Jeptha, of offerbelofte. Koning David hersteld. Faëton, of roekeloze stoutheid
(2004)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Tweede bedrijf
veerwacht, Joab
veerwacht
Op mannen, op, 't is tijd de veldheer op te wekken!Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
De vijand boven 't veer is reeds aan 't overtrekken.
Roept Joab op, 't is tijd! De nood eist kort beraad.
De vijand dient gestuit eer hij een schipbrug slaat,Ga naar voetnoot192
of zijne ruiterij geraakt aan 't overzwemmen.
Men kan met min gevaar hem voor de landstroom temmenGa naar voetnoot194
195[regelnummer]
en stuiten, eer hij, met de voet op 't vaste land,
zijn regimenten en slagorden in 't vierkant
en schrap zet, en u hier in 't leger koom' bestoken.Ga naar voetnoot197
joab
Wel veerwacht, komt gij eer het oosten is ontlokenGa naar voetnoot198
ons storen op de wacht? Wat tijding van het veer?
veerwacht
200[regelnummer]
De vijand dondert op.Ga naar voetnoot200
joab
Zo kunnen wij om d'eer
van 't veld in 't harrenas een kans tezamen wagen,
en beter voor de vuist dan uit bedekte lagen.Ga naar voetnoot202
Laat horen hoe gij hem gewaar werd op de wacht.
| |
[pagina 124]
| |
veerwacht
'k Lag tegen d'aarde met mijn oor te middernacht
205[regelnummer]
en luisterd' ene poos bij 't schijnen van de sterren.
Ten laatste beefde d'aard' en een gerucht van verre
kwam, zachter in het eerst', allengs wat luider bij,
getrap van voetvolk en een draf van ruiterij.
Toen schenen standerden, rondassen, beukelaren,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
helmet en harnas zich voor d'ogen t'openbaren,
te blikk'ren, flikkeren langs d'oevers van de stroom,
totdat het briesend paard ons opwekt' uit die droom.
'k Verliet de westzij, waar ik waakt' op mijn getijdeGa naar voetnoot213
en zwom op dit gerucht terstond aan d'overzijde
215[regelnummer]
om veilig te bespiên wat hierop volgen zou,
en mij te kwijten van mijn opgelegde trouw.
Zij trokken boven 't veer. De wagens volgden achter,Ga naar voetnoot217
en stiller om geen lucht te geven aan de wachterGa naar voetnoot218
van 't veer. Men hoorde 't paard te wed gaan in de vliet,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
en ruisen langs de kant, door lies, en bies, en riet,
eerst weinig in getal, daarna gehele troepen.
Wij riepen: ‘Houdt, waarheen?’ Zij tegen ons aan 't roepen:Ga naar voetnoot222
‘Wij zoeken d'overzij. Waar nestelt d'oude haasGa naar voetnoot223
die blood en zonder hart om luttel jachtgeraasGa naar voetnoot224
225[regelnummer]
de hoge berg verliet en, over stroom gezwommen,
de jager vlucht die stout zijn leger heeft beklommen?Ga naar voetnoot226
De brakken zullen hem nasporen en zijn luchtGa naar voetnoot227
opsnuff'len, daar hij voor de hazewinden vlucht.’
Ik kom met deze maar naar 't leger toe gevlogen.Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Mijn heer, waak op, en zie de vijand onder d'ogen.Ga naar voetnoot230
Men moet hem stuiten eer hij d'oostzij wint van 't veer,Ga naar voetnoot231
of wachten voor deez' stad op 't spits van uw geweer.Ga naar voetnoot232
| |
[pagina 125]
| |
david, Joab
david
Hoe Staat het, Joab? Brengt deez' bood' ons nieuwe maren?Ga naar voetnoot233
joab
De vijand, boven 't veer alreê aan 't overvaren,
235[regelnummer]
wil ons bestormen. Zet nu alle krachten bij!
david
Abisaï, trek op met al de ruiterij,Ga naar voetnoot236
verbied de vijand voet te nemen en te landen!
Een man zo goed als tien, rept gij bijtijds uw handen.Ga naar voetnoot238
Laat bem uw tanden zien. Laat honderd, van een duin
240[regelnummer]
of hoogt', elk rustig met een held're krijgsbazuin
hem wellekomen. Dat geluid zal schrikk'lijk schreeuwen,
verdoven 't brullen van zijn woest' en wulpse leeuwen.Ga naar voetnoot242
Zij weten niet hoe sterk onz' macht is aangegroeid,
gelijk een waterstroom, die hoe hij lager vloeit,
245[regelnummer]
hoe breder bene bruist door gunst der mind're vlieten,Ga naar voetnoot245
die in zijn boezem elk hun waterkruik uitgieten.
Trek heen, God zegen' u, dat gij het oproer stuit.Ga naar voetnoot247
Belet ge d'overvaart, dat wint een slag vooruit.Ga naar voetnoot248
joab
En of de vijand hem te sterk kwaam' overvallen?
david
250[regelnummer]
Hij heeft een rug en wijk aan deze legerwallenGa naar voetnoot250
en vest van Manaïm. Ruk hene, haast u, voort!Ga naar voetnoot251
Wachtmeester, herwaarts, kom ontvang al stil het woord.Ga naar voetnoot252
Verzuim geen ronden! Pas de schildwacht uit te zetten!Ga naar voetnoot253
Nu wet de hoge nood de kracht der oorlogswetten.Ga naar voetnoot254
| |
[pagina 126]
| |
255[regelnummer]
Kornellen, hopliên, elk bewaar' zijn regimentGa naar voetnoot255
en standerd. Vindt gij één verdacht en niet bekend,
men schopp' hem 't leger uit. Men moet bespieders mijden.
Verraders schopten ons. 'k Getroost mij eer te strijden
met tien getrouwen, op wier woord men vast mag staan,
260[regelnummer]
dan met een vaandel volk in 't vlakke veld te slaanGa naar voetnoot260
op 't ongewis, hoewel zij 's konings standerd zwoeren.
d'Alziende kent dit hart. Een burgerkrijg te voeren
valt lastig voor een ziel die bloedvergieten haat.
Wie had het ooit gedacht dat zich de ganse staat
265[regelnummer]
zou kanten tegen ons, voor wie de Filistenen,Ga naar voetnoot265
Syriers, en Jebuzeen, en Moabs heir verdwenen,Ga naar voetnoot266
wegsmolten als de sneeuw voor 't steken van de zon.Ga naar voetnoot267
'k Verlichtte 't lastig juk der stammen waar ik kon,
heb al de rijksgrens van haar vijanden geveiligd,
270[regelnummer]
de roof der afgoôn God en godsdienst toegeheiligd,Ga naar voetnoot270
nu rot d'ondankbaarheid van ouderdom en jeugdGa naar voetnoot271
te hoop, misbruikt mijn bloed, vergeet all' eer en deugd,Ga naar voetnoot272
voorheen genoten, en vervolgt m' in ballingschappen
om mij, van kroon beroofd, uit haat op 't hart te trappen.
275[regelnummer]
Doch 'k wil het eer mijn schuld en God, die mij beproeft,Ga naar voetnoot275
toeschrijven als mijn zoon. Och Absalom, bedroeft
gij 't vaderlijke hart? Nu treuren mijn gezangen.Ga naar voetnoot277
De harp, in rouw, blijft stom en aan de muren hangen,
totdat het d'Opperste, der vromen toeverlaat,
280[regelnummer]
belieft mij wederom in mijnen eersten staat
te stellen. Zijnen naam en dienst alleen ter ere.
| |
[pagina 127]
| |
joab
Het is geen wijze dat een krijgsheld triomfereGa naar voetnoot282
voor 't strijden, en de nood verdagvaardt ons ten strijd.Ga naar voetnoot283
Dit klagen vordert niet. Men schikk' zich naar de tijd.Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Met jammerklagen is dit stuk niet uit te rechten.Ga naar voetnoot285
De blanke degen moet het ongelijk beslechten.Ga naar voetnoot286
david
Stond mij te strijden naar de jarelijkse stijl,Ga naar voetnoot287
of tegen de Eufraat, of d'oevers van de Nijl,Ga naar voetnoot288
of Arabier, of Parth, het zou me niet verdrietenGa naar voetnoot289
290[regelnummer]
in mijnen ouden dag het harnas aan te schieten,
maar tegen Absalom, mijn bloed, in 't perk te treên,
dus grijs en afgeleefd, dat 's duizend doôn opeenGa naar voetnoot292
gestapeld. Mocht hij voor de veldslag nog bedaren
en 't zwaard neerleggen - 'k hecht' een rij van blijde jaren
295[regelnummer]
aan mijnen ouderdom, nu mat de vrees mij af.
joab
Gij jammert en hij bouwt triomfen op uw graf.
david
Achitofel draagt schuld, die zit ons op de hielenGa naar voetnoot297
en stijft de zoon, die licht voor vader neer zou knielen,
hem smeken om genâ. Een wulps' oplopendheidGa naar voetnoot299
300[regelnummer]
verrukt het hete bloed, te jammerlijk misleid.Ga naar voetnoot300
God schenn' de schender die dit brouwt en, eeuwig wrokkend,
de jong'ling en al 't rijk zo hels heeft opgerokkend.Ga naar voetnoot302
Stond dit te middelen, ik zond gezanten uit.Ga naar voetnoot303
| |
[pagina 128]
| |
joab
Indien de ruiterij het overvaren stuit
305[regelnummer]
wordt tijd gewonnen en het volk, uit alle streken
aan 't overlopen, zal het hoofd des oproers breken,Ga naar voetnoot306
uw macht, aan 't groeien met groot aanzien en ontzag,
de wederspannigen zien smeken om verdrag.Ga naar voetnoot308
Het euvel, nu niet rijp, eist tijd. Het bloed moet koelen,
310[regelnummer]
de kranke dan met vrucht de nasmart eerst gevoelen.
david
Wie ziet het einde van dit burgerlijk geschil?Ga naar voetnoot311
joab
Men stuite het begin. Hij woel', wij liggen stil.
De veldvliet Jabbok houdt hier Gilead gescheiden.Ga naar voetnoot313
De noordzij levert gras, de zuidzij bos en heide,
315[regelnummer]
ontzegt de vijand voer indien hij overrukt;
en hach'lijk of hem dit naar zijnen wens gelukt.Ga naar voetnoot316
david
Kan onze ruiterij de rijksstroom niet bewaren,Ga naar voetnoot317
wat zoude Jabbok, smal van kil? Gij hebt ervarenGa naar voetnoot318
hoe Ammon, als uw paard in Jabbok ging te wed,Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
met al zijn heirkracht u de doortocht niet beletGa naar voetnoot320
en Rabba t'ijdel trotst' op hemelhoge muren.Ga naar voetnoot321
joab
Het heir der stammen kan de honger niet verduren.Ga naar voetnoot322
| |
[pagina 129]
| |
david
Men kan het spijzen van de oever der Jordaan.
joab
En zo wij slag op slag 't gelei des toevoers slaan?Ga naar voetnoot324
david
325[regelnummer]
Dan stond ons dagelijks een kans in 't veld te wagen.Ga naar voetnoot325
joab
Zij zouden Manaïm van achter vrees'lijk plagen.Ga naar voetnoot326
david
Zo moesten z' eerst hun macht verdelen met gevaar.
joab
Ik zag geen schoner kans en greep ze voor bij 't haar,Ga naar voetnoot328
eer zij, van achter kaal, ons wars de nek toekeerde.Ga naar voetnoot329
david
330[regelnummer]
Hoewel ik oud ben en niet zonder krijgsschâ leerde,
nooit zag mijn oordeel min door 's oorlogs nevel heen.
De zoon leert vader nog met schâ een tocht bekleênGa naar voetnoot332
die jongen beter voegt dan oud' en afgeleefden.
Toen leeuw, en beer, en reus, en heiren voor mij beefden,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
verdubbelde mijn moed in 't nijpen van de nood.
Nu klopt het hart, uit schrik voor zijn vervolgers dood.Ga naar voetnoot336
joab
Laat schrikken al die u vervolgen tegen rede.
| |
[pagina 130]
| |
david
Mijn misdaad tegen God hielp deze wapens smeden.Ga naar voetnoot338
joab
Behaagt het Gode, 't kan verkeren op een sprong.Ga naar voetnoot339
david
340[regelnummer]
Verkeerde 't buiten last van Absalom, te jongGa naar voetnoot340
om ver genoeg te zien in 't binnenst' van mijn harte.
joab
Uw hart smelt weg van rouw. Hij groeit in vaders smarte.
david
Uit lout'r' onwetendheid. Hij draagt de minste schuld.
De vader schort het aan inschikken en geduld.
joab
345[regelnummer]
Dat weet, dat merkt de zoon, en draaft hierop veel stouter.Ga naar voetnoot345
david
Verstond de jong'ling zich, hij streed voor God en 't outer,Ga naar voetnoot346
gelijk de stammen mijn standerden trouw alom
handhaafden tegen 't blind afgodisch heidendom
en nooit weerkeerden dan met wapenroof, gekregenGa naar voetnoot349
350[regelnummer]
in veldslag of in steên, gewonnen met de degen.
joab
Ik ga bespieden of de schildwacht waakt of slaapt.
Een leger sluit niet, zo 't onachtzaam ergens gaapt.Ga naar voetnoot352
| |
[pagina 131]
| |
david, Rei
david
De stammen, haastig aangetogen,Ga naar voetnoot353
zo heet als jagers op hun jacht,
355[regelnummer]
verdrijven mij de vaak uit d'ogen,
verbiên de koning spa bij nacht
te rusten in zijn oude dagen.
En onrust breekt mij, die veroudt,
terwijl de zwakke leên vertragen,
360[regelnummer]
het bloed in d'aderen verkondt,
geen geesten levert als voorbenen.Ga naar voetnoot361
Zo loopt de draad des levens af,
zo ga ik op verstramde benen
en sta met enen voet in 't graf,
365[regelnummer]
gereed en veeg om neer te storten.Ga naar voetnoot365
rei
Het leven is nog kort genoeg,
al komt men 't niet ontijdig korten
door onrust. Sterven komt te vroeg
voor enen vader aan wiens leven
370[regelnummer]
al 't heil van huis en kinders hangt,
gelijk aan u, ten troon verheven,
van wie al 't rijk zijn eer ontvangt,
dat dwazen niet bevroeden kunnen.
God straff' ze die u rust misgunnen.
david
375[regelnummer]
Men telt veel lichter het getal
van mijne grijz' en witte haren
dan die uit haat van overalGa naar voetnoot377
tot mijn bederf bijeen vergaêren.Ga naar voetnoot378
Veel' duizenden, het ganse rijk,
380[regelnummer]
verwoed en fel met scherp en nettenGa naar voetnoot380
een hart omringen al gelijk.Ga naar voetnoot381
| |
[pagina 132]
| |
Zij roepen; ‘Laat ons hem bezetten.’Ga naar voetnoot382
Hoe kan ik hun geweld ontvliên?
Wat uitkomst is hier toch voorhanden?
385[regelnummer]
Een enig hart het hoofd te biên
zoveel verwoede leeuwentanden?
De horen huilt. De hondenjachtGa naar voetnoot387
verspreidt zich door woestijn en hagen.
Waar ik mij wende, dag en nacht
390[regelnummer]
voorvluchtig, bang voor loze lagen,
bespieders liggen op hun luimGa naar voetnoot391
en loeren om mij aan te vatten,
of in spelonken, of op 't ruim,Ga naar voetnoot393
waar zij van alsins t'zamenspattenGa naar voetnoot394
395[regelnummer]
en t'zamenspannen in 't gemeen,
veel duizend teffens tegen één.Ga naar voetnoot396
rei
Sta vast. Een ongeschokt betrouwen
is als een diamanten schild,
waar 't brosse glas zijn kracht op spilt.
400[regelnummer]
Zo kwaamt ge menigmaal behouwen
uit doodsgevaar, gezond en gaaf,Ga naar voetnoot401
en stapt' op leeuwenhoofd en drakenGa naar voetnoot402
die vuur en vlam ter keel' uitbraken.
Betrouw op God en hou u braaf.Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Wie op getal ziet wordt ellendigGa naar voetnoot405
verlaten van de Hoogste Macht
die als in wezen ook in krachtGa naar voetnoot407
eenzelfde blijft en is onendig.
't Is telbaar wat hier t'zamenrot,Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
ontelbaarheid bestaat in God.Ga naar voetnoot410
| |
[pagina 133]
| |
david
O schulden die zo luide schreiden,Ga naar voetnoot411
gij tergt Gods streng gericht tot wraak,
gij houdt me wijd van God gescheiden.
De Godheid die in mij Haar zaakGa naar voetnoot414
415[regelnummer]
voorheen handhaafde, heeft geen oren
om mijn gekerm en droef geklag
van Haren hogen berg te horen,
dus blijft de glans van 't hoog gezag
der kroon in 's oproers mist verduisterd.
420[regelnummer]
Wat baten tranen en gekerm
nu d'Allerhoogste stom niet luistert
naar mijn gebeên en Zijnen arm
niet uitstrekt in verlegenheden.Ga naar voetnoot423
Het is verloren dat men zucht.Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Geen dauw van troost verkwikt beneden
mijn hart van boven uit de lucht,
die blijft gesloten. Gene stralen
verlichten d'aardse duisterheid
van wederspoed waarin wij dwalen,
430[regelnummer]
waar ons geen hand, noch wijzer leidt.Ga naar voetnoot430
Hoe raakt die zware bloedschuld effen?Ga naar voetnoot431
God wet hun zwaard om mij te treffen.
rei
Betrouw op Gods barmhartigheid
die al Zijn werken gaat te boven
435[regelnummer]
en geen boetvaardigen ontzeitGa naar voetnoot435
de hand te bieden. Wacht van boven
ontzet in 't barnen van de strijd.Ga naar voetnoot437
Hij zal u hulp uit Sion zenden,Ga naar voetnoot438
verstrooien 't heir van haat en nijd,
| |
[pagina 134]
| |
440[regelnummer]
all' eedverwanten en hun benden.Ga naar voetnoot440
Dan zult gij, op de troon hersteld,
met harp en lofzang triomferen,
en wat de kam opstak in 't veld
zich aan uw voeten zien verneêren,
445[regelnummer]
en eren, en aanbidden dienGa naar voetnoot445
zij nu vervolgen en vervloeken.
Jeruzalem aan 't ommezienGa naar voetnoot447
begint uw aangezicht te zoeken
al heimelijk en ziet de dag
450[regelnummer]
van uw herstelling reê geboren.
't Herstellen hangt aan enen slag.Ga naar voetnoot451
Eén slag verloren, al verloren
wat u weerspannig werd ontroofd.
Zo blink' de kroon op Davids hoofd.
david
455[regelnummer]
Ik kan de rijkskroon niet hernemen
als met verlies van Absolon.Ga naar voetnoot456
Dan zag men al mijn vreugd bezwemenGa naar voetnoot457
en uitgeblust, kwaam' ik de zon
des schonen jongelings te derven,
460[regelnummer]
dat aanschijn, waar mijn eer uit straalt.Ga naar voetnoot460
'k Getroost me met die zon te sterven,Ga naar voetnoot461
zo zij in zulk een afgrond daalt,
haar glans in bloed en 's vaders tranen
verdrinkt. Gij krijgsliên, duwt uw zwaard
465[regelnummer]
in vaders hart. O oorlogsvanenGa naar voetnoot465
van David, zoudt ge, zo veraardGa naar voetnoot466
van uwen koning, mij doorsteken
in mijnen zone, 't liefste pand?Ga naar voetnoot468
Verschoont zijn jeugd en haar gebreken.
470[regelnummer]
Verdelgt men hem in deze stand,Ga naar voetnoot470
| |
[pagina 135]
| |
zo sterft mijn hart aan duizend wonden.
Hier staat natuur te vast gebonden.
rei van hovelingen
Zang
Terwijl de zon, beneên de kim
gezonken, oostwaarts rijdt van 't noorden,Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
meldt David hier te ManaïmGa naar voetnoot475
vol hartewee met droeve woorden
en klachten zijn benauwde staat.
Nu neemt hij, mocht hem rust gebeuren,
de slaap een luttel tijd te baat,
480[regelnummer]
liet oproer na zijn rust te steuren.Ga naar voetnoot480
't Weerspannig hoofd, verkeerd van wil,Ga naar voetnoot481
nooit moe van wrijten en van wrokken,Ga naar voetnoot482
staat, als een onrust, nimmer stil,Ga naar voetnoot483
wordt van de kroonzucht omgetrokkenGa naar voetnoot484
485[regelnummer]
als uurwerkraden van gewicht,Ga naar voetnoot485
of van een opgespannen veder.
De kroonzucht volgt al wat ze dicht.Ga naar voetnoot487
De zinnen lopen heen en weder.Ga naar voetnoot488
De dag zal melden wat de nacht
490[regelnummer]
tot 's konings afbreuk heeft bedacht.
Tegenzang
De koning was nooit rust gegund
na zijne trotse reuzezege.Ga naar voetnoot492
De schoonvaêr Saul dreef hem 't puntGa naar voetnoot493
| |
[pagina 136]
| |
naar 't hart. Hij stond hem in den wege
495[regelnummer]
zijn leven lang. Na Sauls tijd
werd Isboset ten troon verheven,Ga naar voetnoot496
te Manaïm nog ingewijd
door Abners hulp, en zat hier zeven
gehele jaren in zijn kracht,
500[regelnummer]
van Efraïm en Benjaminner,Ga naar voetnoot500
de stam van 't vaderlijk geslacht,Ga naar voetnoot501
in Gilead als overwinnerGa naar voetnoot502
gediend, gevierd en aangebeên,
totdat hij deerlijk werd doorsteken.
505[regelnummer]
Held David tegen FilisteenGa naar voetnoot505
en 't heidendom op alle strekenGa naar voetnoot506
het buld'rend' onweer uit moest staan.Ga naar voetnoot507
Deez' lijdt nu van de onderdaan.Ga naar voetnoot508
Slotzang
Hoe lieflijk dreef hij, jong in weelde,Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
zijn vader Jesse's kudd' in 't groen,Ga naar voetnoot510
waar buiten last en erg vermoênGa naar voetnoot511
de herder zong en vrolijk speelde
op zijne fluit en nederzat
in schaduwe van eikenlover.
515[regelnummer]
Hoe rustrijk bracht hij 't leven over.Ga naar voetnoot515
Nu vreest hij 't ruisen van elk blad,
of Absalom kwaam' opgestoven.Ga naar voetnoot517
Men vindt geen rust in koningshoven.
|
|