallen van de avond ter dood te brengen en heeft opdracht gekregen Filopaie op slinkse wijze van het hof te verwijderen. Na een lang bericht over de strijd tegen de Efraïmieten door de inmiddels gearriveerde Slotvoogd, slaagt de Hofmeester daar ook in. Mede op zijn aandringen vertrekt Filopaie onder begeleiding van de Slotvoogd, zogenaamd om de triomferende Jeptha tegemoet te gaan. Kort daarop verschijnen Ifis en haar vriendinnen ten tonele en zij sluiten het eerste bedrijf af met een reizang waarin de offerbereidheid van Jeptha's dochter centraal staat.
| |
| |
De drie middelste bedrijven van Jeptha laten zien hoe de titelheld uiteindelijk de onzalige beslissing neemt zijn dochter daadwerkelijk te offeren. Men kan een zekere afwisseling van tonelen waarnemen waarin het overwegend om de emotionele reacties van de direct betrokkenen op de aanstaande dood van Ifis gaat, dan wel om een debat over de morele implicaties van een dochteroffer.
In het tweede bedrijf treden Ifis en Jeptha eerst gescheiden ten tonele. Ifis beklaagt zich ten overstaan van de Hofmeester over de afwezigheid van haar moeder en kan er slechts met de grootste moeite van weerhouden worden terug te keren naar de bergen. Vervolgens verschijnt Jeptha. Hij doet zich als een verscheurde persoonlijkheid kennen die zijn nood uitklaagt over de onmogelijke keuze waar hij zich voor gesteld ziet. In de dan volgende dialoog tussen Ifis en Jeptha, die hun eerste ontmoeting sinds twee maanden behelst, spelen de emoties hoog op. Jeptha betreurt bij herhaling zijn ondoordachte belofte en Ifis, die haar vader geen verwijten maakt, toont zich bereid om zijnentwille te sterven. Wel verzoekt ze haar vader de aanwezigheid van Filopaie bij het offer toe te staan. De rei na het tweede bedrijf bezingt hierop de aardse vergankelijkheid.
In het derde bedrijf debatteert Jeptha eerst met de Hofmeester, later ook met de Hofpriester en de Wetgeleerde over de vraag of hij het recht heeft Ifis aan God te wijden. Deze zijn allen van mening dat daarvoor geen steekhoudende argumenten aangevoerd kunnen worden. Maar Jeptha toont zich steeds minder ontvankelijk voor hun weerleggingen en beroept zich op zijn eigen geweten (v. 1128: ‘Een drift van God inwendig’). Hij beschouwt zich als een tweede Abraham, die van God de opdracht had gekregen zijn zoon Isaak aan Hem op te offeren. In een poging het offer van Ifis alsnog te voorkomen nu Jeptha zich zo halsstarrig betoont, stuurt de Hofpriester een dienaar uit om Filopaie zo snel mogelijk terug naar het hof te halen. Misschien komt zij nog op tijd en zal zij in staat zijn haar echtgenoot van diens voornemen af te brengen. Het is ten slotte de Hofmeester die onder de druk der omstandigheden de noodzakelijke stappen zet om de voortgang van het offer mogelijk te maken. Hij is van mening dat Jeptha, niet voor niets zijn heer en meester, steun verdient en weet zelfs de Hofpriester tot medewerking aan de plechtigheid te bewegen. Bovendien informeert hij de vriendinnen van Ifis dat Jeptha de aanwezigheid van Filopaie bij het offer definitief afwijst. De rei aan het slot van het derde bedrijf beklaagt het lot van Ifis en vergelijkt het lot van Filopaie met dat van de moeder van Mozes, die ook afstand moest doen van haar kind.
De hoop dat een hernieuwde ontmoeting met Ifis Jeptha misschien toch nog op andere gedachten kan brengen, wordt in het vierde bedrijf de grond in geslagen. Ifis aanvaardt nu ook dat zij het leven zal laten zonder haar moeder nog te zien en Jeptha, die ten hevigste ontroerd is, wordt nota bene getroost door zijn dochter, die zich gesterkt weet door de wetenschap dat zij een dood ten dienste van God zal sterven. Wanneer Ifis dan naar het altaar voortschrijdt,
| |
| |
stijgt de spanning ten top en begaan met het lot van het jonge meisje zullen de toeschouwers zich gespannen afvragen of Filopaie misschien toch nog bijtijds aan het hof terugkeert... Nadat de rei na het vierde bedrijf de gehoorzaamheid van Ifis bezongen heeft, vindt nog voordat het vijfde bedrijf begint het offer van Jeptha's dochter achter de coulissen plaats. Wanneer aan het begin van het laatste bedrijf de titelheld weer ten tonele verschijnt, blijkt deze ineens ook zelf overtuigd van de laakbaarheid van zijn handelen en toont hij zich schuldbewust. De verklaring voor het plotselinge inzicht van Jeptha kan alleen zijn dat hij zich eerst nu realiseert dat hij anders dan Abraham níet door God op de proef gesteld is. Dat mag hij afleiden uit het feit dat er geen engel gekomen is om Ifis te redden, zoals dat bij Isaak wel het geval geweest was. Het kan dus niet anders of zijn beslissing om zijn dochter te offeren is een verkeerde geweest! De Hofpriester moet alle moeite doen om Jeptha tot bedaren te brengen en hij stuurt hem naar de Aartspriester om bij deze om vergiffenis te vragen. Dan komt Filopaie het toneel opgestormd, net te laat om Jeptha nog ter verantwoording te kunnen roepen. Een machteloze woede en een niet minder machteloos verdriet maken zich van haar meester wanneer ze moet vaststellen dat haar dochter niet meer in leven is.
Ten opzichte van het bijbelverhaal heeft Vondel zich verschillende vrijheden veroorloofd. Zo heeft hij Ifis - die in Richteren zelfs naamloos blijft - als individuele persoonlijkheid uitgewerkt en met Filopaie heeft hij een figuur ingevoegd die in het bijbelverhaal als zodanig geen rol speelt. Vondels aanpassingen tasten de strekking van het oudtestamentische verhaal echter niet aan. In dit verband is het veelzeggend dat er in het treurspel geen direct contact is tussen de titelheld en zijn echtgenote. Gesteld dat Filopaie wél op tijd aan het hof was teruggekeerd, dan is het niet langer waarschijnlijk dat het offer van Ifis zonder meer doorgang had kunnen vinden. Geen moeder, zo zal Vondel geoordeeld hebben, zal dadenloos toezien hoe haar dochter geofferd wordt. Gezien de loop van het bijbelverhaal is het daarom alleszins begrijpelijk dat de dichter ervoor gekozen heeft Filopaie, die alleen in het eerste en het vijfde bedrijf op het toneel staat, niet tot getuige te maken van de eigenlijke offerhandeling. Naast het Oude Testament heeft Vondel van verschillende bijbelcommentaren gebruikgemaakt, waarvan het belangrijkste is Iudices et Ruth explanati [Een uitleg bij de bijbelboeken Richteren en Ruth] door Nicolaus Serarius S.J. (1555-1609) uit 1609. Aan deze auteur dankt Vondel bijvoorbeeld het inzicht dat Jeptha door het offer van zijn dochter gezondigd heeft - een kwestie die in de bijbel, waar de dood van het jonge meisje zonder enig moreel commentaar beschreven wordt, onaangeroerd blijft.
Zeventiende-eeuwse toeschouwers zullen - wanneer ze tenminste enigszins belezen waren - verder vrij makkelijk hebben kunnen vaststellen dat Vondel met zijn Jeptha aan twee eerdere, bekende tragedies refereert. Het betreft in
| |
| |
de eerste plaats de beroemdste klassieke tragedie over een (dreigend) dochter-offer, te weten Euripides' Iphigenia te Aulis. In dit drama ziet Agamemnon, de aanvoerder van de Griekse oorlogsvloot die zich opmaakt voor de overtocht naar Troje, zich genoodzaakt om zijn dochter Ifigenia aan de goden te offeren om hun hulp af te smeken. Alleen al de - als gezegd niet-bijbelse - naam van Jeptha's dochter, Ifis, herinnert aan de Griekse koningsdochter en in Jeptha vindt men nog wel meer reminiscenties aan het klassieke drama terug. Het treurspel waarmee Vondels tragedie de nauwste banden heeft, is, zoals al uit de gelijkluidende titel opgemaakt mag worden, Jephthes sive votum [Jefta of de belofte] uit 1554, van de Schotse humanist George Buchanan (1506-1582). Dit treurspel gold in de vroegmoderne tijd als een van de meest geslaagde Neolatijnse bijbeldrama's en het onderstreept Vondels literaire ambities dat hij juist van Buchanans tragedie een zogenaamde imitatio, een creatieve navolging, heeft willen maken. Vondel heeft dit drama, waarvan de echo's overal in Jeptha naklinken, goed bestudeerd en hij heeft pogingen in het werk gesteld om enkele in zijn ogen minder geslaagde aspecten van de Jephtes te verbeteren. Daarbij gaat het vooral om drie dingen.
Buchanan was er ten eerste niet in geslaagd te voldoen aan de zogenaamde eenheid van tijd die in de zestiende en zeventiende eeuw voor toneelpoëzie van kracht was. De eenheid van tijd, die teruggaat op Aristoteles' Poetica, stelt dat de toneelhandeling zich binnen 24 uur af dient te spelen. Doordat de Schotse dichter in zijn Jephtes zowel de triomfantelijke terugkomst van Jeptha na zijn overwinning op de Ammonieten, alsook het offer van Ifis wilde dramatiseren, was hij in de problemen gekomen met de twee maanden uitstel die Jeptha zijn dochter volgens het bijbelverhaal toegestaan had. Vondel laat zijn drama plaatstvinden op de dag dat Jeptha in triomf terugkeert van de strijd tegen de Efraïmieten, die volgens de beschrijving in Richteren ruim ná de oorlog tegen de Ammonieten had plaatsgevonden. Op dezelfde dag situeert Vondel - hij beroept zich hier onder meer op Serarius - tevens het offer van Ifis, zodat hij net als Buchanan in een en hetzelfde drama een groot geluk (de overwinning in een oorlog) en het diepste verdriet (het dochteroffer) vermag uit te beelden, maar ditmaal ook nog eens binnen 24 uur.
Een tweede als verbetering bedoelde aanpassing die Vondel ten opzichte van Buchanan doorvoert betreft de rol van Filopaie. In het Neolatijnse drama treedt de moeder van Ifis wel degelijk in debat met Jeptha, zonder dat ze overigens veel bij haar van zichzelf overtuigde echtgenoot bereikt. Zoals in het voorgaande al is aangeroerd, oordeelt de Amsterdamse dichter echter dat direct contact tussen Jeptha en Filopaie afbreuk zou doen aan de waarschijnlijkheid van zijn drama. Derhalve kiest hij ook hier voor een andere weg dan zijn Schotse voorganger en construeert hij de toneelhandeling van Jeptha zodanig, dat het nergens tot een ontmoeting tussen beide echtelieden komt. Een derde en
| |
| |
laatste essentiële wijziging in vergelijking tot Jephthes heeft te maken met de beoordeling van Jeptha's daad. Waar Buchanan het dochteroffer als een blijk van grenzeloze onderworpenheid aan God positief waardeert, laat Vondel er in de voetsporen van zijn zegsman Serarius geen moment twijfel over bestaan dat Jeptha moreel gezien een gruwelijke fout begaat.
| |
Koning David hersteld
Een goed voorbeeld van de wijze waarop Vondel naar een intertekstuele inbedding van zijn toneelwerk gezocht heeft, biedt ook de opdracht die aan Koning David hersteld voorafgaat. Daar somt Vondel een groot aantal literaire voorgangers op die allen hun krachten beproefd hebben op het thema van ouders die geconfronteerd worden met de dood van hun nakomelingen. Niet zonder trots plaatst hij zijn eigen werk in het verlengde van onder andere de Phoenissae van Euripides, waarin Jokaste omwille van de dood van haar zonen Eteocles en Polynices zelfmoord pleegt, en de Metamorphosen van Ovidius, waarin bijvoorbeeld aandacht besteed wordt aan de treurige lotgevallen van Niobe, aan wie op zeker moment maar liefst zeven zonen en zeven dochters ontvielen. Bovendien noemt Vondel een reeks bijbelse verhalen waarin het eveneens draait om de (dreigende) dood van iemands eigen kinderen: Jakob die treurt over de - naar hij aanneemt - door wilde dieren verscheurde Jozef (Genesis 37:31-35), Rispa die dag en nacht waakt bij de levenloze lichamen van haar zonen (2 Samuël 21:9-11), en Salomo's vonnis ten gunste van de moeder, die ervoor kiest haar baby aan haar opponente af te staan, wanneer de rechter - om een einde te maken aan de twist tussen beide vrouwen - dreigt de zuigeling te tweedelen (1 Koningen 3:16-28).
Koning David hersteld behandelt de ontwikkelingen die leiden tot de dood van Absalom, de zoon van koning David (zie 2 Samuël 15-18). De jongeman heeft met de hulp van een aantal vertrouwelingen zijn vader van de troon gestoten en uit Jeruzalem verdreven. Deze episode uit het leven van de joodse koning had Vondel reeds gedramatiseerd in het eveneens uit 1660 daterende treurspel Koning David in ballingschap, dat een tweeluik vormt met het hier ter discussie staande treurspel. Aan het begin van Koning David hersteld wordt David, die na de staatsgreep van Absalom zijn toevlucht gezocht heeft in de bevriende vesting Mahanaïm te Gilead, opnieuw belaagd door zijn zoon. Deze wil nog eens de strijd met zijn vader aanbinden, om hem ditmaal definitief te verslaan. Na lang beraad en niet dan ten koste van een hevig opspelende gewetensnood geeft David zijn veldheer Joab ten slotte toestemming om op te trekken tegen de troepen van Absalom. Voorwaarde is wel dat men alles in het werk zal stellen om het leven van zijn zoon te sparen. Davids legermacht behaalt een zwaar bevoch- | |
| |
ten overwinning en Absalom slaat, wanneer hij inziet dat alles verloren is, op de vlucht. Uiteindelijk krijgt Joab de koningszoon toch in handen, wanneer deze met zijn lange haren verstrikt raakt in laaghangende takken. Absalom wordt tegen het uitdrukkelijke bevel van zijn vader gedood en ter plekke onder een grote hoop stenen begraven.
Het eerste bedrijf van Koning David hersteld telt - de afsluitende rei buiten beschouwing gelaten - slechts één toneel. Het toont de ontmoeting tussen legerleider Joab en koning Sobi, een bevriende vorst die de aan de koning van Israël trouw gebleven troepen van levensmiddelen komt voorzien. Vondel past een veel gebruikte kunstgreep toe door aan het begin van zijn treurspel iemand op te laten komen die niet op de hoogte is van de situatie ter plekke. Hij slaagt er op die manier in de expositio, het verslag over de voorgeschiedenis, op natuurlijke wijze in het handelingsverloop in te vlechten. Niemand hoeft het dus te storen dat Joab nog eens uitgebreid bericht over de opstand van Absalom en Davids daaropvolgende vlucht uit Jeruzalem. In de ogen van de veldheer heeft de zoon zijn krediet definitief verspeeld door zich daarna te vergrijpen aan de bijvrouwen van zijn vader, die in de stad achtergebleven waren. Maar tot zijn ergernis moet Joab vaststellen dat David zich uit vaderliefde nog steeds niet van zijn zoon afgewend heeft. De rei na het eerste bedrijf bezingt de barmhartigheid Gods, waarin degenen die op Zijn hulp zijn aangewezen hun vertrouwen mogen stellen.
Aan het begin van het tweede bedrijf - het is kort voor zonsopgang - verschijnt de soldaat die het veer over de Jordaan bewaakt had. Hij meldt Joab dat Absalom en zijn manschappen reeds bezig zijn de rivier over te steken. Meteen hierop wordt David door de veldheer gewaarschuwd en aangespoord de nodige stappen tegen zijn zoon te zetten. De koning evenwel legt weinig daadkracht aan de dag en verliest zich in zelfbeschuldigingen. Hij beschouwt de opstand van Absalom als een welverdiende straf voor de dood van Uria. David had deze trouwe legeraanvoerder laten vermoorden om diens echtgenote Batseba (die Vondel overigens Berseba noemt) te kunnen huwen. Ook verontschuldigt David ten overstaan van Joab bij herhaling het gedrag van zijn zoon. De jongeman zou onder invloed van valse raadgevers staan en slechts door jeugdige overmoed gedreven worden. Joab bereikt zodoende niets bij David en besluit uit arren moede de wachtposten te gaan controleren. Een emotioneel hoogtepunt vormt de nu volgende klaagzang van David, die zijn verdriet de vrije loop laat en nog eens het dilemma onder woorden brengt waarvoor hij zich gesteld ziet: de hem rechtens toekomende kroon kan hij tot zijn leedwezen niet terugkrijgen ‘als met verlies van Absalom’ (v. 456). De rei aan het einde van het tweede bedrijf toont zich begaan met David en schildert hoe zwaar hij het in zijn leven gehad heeft.
Het derde bedrijf toont hoe David er ten slotte toch toe komt zijn zoon
| |
| |
gewapenderhand tegemoet te treden, zoals Joab dat van hem verlangt en wat ook het koningschap in principe van hem eist. Maar David heeft nog een lange weg te gaan om zover te komen. Aan het begin van het derde bedrijf heeft de situatie zich verder toegespitst en Amasa, niemand minder dan de hoogste bevelhebber van Absaloms leger, dient zich als onderhandelaar aan. Door handig manoeuvreren slaagt Joab erin te voorkomen dat David met Amasa spreekt. Hijzelf zal de onderhandelingen met de vijand voeren, uiteraard - maar dat verzwijgt Joab - om te verhinderen dat de koning zich uit liefde voor zijn zoon tot te veel concessies bereid zou tonen. Het gesprek tussen Amasa en Joab loopt op niets uit, vooral omdat laatstgenoemde een eigen politiek voert en klaarblijkelijk de voorkeur geeft aan een gewapend treffen. Wanneer David even later verneemt dat een verzoening met zijn zoon onmogelijk is, moet ook hij, of hij wil of niet, erkennen dat een veldslag niet meer vermeden kan worden. Hij besluit hierop zelf mee ten strijde te trekken, met de bedoeling over het leven van Absalom te waken. Slechts een dringend beroep van zijn echtgenote Berseba weerhoudt de oude koning ervan dit voornemen ten uitvoer te brengen. Op haar aandringen blijft hij achter in de stad, overigens niet dan nadat hij zijn soldaten expliciet bevolen heeft Absalom te ontzien. Aan het einde van het bedrijf spreekt de rei de hoop uit dat Davids zoon gespaard mag blijven.
Het vierde en vijfde bedrijf staan in het teken van dingen die elders voorvallen. Zo komt een drietal bodes ten tonele die de achtergebleven David stukje bij beetje op de hoogte brengen van het verloop van de strijd en het lot van zijn zoon. Als eerste verschijnt Jonathan, die bericht dat Achitofel, de belangrijkste adviseur van Absalom en waarlijk een intrigant van de eerste orde, zelfmoord gepleegd heeft. David ontleent aan deze mededeling de hoop dat alles misschien toch nog goed komt. Voordat aan het begin van het vijfde bedrijf een volgende bode zijn opwachting maakt, is het publiek getuige van een gesprek tussen Sobi en Berseba, van wie de laatste vreest voor hetgeen de toekomst brengen zal. De rei die het vierde bedrijf afsluit bezint zich, op een moment dat nog altijd niet duidelijk is wie er als overwinnaar uit de strijd zal komen, opnieuw op het conflict tussen David en Absalom. Bij de opening van het laatste bedrijf - het is inmiddels bijna donker - verschijnt Achimaäs, de zoon van de hogepriester Sadock, die de koning weet te melden dat de troepen van Absalom verslagen zijn. Maar deze is alleen geïnteresseerd in de vraag hoe het Absalom vergaan is. Daarover informeert hem even later Chusi, de derde en laatste bode, die vertelt dat de kroonprins niet meer in leven is. Hierop verliest David zijn zelfbeheersing en hij moet zelfs van het toneel weggevoerd worden. Aan Berseba verhaalt Chusi vervolgens dat de jongeman moedwillig om het leven is gebracht door Joab, die vrijwel meteen daarop in de stad terugkeert. De verdere afwikkeling van het drama staat in het teken van de pogingen die Berseba en Joab ondernemen om David over zijn onbeheerste verdriet heen te helpen.
| |
| |
Niet dan met de grootste moeite, en vooral door hem te wijzen op de plichten die hij als koning heeft, slagen zij daar uiteindelijk in.
Het conflict tussen David en Absalom wordt in de bijbel veel uitgebreider beschreven dan de gebeurtenissen zoals die zich tussen Jeptha en Ifis voltrekken. Desondanks heeft Vondel zich ook in Koning David hersteld de nodige aanpassingen en toevoegingen ten opzichte van het bijbelverhaal veroorloofd. Het is opvallend dat hij daarbij tot op zekere hoogte anders te werk is gegaan dan in Jeptha. Voor zijn aanvullingen in dit laatste drama kon Vondel zich steeds beroepen op zegslieden met een zekere autoriteit. Zo heeft hij niet alleen het nodige aan Buchanan ontleend, ook het bijbelcommentaar van Serarius bleek ongemeen belangrijk. In Koning David hersteld nu vaart de Amsterdamse dichter geheel op eigen kompas en wanneer hij details aanpast of extra personen invoert, dan lijkt hij dat zelfstandig en uitsluitend met het oog op het dramatische effect te doen. Opvallend is bijvoorbeeld de uitvoerige wijze waarop de overtocht van Absalom en de zijnen over de Jordaan beschreven wordt, en ook de verzoeningspoging van Amasa halverwege het toneelstuk komt als een verrassing voor iemand die vertrouwd is met het bijbelverhaal.
Vondels overwegingen lijken hier voor zich te spreken. Zowel de beschrijving van de overtocht als de pogingen een wapenstilstand te sluiten functioneren retarderend en hebben een spanning-verhogende werking. Hoe vrij de omgang van Vondel in Koning David hersteld met de oudtestamentische tekst is, mag ook blijken uit het feit dat het passeren van de Jordaan en de beslissende veldslag tussen Absalom en David op een en dezelfde dag plaatsvinden, hoewel de betreffende bijbelverzen dit lijken te weerspreken (vergelijk 2 Samuël 17:24-26 en 18:1-6). Wat in dit verband ongetwijfeld de doorslag gegeven heeft, is dat dankzij deze dichterlijke vrijheid twee sleutelmomenten uit de Absalom-geschiedenis binnen de 24 uur van het drama ondergebracht konden worden. Bedenkt men tegen deze achtergrond dat Vondel het alleen op gezag van onder anderen Serarius had aangedurfd om de terugkomst van Jeptha na de strijd tegen de Efraïmieten en het offer van Ifis binnen één etmaal te doen plaatsvinden, dan wordt nog eens onderstreept hoeveel meer speelruimte hij ten tijde van Koning David hersteld in de omgang met de bijbel voor zich opeist.
| |
Faëton, of roekeloze stoutheid
In het derde en laatste drama dat hier om aandacht vraagt heeft Vondel het levenseinde gedramatiseerd van Faëton, de sterfelijke zoon van Febus, zoals de zonnegod Apollo in het treurspel heet. Het verhaal wil dat Faëton op zeker moment een wens mag doen en dan - tot schrik van alle betrokkenen - verlangt
| |
| |
voor één keer de zonnewagen van zijn vader, waarmee de zon dagelijks langs de hemeltrans gereden wordt, te mogen besturen. Het mennen van de paarden gaat de jongeman, die zijn mogelijkheden danig overschat heeft, dermate slecht af, dat hemel en aarde in een zee van vuur ten onder dreigen te gaan. Om de wereld te redden werpt Jupiter daarom zijn bliksem, waarop Faëton dodelijk te pletter slaat op het aardoppervlak. Het is de eerste keer dat Vondel met Faëton een mythologisch drama schrijft zonder dat er sprake is van een externe aanleiding. Daarvan was wél sprake bij zijn beide andere, in het voorgaande al even gememoreerde mythologische treurspelen, te weten het gelegenheidsdrama Palamedes - geschreven naar aanleiding van de terechtstelling van Johan van Oldenbarneveldt - en de Salmoneus, die zijn ontstaan dankt aan de wens het indrukwekkende decor dat voor Lucifer (1654) ontwikkeld was nog eens te kunnen gebruiken. In het voorwoord bij Faëton verdedigt Vondel de voor hem ongewone keuze voor heidens-mythologische stof. Hij beroept zich op de intrinsieke betekenis van antieke godenverhalen, waarin naar zijn mening veel waardevolle kennis, ook van moraalfilosofische aard, verborgen ligt. Gezien de belangstelling voor de vader-kindthematiek waarvan zijn werk rond 1660 getuigt, mag men aannemen dat zijn oog juist ook op het Faëton-verhaal gevallen is omdat de Amsterdamse dichter in de figuur van Febus een vader ten tonele kon voeren die in de keuzes waar hij voor komt te staan verwant is met Jeptha en David.
Faëton opent met een toneel waarin de titelheld samen met zijn moeder Klymene en zijn drie zusters aankomt in het hemelse hof van Febus. Het is een grote dag voor de jongeman, die vandaag voor het eerst zijn vader zal ontmoeten. Wanneer blijkt dat hij inderdaad - zoals hem altijd was voorgehouden - van een heuse god afstamt, kent Faëtons blijdschap nauwelijks grenzen. De Rei van Uren waarmee het eerste bedrijf eindigt zingt een lofzang op de god Febus, die met zijn zonnelicht het leven op aarde voedt. Het tweede bedrijf vangt aan met de opkomst van de zonnegod, die - nadat hij zich aanvankelijk verbaasd heeft getoond over hun komst - Klymene en haar kinderen welkom heet. Klymene legt hem de reden van hun lange reis uit en vertelt hoe haar kinderen te lijden hebben onder het feit dat zij zonder vader moeten opgroeien. Dat heeft tot allerlei lasterpraat geleid en vooral Epafus, nota bene een buitenechtelijke zoon van Jupiter, heeft Faëton en zijn zusters meer dan eens voor bastaardkinderen uitgemaakt. Om nu zijn vaderschap, dat Febus zonder mankeren erkent, te bewijzen, staat hij zijn zoon een wens toe. Vrijwel onmiddellijk moet hij dat echter berouwen, want de jongen verlangt in zijn overmoed iets waartoe hij in de ogen van de zonnegod nooit en te nimmer in staat zal zijn. Maar een gedane belofte mag nu eenmaal niet gebroken worden en zo komt het dat Faëton aan het einde van het tweede bedrijf, kort voor aanvang van de dag, de zonnewagen bestijgt. Daarbij slaat hij verontrustend weinig acht op de waarschuwende
| |
| |
woorden van zowel zijn vader als zijn moeder. Het tweede bedrijf wordt afgesloten met een reizang over de onbaatzuchtige liefde waarvan ouders voor hun kinderen altijd weer blijk geven.
Aan het begin van het derde bedrijf vindt een lang onderhoud tussen de zonnegod, Klymene en hun beider dochters plaats. Uit de woorden van Febus mag men opmaken dat hij zich persoonlijk verantwoordelijk voelt in het geval er op deze dag iets fout zou gaan met de op- en ondergang van de zon. Na het vertrek van Klymene en haar dochters, die terugkeren naar de aarde, wordt - zoals te bevrezen viel - allengs duidelijk dat Faëton de zonnewagen niet op koers kan houden. Febus komt danig onder druk te staan wanneer de godin Juno verhaal bij hem komt halen, omdat ze gemerkt heeft dat de lucht reeds door de zon verzengd wordt. Zij reageert woedend op Febus' mededeling dat zijn zoon de zonnewagen bestuurt. Dat de zonnegod de onervaren Faëton een zo zware taak heeft toevertrouwd, en dat ook nog eens zonder de overige goden te informeren, kan zij niet begrijpen. Juno overweegt de Hemelraad bijeen te roepen om te beraadslagen hoe te reageren op de gevaren die uitgaan van de ongecontroleerde vaart van de zonnewagen. Aan het slot van het bedrijf becommentarieert de Rei van Uren nog eens het overmoedige gedrag van Faëton.
In het vierde bedrijf wordt Febus voor een keuze gesteld die hem in eigen persoon tot het slachtoffer van zijn ondoordachte belofte aan Faëton zal maken. In de eerste scène wordt duidelijk dat Juno de Hemelraad inderdaad heeft laten dagen en ten overstaan van alle belangrijke goden - met uitzondering van Febus en Jupiter - verhaalt zij de ernst van de situatie. Ze is nog maar net uitgesproken of de Faam stormt binnen om te melden dat de omstandigheden intussen nog heikeler geworden zijn. Hele landstreken blijken reeds in brand te staan! De aanwezigen besluiten een beroep te doen op de autoriteit van Jupiter. Na zijn komst is het vooral Juno die er bij hem op aandringt dat hij zijn bliksem tegen de zoon van Febus inzet als een laatste redmiddel om de wereld voor de ondergang te behoeden. Jupiter wenst evenwel vooraf de zonnegod te raadplegen, die dan ook snel gehaald wordt. Uiteraard verbaast het Febus niet dat men van hem verlangt dat hij akkoord gaat met stappen tegen zijn zoon, maar hij kan het niet over zijn hart verkrijgen Jupiter toestemming te geven zijn zoon met alle gevolgen van dien neer te bliksemen. Het is alsof hij de ernst van de situatie niet onder ogen wenst te zien en tot op het einde toe blijft hij zijn zoon verontschuldigen. Nog voordat Jupiter en de Hemelraad een beslissing vellen wat te doen, verlaat Febus de zaal: de keuze tussen het voortbestaan van de wereld en het leven van zijn zoon is voor hem onmiskenbaar een te zware. Door het gezelschap van goden wordt het voortijdige vertrek van de zonnegod als een stilzwijgende toestemming opgevat en vrijwel onmiddellijk bestijgt Jupiter zijn adelaar om zich gewapenderhand tegen Faëton te keren.
| |
| |
Het vijfde bedrijf brengt de treurige afwikkeling van het drama. Als eerste verschijnt de Faam ten tonele, die Febus in beeldende bewoordingen meldt hoe zijn zoon uit de zonnewagen geslingerd is. De wereld blijkt gered en Klymene en haar dochters hebben de op de aarde neergeslagen Faëton in de buurt van de rivier de Po begraven. De aangeslagen zonnegod kan de dood van zijn zoon niet verkroppen en voelt zich tekortgedaan door het gezamenlijke godendom. Men heeft, zo stelt hij, zijn vertrek uit de Hemelraad ten onrechte opgevat als een signaal als zou hij instemmen met het voorstel dat Jupiter van zijn dodelijke bliksem gebruik zou maken. Pas na een lang gesprek met de Hemelraad en Jupiter aanvaardt Febus het gebeurde, in zoverre althans dat hij zich bereid toont zijn aanvankelijke dreigement de aarde nooit meer met de zon te verlichten, terug te nemen. Van harte gebeurt dat niet, want het is op de keper beschouwd het machtswoord van Jupiter dat hem zover brengt.
Het valt niet zwaar de bron te traceren waarop Faëton teruggaat. Vondel baseert zich direct op de Metamorphosen van de Romeinse dichter Publius Ovidius Naso. In dit mythologische compendium, dat in de zeventiende eeuw brede bekendheid genoot, wordt de treurige dood van Faëton uitgebreid behandeld in het eerste en tweede boek. Vondel volgt zijn bron min of meer op de voet, al valt op dat hij - niet anders dan wanneer hij bijbelstof op de planken brengt - bepaalde details aanpast en soms ook extra personen invoegt wanneer dat de zeggingskracht van zijn treurspel ten goede komt. Opvallend is bijvoorbeeld het feit dat in Ovidius' versie van het verhaal Klymene níet meegaat naar het hof van Apollo, en ook voor Juno, die zich in Faëton tot de felste tegenstandster van Febus ontpopt, is bij de Romeinse dichter geen rol van betekenis weggelegd. Dat Vondel hier opnieuw zijn eigen weg gegaan is, lijkt verklaarbaar, want door het optreden van Klymene en Juno realiseert hij in zijn mythologische treurspel een in vergelijking tot Ovidius nog grotere variatie aan ‘hartstochten’, die ook in Faëton - Vondel gebruikt in de Opdracht bij dit drama dezelfde bewoordingen als in het ‘Berecht’ bij Jeptha - ten zeerste ‘woelen en barnen’ (Opdracht, r. 56).
|
|