Jeptha, of offerbelofte. Koning David hersteld. Faëton, of roekeloze stoutheid
(2004)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
Tweede bedrijf
febus, Klymene, Faëton, Zonnelingen
febus
De nanacht duurt nog. Mens, en dier, en vogel rusten
op bed, in hol, en boom, langs d'oosterlingse kusten.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
De nachtegaal alleen, die zingende volhardt,Ga naar voetnoot225
getuigt dat hem deez' naam met recht geschonken werd,
dewijl hij, eer mijn toorts de schaduwen komt storen,Ga naar voetnoot227
voor dag, voor dauw, zijn stem schakerend elk laat horenGa naar voetnoot228
in 't Indiaanse rijk, dat vorst noch winter kent,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
maar eeuwig bloemen draagt en waar de blijde lent'
gedurig kwinkeleert, de rozen nimmer sterven,Ga naar voetnoot231
de zomer eeuwig riekt, de levendige vervenGa naar voetnoot232
van goud en purper, op de vogelpluim gesprengdGa naar voetnoot233
en tot tapijt gewrocht, getuigen wie haar mengt,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
verdrijft en wrijft, en weet zo hemels te gebruiken,Ga naar voetnoot235
dat alle kunstenaars en kunstpenselen duiken,Ga naar voetnoot236
het licht aanbidden en uitroepen: ‘Al ons werk
is doof en niets dan schijn. De zon, de kunst te sterk,Ga naar voetnoot238
blijft overwinner in deez' renbaan, daar wij sliepen.’Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Zo klonk ‘Iô Paian’ toen alle tongen riepen:Ga naar voetnoot240
‘Men loov' de schutter die de Python vellen kost.Ga naar voetnoot241
Men off're stieren. Eén heeft duizenden verlost,
| |
[pagina 209]
| |
de lucht, en 't land, en al het Aziaans gewesteGa naar voetnoot243
gevaagd van zulk een stank, en vloek, en helse peste.’Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
All' akkers lagen vuil, onvruchtbaar en verrot.
Dat heerlijk heldenwerk vereist' alleen één god.
Geen sterflijk mens dorst ooit eens dromen, eenmaal denken
dat gruwzaam landgedrocht te naderen, te krenken.
Het dekte heuvels met zijn krullen, wijd gespreid.Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Men zag de beemden en de bergen afgeweidGa naar voetnoot250
van zwart en blauw venijn. De doorn en distel wiesenGa naar voetnoot251
all' oogsten over 't hoofd en staken fel als spiesen.Ga naar voetnoot252
Het onkruid overwon het uitgelezen zaad.Ga naar voetnoot253
Gans oosten schreid'. Ik nam mijn trots geweer te baat,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
mijn koker, zwanger van gesleep' en spitse pijlen,
en schoot en trof. De draak ontwaakt' en eerst aan 't kwijlen,
daarna aan 't schuif'len en schuimbekken, sprong op sprong,
nam teffens al 't vergift op zijn driepunte tongGa naar voetnoot258
en spalkte blikken op gelijk een barrenoven.Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Mijn vleugels voerden mij gezwind en snel naar boven,Ga naar voetnoot260
zo hoog, dat hij vergeefs de groene gal uitbraakt.
Toen weder op hem afgestegen, hem genaakt,Ga naar voetnoot262
en eer de laatste pijl gespild was en verschoten,
gaf 't gruweldier de geest. Daar lag het uitgegoten,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
zo lang gelijk het was. Toen zong al 't veldgespanGa naar voetnoot265
en danst', en blies klaroen, en bromde: ‘Iô Paian’;Ga naar voetnoot266
bewierookt, kroont en kranst Apollo, de verpletter
des schrikkelijken draaks, gesmoord in bloed en etter.Ga naar voetnoot268
Maar laas d'ondankbaarheid der mensen is zo groot,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
dat elk gods weldaad en het redden uit de nood
| |
[pagina 210]
| |
vergeet, in stede van altaar en kerk te stichtenGa naar voetnoot271
om door godsdienstigheid ons godheid te verplichten.Ga naar voetnoot272
Dies vinden wij geraên het Pythisch Feest in zwangGa naar voetnoot273
te brengen, naar de naam van d'overwonnen slang.
275[regelnummer]
Wat jong'ling zich de boog te hand'len laat behagen,Ga naar voetnoot275
of overwinner blijft in 't rennen met de wagen
door 't stuivend stof, of snelst de loopprijs wint te voet -
die zal men kransen met de groene lauwerhoedGa naar voetnoot278
en met klaroen en zang ten offerdis geleiden.Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Maar wie genaakt ons dus eerbiedig, eer we scheiden?Ga naar voetnoot280
klymene
Genâ Apollo. God Apollo, zijt gegroet.
Zijt anderwerf gegroet en driewerf, hemelgloed
en enig oog, waarop de goôn en mensen staren.Ga naar voetnoot283
Men eer' u billijk met gezangen, en altaren,
285[regelnummer]
en offeranden, want wij leven door uw kracht.Ga naar voetnoot285
Waar gij uw aanschijn dekt is 't eeuwig, eeuwig nacht.Ga naar voetnoot286
febus
Wie groet ons onverwacht door haren sluier hene?
Ontdek uw aanschijn, o mijn wederzon Klymene,Ga naar voetnoot288
genaak ons vrij. En gij, getrouwe hoftrouwant,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
ontvang deez' fakkel, die te klaar schijnt, uit onz' hand.Ga naar voetnoot290
Ook willen w' onz' perruik wat matigen in 't pralen,Ga naar voetnoot291
zo mogen w' ongekwetst uw aangezicht bestralen.
Mijn schoon', in 't lauwerbos gelijk een tegenzonGa naar voetnoot293
| |
[pagina 211]
| |
gekust en weêr gekust, toen liefd' een god verwonGa naar voetnoot294
295[regelnummer]
en geen omhelzen, geen liefkozen hem verveelde,
totdat g' uit uwen schoot vier lieve kinders teelde
waarin de blozendheid van hunnen vader bloost,
de godheid, licht gekend in zijn natuurlijk kroost.Ga naar voetnoot298
Wij wensen hen te zien in heerlijkheid voltogen.Ga naar voetnoot299
klymene
300[regelnummer]
Zij knielen schaamrood en beschaamd voor vaders ogen.
febus
Getrouwe gemalin, genaak ons. Blijf niet schuw.
Dat ik u wellekoom', omhelz' en kusse. Nu
mijn kinders, kust deez' hand waarmee ik moeder trouwde,
een trouw die wettig mij in eeuwigheid nooit rouwde.
305[regelnummer]
Wat oorzaak drijft u hier, zo hoog in 't oostpaleis?
Wat heeft uw hart beweegd tot zulk een zware reis?Ga naar voetnoot306
klymene
De smaad, onschuldig van oom Epafus geleden.
febus
Veraardt mijn broeder dan van vaders aard en zeden,Ga naar voetnoot308
die, ieder even na, geen recht tot klagen geeft?Ga naar voetnoot309
klymene
310[regelnummer]
De smaad, dus lang geleên, is zeker t'onbeleefd.Ga naar voetnoot310
febus
Wat stof wordt hem besteld, dat hij onz' afkomst lastert?Ga naar voetnoot311
klymene
Hij scheldt uw Faëton uit haat en nijd een basterd
en deez' uw dochters een onwettig snood gebroed.Ga naar voetnoot313
| |
[pagina 212]
| |
Dat staat m' op hartewee en tranen. Vader, moetGa naar voetnoot314
315[regelnummer]
dit langer duren, 'k zal van rouw mijn hart verteren.Ga naar voetnoot315
febus
Durft Epafus zo trots mijn hemels zaad braveren?Ga naar voetnoot316
Dat lijd ik nimmermeer. Hoe wordt zijn geest dus vlug?Ga naar voetnoot317
Niet hoger, Epafus, zie om, ai zie terug!Ga naar voetnoot318
Hoe hiet de maagd en hij die haar met kracht schoffeerdeGa naar voetnoot319
320[regelnummer]
in enen dikken mist, toen z' in een koe verkeerde,Ga naar voetnoot320
al wordt z' in koeienschijn bewierookt aan de Nijl?Ga naar voetnoot321
Wie and'ren t'onrecht kwetst, wordt met dezelfde pijl
naar recht en reden weer in 't hartepunt getroffen.
Wat mag die booswicht, een gevloekte basterd, stoffen.Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Eén die zichzelve niet wil kennen, wordt gekend
van and'ren, die hij met zijn lastertonge schendt.Ga naar voetnoot326
Hoe dus? 'k Zie d'ogen van mijn kind'ren overlopen.Ga naar voetnoot327
Schept moed. Uw vaders hart staat voor u allen open.
Hij kent u allen voor zijn zaad en wettig bloedGa naar voetnoot329
330[regelnummer]
en twijfelt g' aan mijn woord en kunt g' op deze voet
u niet verzeek'ren, eist al wat ge zoudt begeren
ten onderpand. Mijn zoon, eis onbeschroomd! Wij zweren
bij Pluto's jammerpoel, het heiligst, waar de GoônGa naar voetnoot333
hun eed bij staven, 'k zweer u heilig bij mijn kroonGa naar voetnoot334
335[regelnummer]
en hoofd: al wat ge wenst zal vader u niet weig'ren.
faëton
Heer vader, gun m' en laat m' op uwen wagen steig'renGa naar voetnoot336
en enen enk'len dag uw paarden voeren om
de aardkloot. Epafus zal voor deez' glorie stom
| |
[pagina 213]
| |
verbluft en schaamrood staan, en zeil en bloedvlag strijken.Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Zo raak' ik boven wind! Zo moet die stoffer wijken!Ga naar voetnoot340
klymene
Och zoon, wat eist ge? Zijt gij van verstand beroofd?
De vader ziet u met de nek aan, schudt het hoofd
wel driewerf achtereen, gaat heen en stampt van toren.Ga naar voetnoot343
Nu is het uit met ons. Hij weigert u te horen.
345[regelnummer]
Hij staat verbaasd van schrik om die gestaafde eed.Ga naar voetnoot345
Helaas, wat gaat ons aan? Van bangheid breekt me zweet
en bloed uit. Schrik bevangt en schudt uw moeders leden.
Waartoe vervoerd' ik u? Daar komt hij herwaarts treden,
verbolgen en bedroefd om zulk een stoute eis.Ga naar voetnoot349
febus
350[regelnummer]
Och Faëton, mijn zoon, indien g' een aards paleis,
een oosters errefleen verzocht, naar stijl en orde,Ga naar voetnoot351
of woudt g' uw lichaam met een kleed van licht omgorden,
het waar' u toegestaan. Nu kwetst me naberouw.Ga naar voetnoot353
Gij overschrijdt uw perk. Beraad u met mevrouw,Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
uw lieve moeder. Eis onoverwinb're standersGa naar voetnoot355
en moedigheid in 't veld, een goudmijn of iets anders,Ga naar voetnoot356
een koningsdochter die geen gaad' in schoonheid kent.Ga naar voetnoot357
Maar wat gij eist - bewaar uw eigen element!Ga naar voetnoot358
Het lot van sterflijkheid is u te beurt gevallen.
360[regelnummer]
Gij kent mijn wagen niet, noch mijne paardenstallen,
noch paarden, noch de baan die mij te rijden staat.
Jupijn, die werelden met zijnen bliksem slaat,
kan zelfs de wielen niet bestieren, noch regeren.Ga naar voetnoot363
En wie is machtiger dan 't hoofd der hemelheren?
| |
[pagina 214]
| |
faëton
365[regelnummer]
Heer vader, 'k hou me vast aan uw gezworen eed.
febus
Och eed, te roek'loos voor een roek'loos kind gereed!
Zal nu een god zijn eed verloochenen en schennen?
Lichtvaardig weifelen? Wie zal zich niet gewennen
op zulk een voorbeeld voort te varen los en vals
370[regelnummer]
om die gestaafde eed te halen door de hals?Ga naar voetnoot370
Vrouw moeder, zie uw zoon, is 't moog'lijk, om te zetten.Ga naar voetnoot371
Zie toe, hij zal uw huis met enen slag verpletten.Ga naar voetnoot372
Beweeg hem af te staan van zulk een dol verzoek.
klymene
Wat gaat u over, zoon? Wilt gij uw vaders vloekGa naar voetnoot374
375[regelnummer]
u laden op de hals en Epafus verblijden?
Hoe zou hij groeien in uw ondergang en lijden.
Verander van beraad. Gij zijt een sterflijk mens.Ga naar voetnoot377
zonnelingen
Heer broeder, geef gehoor. Ontsla u van die wens,
heer vader van die eed. Och, of ge lager draafde.Ga naar voetnoot379
faëton
380[regelnummer]
Ik hou mij aan de eed die vaders mond mij staafde
en keer m' aan moeder, noch aan zusters 't minste niet.Ga naar voetnoot381
zonnelingen
Zo helpt ge moeder en uw zusters in 't verdriet.
faëton
'k Wil vaders, moeders en der zust'ren eer verheffen.
klymene
En komt het ongeluk uw hoofd, mijn kroon te treffen,
| |
[pagina 215]
| |
385[regelnummer]
zo stort ge met uw hoofd voorover in het slijk.
Gij zijt mijn troost op aard' en uwer zust'ren wijkGa naar voetnoot386
en vrijburg. Kunt g' uw lot, dat heerlijk is, gebruiken,Ga naar voetnoot387
geen morgenrozen op haar steel zo schoon opluikenGa naar voetnoot388
als ik, en gij, en uw drie zusters. Geef gehoor.
faëton
390[regelnummer]
Het lust me - 't vall' hoe 't vall' - het vaderlijke spoor,
het gouden zonnespoor te volgen en te zwaaienGa naar voetnoot391
rondom de hemelkloot, al zou er 't hoofd af draaienGa naar voetnoot392
en d'ogen in het hoofd van schemeren in 't licht.Ga naar voetnoot393
klymene
Och zoon, god Febus laat van rouw zijn aangezicht
395[regelnummer]
neerhangen op de borst. En wordt ge niet bewogen?
Aanschouw deez' borsten. Och, gij hebt ze jong gezogen
en zoogd' me met de melk het bloed van 't zuiver hart
waaronder ik u droeg, veel maanden lang, met smart.
En deez' uw zusters zijn met u de borstgenoten,
400[regelnummer]
gedragen onder 't hart waaruit gij zijt gesproten,
van enen zelven stam, een godheid - zie haar aan.Ga naar voetnoot401
Zij schreien. Vader zelf, een god, veegt traan op traan
van 't aanschijn, dat nu zweemt naar 's hemels regenbogen.Ga naar voetnoot403
Een wolk van droefheid houdt zijn helderheid betogen.Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Heer vader, geef uw zoon toch reden van 't gevaar,Ga naar voetnoot405
het onweer dat hem dreigt. Misschien of hij bedaar'.
febus
Mijn waardste zoon, gij ziet uw moeder rood bekreten,
uw zusters doods van schrik. Wat durft g' u nog vermeten?Ga naar voetnoot408
De zonnebaan loopt eerst zo steil en recht omhoog
| |
[pagina 216]
| |
410[regelnummer]
van 's aardrijks kimmen naar de sterrenlichten boog,Ga naar voetnoot410
dat zelfs de paarden in de koele ochtend weig'ren
het spoor te houden en bezwijken onder 't steig'ren.Ga naar voetnoot412
De renbaan midden aan het hemelse gewelf
ligt zoveel hoger van de aardkloot, dat mij zelf
415[regelnummer]
het hart in 't lichaam beeft en popelt onder 't varenGa naar voetnoot415
wanneer ik neerzie naar de aardboôm en de baren.
In 't einde helt de weg voorover en begeertGa naar voetnoot417
in 't nederrijden een gematigdheid, volleerdGa naar voetnoot418
op 't onbekende spoor. En Tethis, vol verlangen,Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
gewoon mij 's avonds in haar open schoot t'ontvangen,
bestierf uit vreze dat ik niet met paard en wiel
voorover nederplompt' en in haar golven viel.
klymene
Och zoon, hoor vaders les. Laat zijnen raad u raden.
zonnelingen
Och broeder, geef u niet op dodelijke paden.Ga naar voetnoot424
febus
425[regelnummer]
Nu let eens hoe de kloot des hemels eeuwig draaitGa naar voetnoot425
en ommezwindelt met zijn kringen, dicht bezaaidGa naar voetnoot426
van sterren. Durft g' u in die wielingen begeven?Ga naar voetnoot427
Dan moet men tegen stroom, dan tegen wind opstreven,Ga naar voetnoot428
niet zonder doodsschrik voor het breken van een rad
430[regelnummer]
en wagenbreuk, indien het rijtuig barst en spat.Ga naar voetnoot430
Genomen 'k gund' u los op mijne beurt te reizen,Ga naar voetnoot431
wat ging u aan indien de wagen kwaam' te deizen?Ga naar voetnoot432
| |
[pagina 217]
| |
Men eert daar genen god in kerken en in steên.
Het zonnespoor loopt door gediert' en ondier heen.Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
De weg is afgemerkt om nergens af te dolen.Ga naar voetnoot435
Hier loeit de Stier, daar brult de Leeuw uit zijne holen.
Ginds dreigt u Schorpioen met zijnen langen arm,Ga naar voetnoot437
en Kreeft die d'armen buigt rechts av'rechts. Vecht en schermGa naar voetnoot438
eens tegen Schutters, fiks om recht in 't hart te raken.Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Wat dunkt u? Waar' 't niet nutst die hemeltocht te staken
en stil gebleven in uw eigen element?
Ook zijt ge 't mennen van mijn paarden niet gewend,
die vrees'lijk vuur en vlam uitblazen onder 't rollen.Ga naar voetnoot443
Wanneer ze, hard van bek, geraken aan het hollen
445[regelnummer]
dan luisteren ze noch naar voerman, noch naar toom.
klymene
Och zoon, bedenk u, en ontsla mijn hart van schroom.
zonnelingen
Ai, wil toch moeder en uw zusters niet bedroeven.
klymene
Helaas, mijn hart bezwijkt, genepen als met schroeven.Ga naar voetnoot448
febus
Mijn zoon, bedenk u nog. 't Is nog bedenkens tijd.
450[regelnummer]
Bedien geen lastig ambt dat gij niet machtig zijt.
Verkies het veiligst'. Eist g' een pand uw eer ten goede,Ga naar voetnoot451
waarbij het blijkt dat gij gewis uit onzen bloede
gesproten zijt, opdat geen lastertong u tart',
mijn zoon, ik toon het u. Dit vaderlijke hart,
455[regelnummer]
de vaderlijke vrees getuigt het. Hoor uw vader.
Uw ongeval raakt hem en moeder, niemand nader.Ga naar voetnoot456
Bezie uw vader stijf in 't hart door d'ogen heen.Ga naar voetnoot457
Daar kwetst me Faëton, uw moeders druk meteen.Ga naar voetnoot458
| |
[pagina 218]
| |
Gij kunt bij deze tocht niet winnen, maar verliezen.
460[regelnummer]
De hemel, aard' en zee staan open. Gij moogt kiezen,
te kust en keure gaan. Dit enig bid ik af.Ga naar voetnoot461
Gij eist geen godsgeschenk, maar een gewisse straf.
Waarom omhelst ge mij? Dat smeken is verloren.
Wij hebben éénwerf bij de jammerpoel gezworen.Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
'k Ontzeg uw eis niet, schoon mijn hart inwendig wroegt,Ga naar voetnoot465
maar wenst' alleen dat g' u in 't eisen wijzer droegt.
klymene
Ik zorg, ik zorg gij zult die stoute tocht beklagen.Ga naar voetnoot467
febus
Waar blijven d'Uren? Voort, spant in, spant in de wagen!Ga naar voetnoot468
De dageraad breekt aan. De morgenster verschijnt
470[regelnummer]
en jaagt de sterren voort. De bleke maan verdwijnt.Ga naar voetnoot470
Men breng' een balsemglas. Genaak, mijn zoon, zo blijkeGa naar voetnoot471
mijn liefde. Dat ik u het aanzicht overstrijke
en voor de gloênde vlam beschutte. Nu, mijn zoon,Ga naar voetnoot473
aanvaardt mijn fakkel. Laat mijn diamanten kroon
475[regelnummer]
u kronen. Kan ik z' u betrouwen zonder tranen.Ga naar voetnoot475
Onnooz'le jonge knaap, geef 't vaderlijk vermanenGa naar voetnoot476
tenminste nog gehoor, hoe blind u d'ijver port.Ga naar voetnoot477
Gebruik de zweep, doch schaars, en hou de teugel kort.
Zij lopen willig uit hun aard als snelle stromen.
480[regelnummer]
Men kan z' in 't rennen pas met arbeid innetomen.Ga naar voetnoot480
Vermijd te rijden langs de weg die regelrecht
door vijf sterriemen loopt en voor u open legt,Ga naar voetnoot482
naardien mijn heirbaan breed en dwars valt, nochtans binnenGa naar voetnoot483
| |
[pagina 219]
| |
drie hemelriemen blijft. Gebruik verstand en zinnen.Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Vermijd de zuidas en het noordse Berenspoor.Ga naar voetnoot485
En volg mijn held're streek. Hier reed u vader voor.
Zal aard' en hemel elk van pas uw warmte delen,
hou niet te hoog, noch ook te laag met uw garelen.Ga naar voetnoot488
Want rijdt ge hoog, zo steekt uw toorts de hemel aan
490[regelnummer]
en rijdt ge laag, zo ziet gij d'aard' in kolen staan.Ga naar voetnoot490
De middenweg alleen is veilig, hoe men rijde.
Vermijd de Slang aan d'één, 't Altaar aan d'and're zijde.Ga naar voetnoot492
Blijf binnen uw bestek van wederzij vooral.
Al 't overig' beveel ik 't hachelijk geval.Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
Dat help' en hoed' u voort, in 't op- en nedervaren,
bewaar' u beter dan g' u zelve kunt bewaren.
klymene
Och zoon, onthou deez' les en vaders wijze raad.
febus
Gij ziet nu hoe de nacht in 't westen ondergaat.
Nu toef niet langer, want de schaduw is gescheiden.Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
De dageraad verschijnt. Men mag niet langer beiden.Ga naar voetnoot500
Aanvaard de teugel, doch laat g' u van vader raên,
zo laat, het is nog tijd, de zonnewagen staan!
Gij hebt het vaste land nog onder uwe zolen
en zit nog niet. Laat mij de wagentocht bevolenGa naar voetnoot504
505[regelnummer]
waar gij t'onnozel dus, ter kwader tijd, naar haakt.Ga naar voetnoot505
Zie met gerustheid aan, eer uw bederf genaakt,Ga naar voetnoot506
dat ik de aardboôm met mijn hemels vuur verlichte.
| |
[pagina 220]
| |
faëton
Heer vader, met verlof, 'k bedank u. Gij verplichtteGa naar voetnoot508Ga naar voetnoot508
mij eeuwig door die raad. Dit enig' is mijn beê:
510[regelnummer]
zendt mevrouw moeder en haar schone dochters meê
al sluim'rend in een wolk naar Padus. Dat 's mijn haven.Ga naar voetnoot511
Daar ligt het vrolijk hart van Faëton begraven.Ga naar voetnoot512
Ik hoop z' aan d'oevers daar t'ontmoeten, en sla voort.Ga naar voetnoot513
Nu moeder, zusters, dat 's u voor door deze poort.Ga naar voetnoot514
rei van uren
Eerste Zang
515[regelnummer]
Wat is de kinderliefde krachtigGa naar voetnoot515
en ouderliefde koud en kil.Ga naar voetnoot516
Wie kan dit onderling geschil
beslechten en haar beid' eendrachtigGa naar voetnoot518
verenigen? Wie dit vermag
520[regelnummer]
kan vuur en water samenmengen -
dat zelfs natuur niet zou gehengen!Ga naar voetnoot521
Zij strijden fel, als nacht en dag,
als vuur en ijs, en kool en kegel.Ga naar voetnoot523
Men kan geen rechtuitstrijdigheênGa naar voetnoot524
525[regelnummer]
verenigen. Dat blijft een regel
die vast gaat. Zet ze tegen één,Ga naar voetnoot526
gij ziet haar op elkand'r afsteken,Ga naar voetnoot527
gelijk de deugden bij gebreken.
Eerste Tegenzang
Nochtans had Faëton verlangen
| |
[pagina 221]
| |
530[regelnummer]
te zien zijn vaders aangezicht.
Hij zocht het alverkwikkend licht
met moeielijk' en zware gangen.
Doch 't was om zijnen vader niet,
maar om genot van hem te trekkenGa naar voetnoot534
535[regelnummer]
en schande met deez' eer te dekken,
het enig wit dat hij beschiet.Ga naar voetnoot536
Het sproot geenszins uit vaderliefde,
maar om t'ontgaan de bitt're smart
van Epafus, wiens tong hem griefde
540[regelnummer]
en trof in 't binnenst' van zijn hart.
Zo duurt de min in 't kinderoordeelGa naar voetnoot541
niet langer dan 't genot en voordeel.
Tweede Zang
Zo zal het westen 't held're oostenGa naar voetnoot543
gaan aandoen over zee en zand
545[regelnummer]
om purper, goud en diamantGa naar voetnoot545
en zich Charybd' en Scyll' getroosten.Ga naar voetnoot546
Gewinzucht ziet geen rampen aan,
geen hitte, noch bevrozen assen.Ga naar voetnoot548
Geen waterhonden haar verbassen,Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
geen storm, noch bulderend' orkaan.
Zij vreest geen wilde mensenvreters.
De winst verzacht de arrebeid
en veilt en vent zich om wat beters.Ga naar voetnoot553
De liefde scheidt, waar aanwinst scheidt.Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Hier worden d'ouders uitgezonderd.
Dat is een stem die eeuwig dondert.
| |
[pagina 222]
| |
Tweede Tegenzang
De vader Febus, rijk van schatten,
die d'eerste kroon in 't ster'licht spant,Ga naar voetnoot558
bemint zijn zoon als 't rijkste pandGa naar voetnoot559
560[regelnummer]
dat aard' of hemel kan omvatten.
Hij wacht geen voordeel van de zoon,Ga naar voetnoot561
nog bleek zijn trouw en liefd' in 't scheien.
Men zag de zon van droefheid schreien.
Deez' liefde zag op winst noch loon,
565[regelnummer]
zij zag alleen op 's jong'lings besteGa naar voetnoot565
en vreesd' een dreigend' ongeval.
Hoe raakt hij nog van 't oost' aan 't westen
behouden in de avondstal?Ga naar voetnoot568
Hij treedt zijn vaders hart met hoeven.
570[regelnummer]
Hoe menig' sneuveld' onder 't proeven.Ga naar voetnoot570
Slotzang
Nu laat ons in de zonnezalen,
behangen met tapijt van stralen,Ga naar voetnoot572
Klymeen' en hare dochters gaan
bedienen, waar ze liggen aan
575[regelnummer]
de dis, gedekt met lekkernije
van nektardrank en ambrozije,Ga naar voetnoot576
en haar, gedurende de tochtGa naar voetnoot577
van Faëton all' achterdochtGa naar voetnoot578
benemen, of hem iets mocht deren.Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
De hemel mag geen vreugd ontberen.
De blijdschap kwam hier nooit te vroeg.
De rouw komt altijd tijds genoeg.
|
|