Jeptha, of offerbelofte. Koning David hersteld. Faëton, of roekeloze stoutheid
(2004)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Vijfde bedrijf
jeptha, Hofpriester
jeptha
1695[regelnummer]
O avondzon die, steil aan 't overlenen,Ga naar voetnoot1695
uw stralen, nu vermoeid en afgeschenen,
zult zinken en in 't westen ondergaan -Ga naar voetnoot1697
jaag voort, jaag voort! Indien ge stil bleeft staan,
of deinsde voor dit outer - ras aan 't zinken,Ga naar voetnoot1699
1700[regelnummer]
haal in 't verzuim om and'ren toe te blinken,
die waardiger verdienen 't heilig licht,
de glans van uw gezegend aangezicht
t'aanschouwen dan deez' schelmse dochterslachter,Ga naar voetnoot1703
aartsmoordenaar, bloedschender, wetverachter,
1705[regelnummer]
die naar de mond der wetgeleerden, noch
Gods priesters niet wou luisteren. Och, och,
nu gaan te spa, te spa mijn ogen open.
Dit outer heeft godvruchtig bloed gezopen.
Deez' handen zien besmet van 't kuise bloed.
1710[regelnummer]
Geen haviksnest verslindt zijn jong gebroed,
geen wollefshol vernielt zijn eigen jongen,
en ik, die 't woên des heidens heb gedwongen,
afgrijs'lijkheên en tijgers legd' aan band,Ga naar voetnoot1713
bedwong mij niet, noch deze dolle hand,
1715[regelnummer]
dus rood geverfd in 't bloed der zuiver' aêren.
Ik zie de geest der maagd rondom mij waren.Ga naar voetnoot1716
Daar staat ze. Zie hoe zij nog waart en spookt.
Leg af dit zwaard, dit gruwzaam zwaard. Het rookt
van edel bloet. Och, breng het uit mijn ogen,
| |
[pagina 93]
| |
1720[regelnummer]
dat driewerf uit versaagdheid, en meedogen,Ga naar voetnoot1720
en schrik ontzag te treffen, toe te slaanGa naar voetnoot1721
op 't marmerbeeld. Helaas, het is gedaan,
mijn eer, mijn staat, mijn bloed, en al verloren.Ga naar voetnoot1723
Wat klaag ik? Och, de hemel heeft geen oren.
hofpriester
1725[regelnummer]
Het naberouw volgt als een gezellin
hardnekkigheid, die haren eigen zinGa naar voetnoot1726
bewierookt meer dan God en Gods bevelen.Ga naar voetnoot1727
Een wonde die zich niet wil laten helenGa naar voetnoot1728
roept spa om hulp, als 't helen, lang verlengd,Ga naar voetnoot1729
1730[regelnummer]
met groot gevaar van 't leven is gemengd.
jeptha
Och vader, och, ik heb mij zelf verradenGa naar voetnoot1731
en voel met recht de nasmart van mijn daden.
'k Heb dwaas beloofd, stond stipt op dit besluitGa naar voetnoot1733
en voerde mijn belofte god'loos uit.
1735[regelnummer]
Ik ken mijn schuld en werp me voor uw voeten,Ga naar voetnoot1735
bereid, kan 't zijn, dit zwaar vergrijp te boeten.
jeptha
Verstond ik langs wat weg
dit lasterstuk te zoenen stond, geen lijden
1740[regelnummer]
viel mij te zwaar. Ik stelde 't hof terzijde,
vergat mijn staat, en bedgenoot', en al.Ga naar voetnoot1741
Geen steile rots viel mij te steil, geen dal
te droef, te diep, in op en neer te stijgen,
door doornenhaag, bar'voets, bezweet, te hijgen
| |
[pagina 94]
| |
1745[regelnummer]
naar mijnen aêm. Ik trok een harenkleedGa naar voetnoot1745
aan 't lijf, en vastt' in as en harteleed,Ga naar voetnoot1746
in eenzaamheid, en wouden, en woestijnen.
Bedenk vrij, haal tezamen alle pijnen,
weedommen, en verdrieten, en geklag,
1750[regelnummer]
indien ik God alleen vermurwen mag,
geen strengheid zal mij hinderen, noch keren.Ga naar voetnoot1751
hofpriester
Hij dwaalt niet heel die zich wil laten leren.
Toen d'aarde lag besmet om 't eerst' altaar
en Abels bloed de broedermoordenaarGa naar voetnoot1754
1755[regelnummer]
ter vierschaar daagd' en wraak riep, dat van vrezen
en doodsschrik al zijn haren teffens rezen,Ga naar voetnoot1756
Gods donderstem hem dreigde, vlood hij heen
en kreet verbaasd, van wanhoop afgestreên:Ga naar voetnoot1758
‘Wat heb ik een groot lasterstuk bedreven!
1760[regelnummer]
God zelf kan mij dit nimmermeer vergeven.’Ga naar voetnoot1760
Doch gij die uw vergrijp bekent dus spa,
vertwijfel niet, maar hoop op Gods genâ,
die machtig al Zijn werken gaat te boven,
geen eng'lentong genoegzaam kan volloven.Ga naar voetnoot1764
1765[regelnummer]
Volhard in dit betrouwen. Trek terstond
naar Silo toe, daar kunt g' u met Gods mondGa naar voetnoot1766
verzoenen en vergiffenis verwachten.
d'Aartsofferaar, de toevlucht der geslachten,Ga naar voetnoot1768
die nacht en dag bespiegelt 's hemels wet,
1770[regelnummer]
alleen zijn voet in 't allerheiligst' zet,
God vraagt om raad naar Arons stijl en zeden,Ga naar voetnoot1771
zal offeren en, vurige gebeden
| |
[pagina 95]
| |
uitstortend, u door middelen en raadGa naar voetnoot1773
herstellen in de allereerste staat.
jeptha
1775[regelnummer]
Zal ik niet eerst mijn bedgenoot verbeien,Ga naar voetnoot1775
haar ongeduld neerzetten onder 't schreien?Ga naar voetnoot1776
hofpriester
In gener wijz'! Uw tegenwoordigheidGa naar voetnoot1777
zal 't hartewee verbitt'ren. Geen bescheid,Ga naar voetnoot1778
geen reden kan die stroom van droefheid breken.
1780[regelnummer]
Men hoeft z' eerst bot te geven, zacht te smeken,Ga naar voetnoot1780
te handelen omzichtig en met schroom,
gelijk een arts het krankbed, in de droomGa naar voetnoot1782
der koortsen, als d'ellendig' is aan 't woelen,
de brand, in 't brein geslagen, poogt te koelen,
1785[regelnummer]
het flauwe hart te sterken meer en meer,Ga naar voetnoot1785
en na die brand te koesteren om weer
het lijf allengs zijn eerste kracht te geven.
Laat mij begaan, ik weet met haar te leven.Ga naar voetnoot1788
Het helen van u beid' eist groot geduld,
1790[regelnummer]
en raad, en tijd, zo gij genezen zult.
hofpriester Jeptha, Hofpriester
hofmeester
De slotwacht ziet twee muilen herwaarts vliegen.Ga naar voetnoot1791
Zo d'ogen hem in 't uitzien niet bedriegen,
het is mevrouw met enen heer verzeld.
De stofwolk rolt vast steêwaarts over 't veld.Ga naar voetnoot1794
1795[regelnummer]
De landvoogd stell' op hare toekomst orde.Ga naar voetnoot1795
| |
[pagina 96]
| |
jeptha
O God, wat raad?
hofpriester
Laat mij hiermee geworden.
Gij, hofstoet, geef u met de landsheer voort
naar Silo toe. Rij fluks door d'achterpoort
de jachtlaan door om niet mevrouw t'ontmoeten.
1800[regelnummer]
De bodem, op 't getrappel van de voeten
der muilen, dreunt en davert overwijd.
In Gods naam spoed, het is geen dralens tijd.Ga naar voetnoot1802
jeptha
In deze schijn van d'echtgenote scheiden?Ga naar voetnoot1803
hofpriester
Het is hoog tijd. Gij moogt haar niet verbeiden.
jeptha
1805[regelnummer]
Hofmeester, bied de vader uwe hand,Ga naar voetnoot1805
opdat ze niet, terwijl de rouw 't verstand
aan 't hollen help', onz' jammer nog verzware.
Wij rijden heen.
hofpriester
God zeeg'ne, God beware
u midlerwijl op uwe bedevaart.
1810[regelnummer]
Levieten voort. Komt haastig herrewaart!Ga naar voetnoot1810
Mevrouw genaakt, helpt ons haar droefheid stieren,Ga naar voetnoot1811
intomen en bij wijl de breidel vieren.
't Is grote kunst een mateloze rouw
te matigen. De stad, het hofgebouw
1815[regelnummer]
en al de berg zal galmen op dat huilen
uit hol gewelf, spelonk en nare kuilen.
Zij nadert vast. De wind verwaait het stofGa naar voetnoot1817
vooruit. Men sluit' de binnenpoort van 't hof.
| |
[pagina 97]
| |
Wat werken kan dat repp' zich, vall' aan 't brekenGa naar voetnoot1819
1820[regelnummer]
van 't moordaltaar op 't voorhof. Laat geen tekenGa naar voetnoot1820
van 't offer haar bedroeven. Rept u, ras.
Rukt af tapijt, festoen. Een ander wass'Ga naar voetnoot1822
het bloed af. Brengt al wat de wraak kan tergenGa naar voetnoot1823
uit d'ogen. Och, zij hoopt haar kind te bergenGa naar voetnoot1824
1825[regelnummer]
en komt te spa. Staatjuffers, haast u, spoedt,
vliegt snel vooruit de moeder in 't gemoet.Ga naar voetnoot1826
Betoomt ze, stut d'ontstelde met uw ermen.Ga naar voetnoot1827
Mij dunkt ik hoor z' alreê van verre kermen.
Brengt stoelen, brengt hier rozenwater, dra,
1830[regelnummer]
eer zij bezwijm'. Zo d'Opperste Genâ
haar hart niet sterk', het is hier omgekomen.Ga naar voetnoot1831
God spaar' ze lang, ten troost van alle vromen.
hofpriester, Filopaie, Hofmeester
hofpriester
Zijt wellekom, mevrouw.
filopaie
Waar is mijn lam,
mijn hart, mijn ziel, de hoop van onze stam?
1835[regelnummer]
Waar is mijn kind, mijn bloed?
hofmeester
Het is daar binnen.
filopaie
Laat los, laat los, het gaat mij aan de zinnen!
Laat los, laat los, ik wil mijn dochter zien!
hofpriester
Mevrouw, bedaar een poos, het zal geschiên.
| |
[pagina 98]
| |
filopaie
Belet ge mij mijn eigen kind te spreken?
1840[regelnummer]
Geweld, geweld, wat 's dit? Och, och, ik reken
de maagd om hals. Waar steekt de moordenaar?Ga naar voetnoot1841
Laat los, laat los! Waar schuilt die booswicht? Waar
verbergt hij zich, die vloek, die dochterslachter?Ga naar voetnoot1843
Daar ziet men hem. Laat los! Daar schuilt hij achter
1845[regelnummer]
de pijler van het hof, in 't hofportaal.
Wie wapent mij met fakkelen, en staal,
en vuur, en zwaard? Brengt wapens, hofstoet, mannen,
geweer, geweer, dat ik hem aan mag rannen.Ga naar voetnoot1848
Onthoudt men mij geweer en wapen? Neen,
1850[regelnummer]
nog weet ik raad om hem met kracht van één
te scheuren, fel te nemen op mijn tanden,
veranderd in een weerwolf, deze handen
in klauwen. Wee die mij mijn dochter rooft!
Daar ruk ik hem zijn ogen uit het hoofd,
1855[regelnummer]
dat valse hart ten boezem uit, de darmen
ten buik uit. Ziet hem spart'len, hoort hem kermen.
Dat is zijn loon. Mijn dochter ziet het aan.
Zij lacht erom en laat niet enen traan.
Met reden: niet te schreien met geen reden.Ga naar voetnoot1859
1860[regelnummer]
Hij luisterde naar tranen, noch gebeden
in 't slachten der onschuldig' op 't altaar.
Dit 's Abraham. Hij neemt Gods aanspraak waar.Ga naar voetnoot1862
Nu denk dit na. De vader, 's volks behoeder,
vernielt zijn kind. Met recht. Waarom? De moeder
1865[regelnummer]
had deel, noch recht aan 't kind. 't Behoorde hem.
De moeder was haar vreemd en had geen stem
in dit gerecht. De vader is 's lands rechter.
Bestraf hem niet. Dit is de vrome vechterGa naar voetnoot1868
die 't volk beschut, zijn eigen hof vernielt,
1870[regelnummer]
zijn enig oir en erfgenaam' ontzielt.Ga naar voetnoot1870
Is dat niet blij zijn dochter uitbesteden,Ga naar voetnoot1871
| |
[pagina 99]
| |
ter bruiloft gaan? Was ooit een onbesnedenGa naar voetnoot1872
dus onbesneên van zeden en van aard?
Wat is er dat een mens niet wedervaart!
1875[regelnummer]
Men stuurde mij van kant door loze treken.Ga naar voetnoot1875
Och, liet men mij tenminste haar eens spreken
voor 't allerjongst, zo hadd' ik nog mijn hartGa naar voetnoot1877
eens uitgeklaagd. Nu kropt het deze smart,
dit wee, en zal 't inkroppen al zijn dagen.
1880[regelnummer]
Maar 't is te spa. Helaas, hier baat geen klagen.
De dood bekruipt mijn leden, dat ik 't voel.
Mijn hart bezwijkt.
hofpriester
Nu zet z' in deze stoel.
Het hart wordt flauw. Laat rozenwater brengen,
het aangezicht met enen tak besprengen.Ga naar voetnoot1884
1885[regelnummer]
Staatjuffers helpt. Gij ziet hoe zij verflauwt.
Ontrijgt ze, ontrijgt ze om 't hart ter dood benauwd.Ga naar voetnoot1886
hofmeester
Het moeders hart, helaas, kan nimmer liegen.Ga naar voetnoot1887
Wat middel om de rouw in slaap te wiegen?
Wat boet' is hier voor onherhaalb're schâ?Ga naar voetnoot1889
hofpriester
1890[regelnummer]
Dat onheil sleept een staart van jaren na.
De rede en de tijd moet dit genezen.
Ik zal z', indien het hart bekomt, belezen,Ga naar voetnoot1892
en smeken, en involgen, zacht en zoet,Ga naar voetnoot1893
ten laatste door troostmiddelen 't gemoed
1895[regelnummer]
ophelpen, door beloften 't hart verlichten.Ga naar voetnoot1895
hofmeester
Gij zult haar heer, en 't hof, en elk verplichten.
| |
[pagina 100]
| |
Het schijnt dat zij verkwikt, zich weder rept,Ga naar voetnoot1897
het aangezicht weer lucht en adem schept.
Besprengt ze weer met verse dauw van rozen.
1900[regelnummer]
Men ziet z' allengs opluiken, weder blozen.Ga naar voetnoot1900
hofpriester
Schep moed, mevrouw, en zoek uw troost aan God.
filopaie
Mij docht ik zag mijn dochter, die voor 't slot
haar moeder zocht met tranen overgoten,
maar och, de deur bleef tussen beid' gesloten.
1905[regelnummer]
Op dat gezicht verdween z' uit mijn gezicht.Ga naar voetnoot1905
De zoete droom heeft mijn gemoed verlicht.
hofpriester
Geloofd zij God, die in gezicht en dromen
zijn heiligen is dikwijls voorgekomen;Ga naar voetnoot1908
ook Jozef, toen hij in de kerker lag,Ga naar voetnoot1909
1910[regelnummer]
een uitkomst gaf, schoon hij geen uitkomst zag.
De Godheid in 't beogen van elks zegen
houdt onbekend' en wonderlijke wegen.Ga naar voetnoot1912
Getroost u met uw toebescheiden lot.Ga naar voetnoot1913
filopaie
Gebeurde mij mijn dochters overschotGa naar voetnoot1914
1915[regelnummer]
nog eens te zien, het zou nog troostbaar schijnen.
hofpriester
Staatjuffers, ras, schuift op de lijkgordijnen.Ga naar voetnoot1916
Mevrouw, God geev' dat gij de rouw verzet.Ga naar voetnoot1917
| |
[pagina 101]
| |
Daar ziet ge nog de rei in 't staatsiebed,
in rouw rondom de doodbus neergezeten,Ga naar voetnoot1919
1920[regelnummer]
de maagden rood en jammerlijk bekreten,
en treurig om het off'ren van de maagd,
die God door haar gehoorzaamheid behaagt.
filopaie
Wat zien we? Och, geeft de doodbus. Laat ons kussen,
omhelzen en de rouw met tranen blussen,
1925[regelnummer]
verzadigen met zuchten, nimmer moe.
hofmeester
Gij maagden reikt mevrouw de doodbus toe,
zo zal de druk het hart niet overstulpen.Ga naar voetnoot1927
Een treurig hart is met geklaag behulpen.Ga naar voetnoot1928
filopaie
Och, Ifis, och ik scheidde flus.Ga naar voetnoot1929
1930[regelnummer]
Gij trokt ten berge met uw reien
en komt me thuis in deze bus.
Gij scheidd' om eens voor al te scheien.
Godvruchte lentebloem, gij zijt
ontijdig als een damp verdwenenGa naar voetnoot1934
1935[regelnummer]
in 't vrolijkste van uwe tijd.
Uw morgenzon heeft uitgeschenen.
Een wolk benijdd' uw schone glans.Ga naar voetnoot1937
Is dit een enig kind besteden?Ga naar voetnoot1938
Is dit de blijde bruiloftsdans
1940[regelnummer]
aanheffen, u in purper kleden
en kronen op de vorstentroon
in enen drang van alle mensen?
Kon uwe heerlijkheid, zo schoon,
zo gans verwelken en verslensen?Ga naar voetnoot1944
1945[regelnummer]
Verwacht ik dus uit uwe schoot
kinds kinders en nakomelingen?
Mijn hoop en toeverlaat is dood.
| |
[pagina 102]
| |
O wereld vol veranderingen.
Wat is het aards betrouwen broos!
1950[regelnummer]
Nu treur ik droef en kinderloos.
hofmeester
Ontlast mevrouw. Ontvangt de doodbus weder.
filopaie
Staatjuffers, helpt m' en zet m' in 't rouwbed neder,
dat ik te nacht met haar mijn hart uitklaag',Ga naar voetnoot1953
mij zelve troost', indien het God behaag'
1955[regelnummer]
mijn klein geduld door zulk een bitter lijden
te proeven.Ga naar voetnoot1956
hofpriester
Eer en zege volgt na 't strijden.
Op 't zelfde spoor zijn d'ouden voorgegaan.
Zij wijzen u naar God langs deze baan.
Leer uw verlies geduldig overzetten.Ga naar voetnoot1959
1960[regelnummer]
De hemel kon die slag des doods beletten,
indien het hem beliefde, maar hij wou
dat ieder zich aan Jeptha spieg'len zouGa naar voetnoot1962
en wachten van dit roekeloos beloven,Ga naar voetnoot1963
waar Abr'ams last, gesterkt in 't hof der hoven,Ga naar voetnoot1964
1965[regelnummer]
noch Mozes' wet, gehoord van mond tot mond,Ga naar voetnoot1965
nooit de Hebreeuw, noch 't stamhuis aan verbond.Ga naar voetnoot1966
Uw bedgenoot, van naberouw bestreden,
zoekt raad en is naar Silo toe geredenGa naar voetnoot1968
om zich met God en Amaria's mondGa naar voetnoot1969
1970[regelnummer]
te zoenen naar de eis van 't wetverbond.Ga naar voetnoot1970
Ik zie hem na verloop van lange dagen
| |
[pagina 103]
| |
voor ieder op de hoge zegewagenGa naar voetnoot1972
der heiligen, in 't midden der Hebreen,Ga naar voetnoot1973
tentoon gevoerd, gevierd en aangebeên.
1975[regelnummer]
'k Hoor midlerwijl de maagdelijke reien
op 't plechtig feest uw dochters lijk beschreien,
jaar in, jaar uit, vier dagen lang met druk.Ga naar voetnoot1977
Zo groot een troost verzacht' uw ongeluk!
|
|