Jeptha, of offerbelofte. Koning David hersteld. Faëton, of roekeloze stoutheid
(2004)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 262]
| |
Vijfde bedrijf
de faam, Febus
faam
Ik blaas klaroen van vreugd. Nu weer ‘Iô Paian’Ga naar voetnoot1371
gezongen, dat het klink' en 't hemelse gespanGa naar voetnoot1372
de weergalm zevenwerf terugkaats' heen en weder.
De dolle wagenaar wordt met een ruk de veder,Ga naar voetnoot1374
1375[regelnummer]
de slagpen uitgerukt. Een hele wereldplaag,
een wreder Python kreeg een zwaarder nederlaag.
Men ere Jupiter in kerken en in koren.Ga naar voetnoot1377
febus
Och Faëton, helaas, ter kwader uur geboren
tot zulk een ongeval, ter schande van mijn naam.
1380[regelnummer]
Kom herwaarts aan, ontvouw m', onwellekome Faam,Ga naar voetnoot1380
hoe deerlijk Faëton, mijn afkomst, kwam te sneven.Ga naar voetnoot1381
faam
De dondergod kwam op zijn arend nederstreven
en zag de wagenaar neerhangen, doods van schroom,
op 't hollend rad, ontbloot van zweep, en toorts, en toom,Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
berookt, gezengd, gebraên van hitt', en afgeronnen.Ga naar voetnoot1385
Hij had de westkim en de avond schier gewonnen,Ga naar voetnoot1386
wanneer Jupijn, van toorn ontstoken, brult en bruist,Ga naar voetnoot1387
de rode bliksem vat in zijne rechte vuistGa naar voetnoot1388
| |
[pagina 263]
| |
en driemaal wikte van zijn oortip, driemaal mikte,Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
zo vreselijk dat zelfs de Hemelschutter schrikte.Ga naar voetnoot1390
Ten laatste schoot hij toe. De donder sloeg geluid.
Zo bluste 't ene vuur terstond het ander' uit.
De bliksem sleept' een streek van weerlicht, blauw als zwavel,
en rood, na in zijn vlucht. De slag werd op de navelGa naar voetnoot1394
1395[regelnummer]
der aarde zelfs gevoeld. De zonnepaarden staan
verbaasd en steig'ren op elkand'ren blind'lings aan.Ga naar voetnoot1396
Zij schudden 't juk af van de nek, een wijl aan 't roken,Ga naar voetnoot1397
en spatten buiten hun garelen, nu gebroken.
Hier ligt de breidel, daar de dissel van zijn as
1400[regelnummer]
gesprongen, ginder spaak en rad. De wagen was
geradbraakt van die slag en lag gestrooid aan stukken.Ga naar voetnoot1401
febus
Och Faëton, uw val zal vader eeuwig drukken.
Helaas, waar bleef mijn zoon? Hoe was 't met hem gesteld?
faam
Het gouden haar gebrand. De grote schoonheid smelt,
1405[regelnummer]
gelijk een wassen beeld het vuur te na gekomen.
Hij stort voorover, dat zelfs hemeldieren schromen,Ga naar voetnoot1406
gelijk een held're ster omhoog bij nacht verschiet,
eerst hangt en twijfelt of zij vallen wil of niet.
Hij plompt in d'Eridaan, van zulk een slag gebroken.Ga naar voetnoot1409
1410[regelnummer]
Die spoelt de rook af van zijn aanzicht, onder 't smoken.
De watergodheên van Hesperië, begaanGa naar voetnoot1411
met hem, begraven 't lijk. De moeder ziet het aan
met hare dochteren en missen hun beschermer.
Zij lezen 't grafschrift, fluks gehouwen op het marmer:
1415[regelnummer]
‘Hier rust de voerman van zijn vaders rijke zon.
Itaalj' is 't kerkhof van de stoute Faëton.’Ga naar voetnoot1416
| |
[pagina 264]
| |
febus
Och Faëton, mijn hart ligt in uw hart begraven.
Dat komt van al te hoog, te roekeloos te draven.
Hoe voer Klymeen' in 't eind, bezweken door die rouw?Ga naar voetnoot1419
faam
1420[regelnummer]
Zij smelt van groot misbaar in tranen, d'arme vrouw,
in wie de liefde nog het sterven tegensportelt.Ga naar voetnoot1421
De drie gezusters, met de voeten diep geworteld
in d'aarde, worden met een dorre schors bedekt.
De moeder ziet de schors, die over 't aanzicht trekt,
1425[regelnummer]
en kust de stervenden, tot stervens toe beladen.Ga naar voetnoot1425
Zij grijpt het vloeiend haar, maar grijpt een handvol bladen.
Zij poogt de popelschors te rukken van de borst,Ga naar voetnoot1427
maar 't is te spa en zij t'onmachtig bast en korst
te rukken van de buik. Zij ziet de poez'lig' armen
1430[regelnummer]
verkeerd in takken. Och zij kon ze niet beschermen.Ga naar voetnoot1430
De tranen biggelen als brandsteen in de zon.Ga naar voetnoot1431
Daar ligt nu al uw hoop gesmoord in Faëton.
febus
Och, kon Klymene niet de schors van 't lichaam rukken?
faam
De dochters schreeuwden: ‘Wee, o wee, hou op van plukken!
1435[regelnummer]
Verschoon ons. Moeder, och, hoe scheurt g' ons zo verwoed?]
Gij breekt de takken, op de takken volgt het bloed,
als uit een verse wond. Och, leer uw leed gedogen.’Ga naar voetnoot1437
De boomschors sluit terwijl de mond en luikt haar ogen.Ga naar voetnoot1438
Toen kwam er Cycnus bij, de koning over 't rijkGa naar voetnoot1439
1440[regelnummer]
van Ligurie, in aard neef Faëton gelijk.
Deez' klaagd' en jammerd' om zijn bloetverwanten droever,
waarop de stroomgalm langs de Eridaanse oeverGa naar voetnoot1442
hem telkens antwoordd'. En dus klagend op het ruim,
| |
[pagina 265]
| |
verandert al zijn vel en haar in zwanenpluim,Ga naar voetnoot1444
1445[regelnummer]
het lichaam in een zwaan. Toen vloog ik herwaarts hene.Ga naar voetnoot1445
febus
Och Faëton, mijn zoon, och bedgenoot Klymene,Ga naar voetnoot1446
och dochters, Cycnus och, och heilloos bliksemvier!
Gij Hemeluren, brengt mijn rouwesluier hier.
De vreugd is uit. 't Is tijd mijn aangezicht te dekken.
1450[regelnummer]
Deez' rouwesluier kan een regenboog verstrekken,
waarachter Febus' glans der sterfelijken oog
ontschuilt en 't volk misgunt mijn stralen van omhoog
om hun ondankbaarheid. Het lust me nu te treuren,
de lokken uit het hoofd te trekken, 't kleed te scheuren,
1455[regelnummer]
te huilen door 't gewelf des hemels zonder end.
Och, dochters, popelbos, och Faëton, geschend,Ga naar voetnoot1456
gebliksemd, och mijn zoon, och waart ge nooit geboren.
Was mij dit ongeluk, dit hartewee beschoren?
Is dit rechtvaardigheid? Is 't hemels hof zo draGa naar voetnoot1459
1460[regelnummer]
verkeerd in een gerecht van wraak en ongenâ?Ga naar voetnoot1460
jupiter, Hemelraad, Febus
jupiter
Wij komen uwen rouw meedogende beklagen.
hemelraad
En wensen u geduld en kracht om dit te dragen,
zo kloek en ongestoord, gelijk een godheid voegt,
die onbezweken aan der goden wil genoegt.Ga naar voetnoot1464
jupiter
1465[regelnummer]
Dat 's recht en billijk, en Jupijn zijn eer gegeven.
hemelraad
Men kan, noch mag de wil der goden wederstreven.
| |
[pagina 266]
| |
jupiter
Wat onherstelbaar is wordt met geen rouw geboet.Ga naar voetnoot1467
hemelraad
Hij mat vergeefs zich af wie hier nog tegen wroet.
jupiter
Het tegenworstelen kan lijden slechts bezwaren.Ga naar voetnoot1469
hemelraad
1470[regelnummer]
Gij stelde menigmaal uw harp en taaie snarenGa naar voetnoot1470
op enen rechten toon, nu stel uw droefheid maat,
ten spiegel van elkeen, en schuw dit ongelaat.Ga naar voetnoot1472
jupiter
Gij kunt met artsenij een anders smart verzachten.Ga naar voetnoot1473
hemelraad
Genees uzelve nu en wil geen raad misachten.
jupiter
1475[regelnummer]
Wie zijnen rouw voedt, voedt een open wond in 't hart.
hemelraad
Genees uw hartskwetsuur, zo raakt g' uit deze smert.
jupiter
Met jammeren wordt niets gebeterd, niets gewonnen.
hemelraad
Men vindt geen eind aan 't werk dat telkens wordt begonnen.
jupiter
Gij schudt het hoofd en kunt tot genen troost verstaan.Ga naar voetnoot1479
| |
[pagina 267]
| |
hemelraad
1480[regelnummer]
Ai, zit niet langer stom, de vader spreekt u aan.
jupiter
Wie kan u helpen, zo de rouw naar niemand luistert?
hemelraad
Leg af de sluier die uw helderheid verduistert.
jupiter
Rijs op, rijs op. Gij valt de rouw te streng en straf.Ga naar voetnoot1483
febus
Ik leg in eeuwigheid, ik zweer 't, de rouw niet af!
hemelraad
1485[regelnummer]
Ai, zweer niet roek'loos, laat u raden en gezeggen.Ga naar voetnoot1485
febus
Zwijgt stil, het is geen tijd de sluier af te leggen.
jupiter
Gij kunt de wereld weer verheugen in de druk.
febus
Wat wereld, die nog lacht in Febus' ongeluk?
hemelraad
De wereld zonder u kan lust, noch leven scheppen.
febus
1490[regelnummer]
Zij kan, tot mijn verdriet, met lust de brandklok kleppen.Ga naar voetnoot1490
jupiter
Uit hoge nood, geenszins uit lust tot uw verdriet.
| |
[pagina 268]
| |
hemelraad
Dat onweer is voorbij, dat 's over, dat 's geschied.
febus
Het onweer in mijn hart begint eerst op te steken.
jupiter
Wij vlogen t'zamen hier, om deze slag te breken.
febus
1495[regelnummer]
Wie komt er? Die mij trof met zulk een donderslag?Ga naar voetnoot1495
jupiter
Met uw bestemming en een onderling verdrag.Ga naar voetnoot1496
febus
'k Heb Faëtons bederf, een moord, niet willen stemmen.Ga naar voetnoot1497
hemelraad
Het hollend zonnepaard was anders niet te temmen.
febus
Nu is het zonnepaard getemd en neergeleid.
1500[regelnummer]
Wat eist men meer van mij? 'k Verdroeg dat onbescheid.Ga naar voetnoot1500
jupiter
Dat gij uw ambt bekleedt en 't weder op laat klaren.Ga naar voetnoot1501
febus
Ik heb dat lastig ambt bekleed een rij van jaren
van 's werelds aanvang, en nooit dag, nooit uur gerust
en word dus snood beloond. Zo u de moeite lust,
1505[regelnummer]
of iemand anders, laat hem deze last aanvaarden
en, lerende de aard, de kracht der zonnepaarden,
gevoelen of deez' knaap verdiende dus geschendGa naar voetnoot1507
te liggen, die te slap de wagen heeft gemend.Ga naar voetnoot1508
| |
[pagina 269]
| |
En is Jupijn belust de gloênde vlammenteugel
1510[regelnummer]
te houden, dat hij leer' met bliksemen de vleugelGa naar voetnoot1510
van Febus' lieve zoon, om zulk een stout bewind,Ga naar voetnoot1511
te korten, dat hij leer' een vader van zijn kindGa naar voetnoot1512
beroven. Faëton, och waart ge nooit geboren.
'k Heb mijnen Faëton, mijn Faëton verloren.
1515[regelnummer]
Och Faëton, hier staat de bliksem die u trof.
Ik wellekomd' u flus met blijdschap in mijn hof,Ga naar voetnoot1516
nu zijt g' een stinkend lijk. Waar zijt ge toe gekomen?
Uw zusters om uw graf, verkeerd in popelbomen,Ga naar voetnoot1518
beschreien uwen val en onverdiende dood.
1520[regelnummer]
De moeder, die u dacht te vangen in haar schoot,
gelijk een avondzon in 't zinken nog t'onthalen,
zag u neertuimelen en zulke schone stralen,
de stralen van uw jeugd, verdrinken in de vliet.
Zij hoord' u plompen in het water. O verdriet,
1525[regelnummer]
mijn afkomst ligt er toe. Kan Febus dit vergeten?Ga naar voetnoot1525
En wordt me mijnen rouw, die billijk is, verweten,
gelijk een ongelaat dat genen vader past?Ga naar voetnoot1527
En durft de hemelraad mijn onverzetb're last,
mijn al te lastig pak met schimpen nog bezwaren?Ga naar voetnoot1529
1530[regelnummer]
Verscheur uw rouwgewaad en sluier. Trek uw haren,
eerst stralen, uit uw hoofd. De vierde hemel schrei',Ga naar voetnoot1531
en voer' in eeuwigheid hierna de rouwlivrei,Ga naar voetnoot1532
getuige van mijn rouw. Al d'aard', in rouw gezeten,
in nare duisternis verlaten en vergeten,
1535[regelnummer]
gevoele wat het is, en in heeft, mijnen zoonGa naar voetnoot1535
te moorden, mijne zon te raken aan haar kroon.
Ik zweer in eeuwigheid geen ogen toe te lichten
en wil voor godheên, noch Jupijn, noch niemand zwichten.
| |
[pagina 270]
| |
jupiter
Nu zoon, al hoog genoeg! Bedaar en vaar niet voort!
1540[regelnummer]
Gij hebt mijn onschuld en uw vaders recht gehoord.Ga naar voetnoot1540
't Gebieden staat aan mij, nog kom ik ned'rig smeken
en daal uit mijnen troon zo laag. Nu hoor me spreken.
Gij hoort de hemelraad die u ootmoedig bidt.
Gij ziet hoe 't mensdom droef in duisternisse zit
1545[regelnummer]
en zonder vuur en licht. Wat nog in d'ogen blikkert
is 't overschot des brands, dat nog een weinig flikkert
en flonkert uit zijn as. De wereld ligt onteerd.
Zij schijnt haar eerste vorm te derven en gekeerdGa naar voetnoot1548
in d'oude woestheid en een baaierd, eerst geworden.Ga naar voetnoot1549
1550[regelnummer]
Herstel 't geradbraakt', en de wagen in zijn orde.
Herspan de paarden, nog verbijsterd en gezengd.Ga naar voetnoot1551
Wis af uw tranen en de dauw die 't oog besprengt.
Wij smeken u gij wilt u naar onz' bede neigen,
of wacht de tweede slag. Gehoorzaam eer we dreigen!
1555[regelnummer]
Jupijn gedoogt geen schimp, noch al het godendom.Ga naar voetnoot1555
Rijs op, wij volgen u! Rijs op, de dag is om!
Hij gaat. Elk spieg'le zich aan 't graf dat jong en oud zeit:Ga naar voetnoot1557
‘Itaalj' is 't kerkhof van de roekeloze stoutheid.’Ga naar voetnoot1558
|
|