Jeptha, of offerbelofte. Koning David hersteld. Faëton, of roekeloze stoutheid
(2004)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
Eerste bedrijf
klymene, Faëton, Zonnelingen
klymene
O Faëton, mijn zoon, en gij drie Zonnelingen,Ga naar voetnoot1
gezusters, hier is 't hof des gods die alle dingen
bezielt, en leven schenkt, en voedt, en onderhoudt.
Hier rijst het zonnehof, van Mulciber gebouwd,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
toen hem de hemelraad ten bouwheer' innewijdde.
Waar' 't wonder, zo Jupijn dit wonderwerk benijddeGa naar voetnoot6
en met de bliksem eens beroofde van die glans?
De bouwheer, vurig in die arbeid, hing bijkans
aan dit gesticht al 't eêlst wat oosten kon bevatten
10[regelnummer]
en plunderd' Indus' kust en China van haar schatten.
Pactool en Ganges, all' eilanden boôn de handGa naar voetnoot11
ten bouw' en zweetten goud, gesteent' en diamant.
Natuur, gedoken in het ingewand der aarde
en blinkend' aderen van rijke mijnen, spaarde
15[regelnummer]
noch zweet, noch kosten om dit hof te zien volwrocht.
Nu ziet ge 't werkstuk dat gij met verlangen zocht.
faëton
Klymene, moeder, ai wil uwen zoon verschonen.
Mijn enk'le bede was, gij woudt me vader tonen.
'k Verlang naar zonnehof, noch ster, noch rijzend licht.
20[regelnummer]
Het rijz' zo schoon het wil, 'k verlang het aangezicht
van mijn heer vader eens met kennisse t' aanschouwen.
Dat had vrouw moeder mij beloofd. Zou mijn betrouwenGa naar voetnoot22
| |
[pagina 200]
| |
mij missen, liever wenst' ik nooit de zon te zien
dan vader van den dag.Ga naar voetnoot24
klymene
O zoon, bedaar. Misschien
25[regelnummer]
verwenst uw mond hetgeen uw hart wenst. Leer bedaren.
faëton
'k Versta dit niet. Belieft vrouw moeder t' openbarenGa naar voetnoot26
waarin hij dwaalt, die van verlangen kwijnt en sterft,
zolang het oog 't gezicht van zijnen vader derft.
klymene
Nu zet uw hart gerust, mijn zoon. Wij zijn al nader
30[regelnummer]
bij vader dan gij weet. Ik noemd' u flus de vader,Ga naar voetnoot30
de god die 't al verlicht, en voedt, en leven geeft.
faëton
Vrouw moeder, is het waar? Och, is het waar? Zo leeft
ter wereld niemand zo gelukkig en zo blijde.
De blijdschap opent al mijn aders. Och, ik lijde
35[regelnummer]
van blijdschap dronken schier een dodelijke smart.
De vreugd zet teffens al de geesten van het hart.Ga naar voetnoot36
zonnelingen
Vrouw moeder, is het waar? Wat horen wij? Ontvingen
wij hierop uit uw mond de naam van Zonnelingen?Ga naar voetnoot38
faëton
Vrouw moeder, is het waar? Bezweer dit vast en trouw!
klymene
40[regelnummer]
Mijn kinders, hoort. Zo waar als ik de zon aanschouw
die alle dingen ziet, ik zweer u bij die stralen
waarbij de levenden hun geest en adem halen:Ga naar voetnoot42
| |
[pagina 201]
| |
de vader die het licht aan al de wereld deelt
en schenkt, heeft u bij mij gewonnen en geteeld.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Versier' ik dit, zo moet dit hart meinedig kwijnenGa naar voetnoot45
en na deez' uur geen zon mijn aanschijn meer beschijnen.Ga naar voetnoot46
faëton
Gelukkig is de zoon die nu zijn vader kent.
Nu leef en zweef ik in mijn eigen element.Ga naar voetnoot48
Schep moed, o Faëton, gij stijgt in 's hemels daken.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
De bergen zinken in 't verschiet. Mijn voeten rakenGa naar voetnoot50
geen aard'. O zonnebloem, o zonnetelg, schep moed.
Gij sproot uit hemels zaad, meteen uit sterflijk bloed.Ga naar voetnoot52
Schept moed, gezusters. Hoe? Is u de moed bezweken?
zonnelingen
Wij staan verstomd. De vreugd belet de mond te spreken.
faëton
55[regelnummer]
Nu durv' oom Epafus mij niet verwijten dat
vrouw moeder mij bedriegt en Febus' afkomst schatGa naar voetnoot56
en zonder grond en slot hem mijnen vader noemde.Ga naar voetnoot57
Laat Isis' zoon, die op Jupijn zijn vader roemde,
nu zwijgen. Mij genoegt dat ik mijn vader ken
60[regelnummer]
en zeker d'afkomst van die grote Febus ben.Ga naar voetnoot60
klymene
Och kinders, 'k wense dat uws rechten vaders kennisGa naar voetnoot61
tot eeuwig heil gedij' en niet tot schaad' en schennis.Ga naar voetnoot62
Verheft uw hart niet. Schuwt de hovaardij vooral.
Vermijdt vermetenheid die menig' bracht ten val.
65[regelnummer]
Het past de pauw uit trots de staart omhoog te steken,Ga naar voetnoot65
| |
[pagina 202]
| |
maar nauw'lijks heeft hij op zijn voeten neergekeken,
of al de moed zijgt neer, zo hoog de staart eerst rees.Ga naar voetnoot67
Is god uw vader? 'k Ben uw moeder. Och ik vrees.
Wat ging mij over dat ik u de vader meldde?Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Schoon basterd Epafus u basterdkinders schelddeGa naar voetnoot70
en vondelingen, bij de weg geraapt in 't slijk,
het waar' veel nutter dit verwijt en ongelijkGa naar voetnoot72
te lijden dan bezorgd te vrezen en beseffen,Ga naar voetnoot73
dat g' op die hoge stam verwaand u mocht verheffen
75[regelnummer]
en met uw lijfsgevaar een roek'loos stuk bestaanGa naar voetnoot75
dat duizenden om één ten ergste mocht beslaan.
Helaas, mijn kinders, och had moeders mond gezwegen.
Wat baat de kennis van een waarheid die geen zegen,
maar vloeken na zich sleept? De hemel zij uw stut.
80[regelnummer]
De waarheid is wel goed, doch elk niet even nut.
De vader Febus wil u met zijn licht geleien.Ga naar voetnoot81
zonnelingen
Hoe moeder? Hoe, is 't ernst? Is 't nu een tijd van schreien?
Wat komt u over? Zijt gij van verstand beroofd?
De zon scheen nooit zo schoon op uwer kind'ren hoofd
85[regelnummer]
als nu. Gij zult uw zoon en dochters rijk besteden.Ga naar voetnoot85
Nu worden ze van elk bewierookt, aangebeden
als telgen, voortgeteeld uit hemels zonnezaad.
Ai wis de tranen van de kaken. Moeder, laat
onz' hel'dre blijdschap niet beneveld van uw tranen.
90[regelnummer]
Deez' kennis zal uw zoon de weg ten hemel banen
langs vaders heirbaan op het lang bereden spoor.
faëton
Dat 's recht. Nu groeit mijn hart. De vader reed me voor.
Zou een rechtschapen telg van haren stam veraarden?Ga naar voetnoot93
Nu schuw ik d'aard' omlaag en volg de zonnepaarden.
| |
[pagina 203]
| |
95[regelnummer]
Zij voeren mij zo hoog, dat Epafus zich schaam'
als hij de aardboôm hoort gewagen van mijn naam.Ga naar voetnoot96
Brengt lauwerblaên. Bekranst mijn hoofd met vaders lover.Ga naar voetnoot97
klymene
Mijn zoon, het was mijn schuld. Mij kwam een zwakheid over.
Een donk'r' inbeelding viel mij als een mist op 't hart.
100[regelnummer]
Maar laat ons Febus' hof bespiegelen. Hier tartGa naar voetnoot100
een onwaardeerb're kunst de rijkdom van de stoffen.Ga naar voetnoot101
't Vernuft van Mulciber heeft net natuur getroffenGa naar voetnoot102
naar 't leven, waar het oog zijn godheid in aanschouwt.
De pijlers dragen 't hof ten hemel. Klinkklaar goud
105[regelnummer]
en barnsteen gloeien hier en schitteren als vlammen.
Het sneeuwwit elpenbeen geeft dak. Op held're krammenGa naar voetnoot106
van diamanten draait de valdeur dat het kraakt.Ga naar voetnoot107
Daar zien we hoe de zee op strand haar golven braakt
en met haar armen al de aardkloot weet t'omvangen,
110[regelnummer]
waarover 't rijk gewelf des hemels werd gehangen.
De blauwe zeegoôn, op de oceaan gesneên,Ga naar voetnoot111
de grijze Tritons en god Proteus, nooit in éénGa naar voetnoot112
gedaant', en ander spook in 't zeeschuim, niet te temmen,Ga naar voetnoot113
op walvis, en dolfijn, en schelp het diep bezwemmen.
115[regelnummer]
De blanke Doris voert haar dochters aan de rei.Ga naar voetnoot115
Het aardrijk draagt er stad, en bos, en allerlei
gediert' en ongediert', en akkergoôn, en vlieten,
en bergen, dicht voor 't oog, of die allengs verschieten.Ga naar voetnoot118
De sterrenhemel drijft omhoog, gerust en blij.
120[regelnummer]
De hemeltekens staan gemaald op elke zij.Ga naar voetnoot120
| |
[pagina 204]
| |
zonnelingen
De kunst van Mulciber is hier in top voltogen.
faëton
Nu hoop ik vader zelf t'aanschouwen met mijn ogen.
klymene
Hij is voorhanden, maar gij moogt in deze staat
hem niet genaken. Fluks verander uw gewaad.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Gij en uw zusters moet uw lichamen besling'ren
met regenbogen, schoon geweven met haar ving'ren,Ga naar voetnoot126
vol zonnestralen, rijk van kleuren, in het oog
zo hemels geschakeerd, gelijk de regenboog
ons toestraalt als het licht der zonne door wil breken.
130[regelnummer]
Nu kinders rept u. Wilt gij vader Febus spreken
en hem behagen, neemt te hulp al wat gij kunt.
De kleding maakt de man. Elk spoede zich. Zo munt
het kroost der goden uit. Zo ziet men jonge loten
de goddelijke stam gelijken waar z' uit sproten.
135[regelnummer]
Bezwaait mijn leden met deez' blauwe wolk, bezaaid
met gouden sterren, van stroomjufferen genaaid.Ga naar voetnoot136
zonnelingen
Als vader nu verschijnt om mondgemeen te worden?Ga naar voetnoot137
klymene
Dan wil ik voortreên. Gij, mijn dochters, past met orden
te volgen, Faëtuuz' in 't midden van u drij,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Lampeet' en Febe naar haar ord' aan elke zij,
gelijk een halve maan om uwe moeder hene,
of vader u hierop genadiger beschene.
faëton
Vergeet ge Faëton?
| |
[pagina 205]
| |
klymene
Gij zult mijn linkerhand
bekleên, beneden mij. Men houde driewerf standGa naar voetnoot144
145[regelnummer]
en kniele driewerf neer wanneer we god genaken,
doch langzaam, niet te dicht. Hij is te sterk in 't blakenGa naar voetnoot146
en stralen uit zijn troon, dies slaat het aanzicht neer.Ga naar voetnoot147
Genaakt ootmoedig, want gods majesteit is teer
en lijdt geen schimp, noch hoon. Verwacht een gunstig tekenGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
waarmee de godheid u gewaardige te spreken.Ga naar voetnoot150
Maar luistert. 'k Hoor een galm en vrolijk zanggeluid.
De hemels' Uren treên ten hemelrei vooruit,Ga naar voetnoot152
vertrekken w' aan een zijd' en matigt uw verlangen.
De vader Febus zal op deze lofgezangen
155[regelnummer]
ten troon verschijnen en verhoren ons verzoek.
Nu luistert toe en houdt u stil om deze hoek.
rei van uren
Eerste Zang
Verheffen w' eenstemmig met lofgedicht
de oorsprong van licht en leven,
hoog verheven,
160[regelnummer]
de godheid der sterrenluister en-licht,Ga naar voetnoot160
die rondom zijn aanschijn zweven,
aangedreven
van een dankbaar hart vol vreugdGa naar voetnoot163
voor 't genot van al zijn deugd.
165[regelnummer]
Nu laat ons god Febus vieren,
besteken en versierenGa naar voetnoot166
met laurieren.
| |
[pagina 206]
| |
Eerste Tegenzang
Het opperste rijkshoofd op 's hemels troonGa naar voetnoot168
verheerlijkt hem naar zijn waarde
170[regelnummer]
en vergaardeGa naar voetnoot170
oneindige zegen in zijnen zoon,
de blijdschap der welig' aarde,Ga naar voetnoot172
want zij baarde
jaarlijks vruchten uit haar schoot
175[regelnummer]
en verzaadde 's mensdoms nood,Ga naar voetnoot175
gekoesterd door gods vermogen,
die neerstraalt voor all' ogen
uit den hogen.
Tweede Zang
De nachtegaal, enkele stem en pluim,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
gemoet hem alreê van onderGa naar voetnoot180
in 't bijzonderGa naar voetnoot181
en smeekt god, dat hij toch de kimmen ruim'Ga naar voetnoot182
en oprijz', gelijk een wonder
en doorgronder
185[regelnummer]
van al wat de nacht verbergt.
Hij tot opstaan aangetergdGa naar voetnoot186
zal eind'lijk tevoorschijn komen,
de slaapzucht en de dromen
innetomen.Ga naar voetnoot189
Tweede Tegenzang
190[regelnummer]
Hij zal haast verschijnen in zijne prachtGa naar voetnoot190
van purper, met goud doorslagen,
voortgedragen
op ene klaar blinkende feniksschacht,Ga naar voetnoot193
| |
[pagina 207]
| |
gekroond op Jupijns behagen.
195[regelnummer]
Het zal dagen
uit karbonk'len van zijn kroon,Ga naar voetnoot196
zes paar even rijk en schoon.
Zo zwaait hij een toorts van geuren,
voor wierook uit te keuren,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
schuw van treuren.
Derde Zang
Zo zet hij zich op een smaragdentroon
die d'eeuwigheid kan verduren.Ga naar voetnoot202
Dagen, uren
en jaren bewaken het schoonste schoon.
205[regelnummer]
Lent', zomer, herfst en de sture,Ga naar voetnoot205
koud' en gure
winter, wreed van aangezicht,
houden wacht om 't heilig licht
dat zich hoog in 't goud zal zetten
210[regelnummer]
en staven gouden wetten,Ga naar voetnoot210
zonder smetten.
Derde Tegenzang
De nacht verdwijnt om de morgenstond
te wekken. De rozenknoppen,
zoet op droppen,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
verlangen de dauw met hun open mond
te drinken als 't licht komt stoppenGa naar voetnoot216
's hemels toppen
met zijn kracht, en heerlijkheid,
en ontzagb're majesteit,
220[regelnummer]
van godheên en mensentongen,
ter dankbaarheid gedrongen,
toegezongen.
|
|