Jeptha, of offerbelofte. Koning David hersteld. Faëton, of roekeloze stoutheid
(2004)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 191]
| |
Faëton, of roekeloze stoutheidGa naar voetnoot+
| |
[pagina 193]
| |
Aan de toneelbegunstigers1Janus Dousa, Huig de Groot, Peter Schrijver, Peter Bockenbergh, BernardGa naar voetnoot1 2Furmer, Ubbo Emming en alle edele vernuften die de oorsprong van deGa naar voetnoot2 3Nederlanden en de kentekens der gesleten oudheid opspoorden, getuigen 4hoe de heilige Willibrord in deze landen met de fakkel van zijn lering, aanGa naar voetnoot4 5de zon van de waarheid ontstoken, de nacht van de heidense afgoderijGa naar voetnoot5 6verdreef en de verduisterde harten met het hemelse licht toelichtte, ver-7lichtte en christende. Niemand zal hierom denken dat ik met Faëton tenGa naar voetnoot7 8treurtonele te voeren het heidendom weer wil invoeren. Neen geenszins, 9maar alleen tot verbetering van de zeden toneelswijs ontvouwen dezeGa naar voetnoot9 10schone fabel, bij Ovidius heldendichtswijs, overheerlijk en leerlijk, in-Ga naar voetnoot1011zonderheid ten spiegel van roekeloze stouten, uitgebreid.Ga naar voetnoot11 12De melkachtige tong van de heilige Lactantius, de zielen niet door deGa naar voetnoot12 13heidense melkweg naar Jupiters hof, maar door Christus Jezus, de wegGa naar voetnoot13 14van het heil, naar het beloofde vaderland, waar honing en melk vloeit, en | |
[pagina 194]
| |
15het paleis van God de Vader wijzende, zegt: ‘Dichters versierden geenGa naar voetnoot15 16geschiedenissen, maar overbloemden de geschiedenissen met een zekereGa naar voetnoot16 17verf, naardien een dichtersambt hierin vereist waarachtige geschiedenis-Ga naar voetnoot1718sen in een andere gedaante van terzijde met enig voegelijk sieraad over teGa naar voetnoot18 19voeren.’ Want de oude fabelen van de Egyptenaren en Grieken begrijpenGa naar voetnoot19 20in zich de kennis van de geschiedenissen, natuur en zeden, welke drieër-21hande kennis onder het overkunstig tapijtwerk van Faëtons fabel, de 22allerheerlijkste van Naso's Herscheppingen, gebloemd en overschaduwdGa naar voetnoot22 23wordt, om, gelijk Horatius zegt, het oorbaar met de honing van vermake-Ga naar voetnoot2324lijkheid liefelijk te mengen, te matigen en ruwe en onbeslepen zinnen teGa naar voetnoot24 25schaven en te wetten. Mij gedenkt dat van wijlen de doorgeleerde heerGa naar voetnoot25 26Vossius tegen mij zei: ‘Indien mijn pen Ovidius' Herscheppingen op hetGa naar voetnoot26 27papier ontvouwde, het zou blijken dat nooit geleerder boek dan Ovidius'Ga naar voetnoot27 28Herscheppingen aan de dag kwam.’ 29Het kan hierom niet ongerijmd schijnen dat mij lustte treurtoneelswijs 30te bespiegelen dit voorbeeld van Faëton, waarin de bovengemelde drieër-31hande kennis uitschijnt. Aldus houden de historiekundigen dat Faëton 32een zekere koningszoon was, die, te wagen langs Padus' oever, de stroomGa naar voetnoot32 33der Kelten, rijdende, in die stroom kwam te storten en van zijn zusters zoGa naar voetnoot33 34jammerlijk beklaagd werd, dat ze, verstokt en stom van rouw zittende, in 35populierbomen schenen te veranderen. Plutarchus zegt in Pyrrhus dat deGa naar voetnoot35 36eerste koning der Thesproten en Molossen, na de wereldvloed. FaëtonGa naar voetnoot36 | |
[pagina 195]
| |
37heette; bij Lucianus in zijn gesprek van het sterrenkijken hierom de zoonGa naar voetnoot37 38van de zon geacht, aan wie de zonnewagen werd toegestaan, naardien hijGa naar voetnoot38 39de eerste van allen de loop van de zon naspoorde. Natuurkundigen zeg-40gen dat Faëton de zoon van de zon en Klymene genoemd wordt, naardien 41hij, volgens zijn naam in het Grieks, brand en hitte betekent, die uit deGa naar voetnoot41 42zon spruit. Klymene bediedt het water. Wanneer nu de zon de dampenGa naar voetnoot42 43ontsteekt dan openbaart zich de hitte, omtrent de herfst bijkans onver-44draagzaam, en die na het uitbarsten van bliksem en donder door de slag 45regen verkoelt, waarom gezegd wordt dat Jupiter Faëton uit de wagen 46klonk. Staatkundigen en zedenvormers leraren door Faëtons fabel dat deGa naar voetnoot46 47heerschappij van hoge staten alleen aan wijzen en voorzichtigen, en niet 48aan wulpen en onbeslepen hersens te betrouwen staat, naardien aan hetGa naar voetnoot48 49wel en kwalijk regeren het heil en onheil van het volk hangt. De godde-50lijke Plato mocht hierom met recht zeggen: ‘Wij zullen de moeders enGa naar voetnoot50 51voedsters vermanen de jonge knapen uitgelezen fabelen te vertellen en 52hun gemoeden naarstiger met fabelen dan met handen te fatsoeneren.’Ga naar voetnoot52 53Wat nu deze de toneelwijze belangt, dit treurspel is niet eenvoudig en 54doorgaans eenzelfde toon van droefheid houdend, maar ingewikkeld, dat 55is ongelijk van toon. Blijdschap en droefheid steken op elkander af. DeGa naar voetnoot55 56hartstochten liefde en gramschap, hoop en wanhoop, woelen en barnenGa naar voetnoot56 57heftig door de onderlinge bloedverwantschap van ouders en kinderen, de 58nood bij hemel, aarde en zee geleden, en de schrikkelijke overgang van 59geluk in ongeluk, machtig onverzetbare gemoeden schrik en mededogen 60in te boezemen. Fiet zou mij lusten dit breder te ontvouwen, maar de 61schouwburg schuift de gordijnen open en Klymene, met haar kinderen 62voor Febus' hof tevoorschijn komende, gebiedt me te zwijgen en aan-Ga naar voetnoot6263dachtig toe te luisteren. |
|