Jeptha, of offerbelofte. Koning David hersteld. Faëton, of roekeloze stoutheid
(2004)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Vierde bedrijf
ifis, Hofpriester, Jeptha, Hofmeester
ifis
Geen hijgend hart, vervolgd en afgeronnen,Ga naar voetnoot1423
verlangd' ooit meer naar koele waterbronnen
1425[regelnummer]
als mijne ziel na zoveel strijd verlangt
en hijgt naar God, waaraan mijn leven hangt,Ga naar voetnoot1426
der zielen troost in 't eeuwig licht t'aanschouwen,
waar engelen om strijd zijn lof ontvouwen.
Hoe lust het mij in Gods onsterflijkheid
1430[regelnummer]
te delen, daar men nimmer zucht, noch schreit,
maar eeuwig rust, bevrijd van zorg en kommer,
in vreed' en stilt', in liefelijke lommer.
Hofpriester, gij gewijde zegenaar
en Godstolk, die u draagt als middelaarGa naar voetnoot1434
1435[regelnummer]
om, tussen God en mensen, God te paaien,Ga naar voetnoot1435
het wierrookvat de Hoogste toe te zwaaien,
geleid me, opdat zo hoog uit onze dagGa naar voetnoot1437
mijn offer God alleen behagen mag.
hofpriester
O schone ziel, hoe deelt g' in 's hemels schatten
1440[regelnummer]
alreê zo diep, die door 't geloof kunt vatten
dat weinigen begrijpen hier beneên.
Gij zijt alreê met God de Schepper één,
één hart, één ziel. En uwe ziel, ontslagen
van 't sterflijk pak, is boven alle vlagenGa naar voetnoot1444
1445[regelnummer]
van wereldsheid en jammer, vrij van smet,
in staat van rust en zekerheid gezet.Ga naar voetnoot1446
| |
[pagina 83]
| |
Het Alziend Oog ziet neer door alle starren
en nevels, hoe wij hier beneden warrenGa naar voetnoot1448
in schaduwen, verbijsterd en verblindGa naar voetnoot1449
1450[regelnummer]
van aardsheid, waar men troost, noch heil bij vindt.Ga naar voetnoot1450
Geen aardsheid kan de rijkste mens meer geven
dan aards genot, een kort onzeker leven
vol zwarigheên. Men plukt geen roos, of voelt
de doren die de hand kwetst. Hoe men woelt
1455[regelnummer]
om rijkdom, hoe men zweet om eer en staten,Ga naar voetnoot1455
't genoegen vlucht. Al lagen al de stratenGa naar voetnoot1456
met kronengoud en scepteren bezaaid,
en diamant en perlen, schijngoed paaitGa naar voetnoot1458
geen gierigaard, geen wellust wulpse zinnen.
1460[regelnummer]
In God is 't al, daarbuiten niets te winnen.
jeptha
Gij gaat dan heen naar vader Abraham,Ga naar voetnoot1461
en Jozef, en Manasse, vaders stam.Ga naar voetnoot1462
De wereld zijt gij moedig doorgestreden.
Uw vader blijft in tranen hier beneden,
1465[regelnummer]
dus kinderloos en zonder erfgenaam.
Nu kan noch staat, zeeghaftigheid, noch faam,Ga naar voetnoot1466
noch heerschappij hem troosten en genoegen.Ga naar voetnoot1467
De landman hoopt na zweet, en lastig ploegen,
en zaaien op de zegenrijke oogst,
1470[regelnummer]
die hem in 't eind met aren kroont en troost.Ga naar voetnoot1470
En ik, helaas, zie hier na d'oorlogsvlagenGa naar voetnoot1471
mijn korenbloem gezengd en neergeslagen,
mijn huw'lijkshoop en vreugd teleurgesteld.
ifis
Ter wereld is er niets dat Ifis kwelt
| |
[pagina 84]
| |
1475[regelnummer]
dan vaders smart. Dies wenst zij alle rampenGa naar voetnoot1475
van vader nog op hare dood te klampen,Ga naar voetnoot1476
zo 't moog'lijk waar'. Zij wenst ook na haar dood
te delen in der oud'ren druk en nood.Ga naar voetnoot1478
Wat kan ze meer?
jeptha
Geslagen bloem en lover,
1480[regelnummer]
och dochter, hebt gij nog voor vader over
en lijdt gij niet genoeg bij vaders schuld?
ifis
Ik bidde God dat Hij u met geduld
begiftig' om dit rustig uit te harden.
Ai vader, scheur uw kleren niet aan flarden.
1485[regelnummer]
Keer 't aanzicht niet weemoedig van mij af.
Mijn sterven is een zegen, gene straf.
Gehoorzaamheid, vrijwillig voorbereiden
zijn speelnoots die mij naar deez' staatsie leiden.Ga naar voetnoot1488
Ik reken 't mij ter ere toe naast God,Ga naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
Uitdeler van een ieders staat en lot.
Ik durf de dood nu onder d'ogen tergen.
Zo 't anders lag, men had mij op de bergen
geborgen, of bijtijds een wisse wijkGa naar voetnoot1493
en vrijburg opgespoord in 't heidens rijk.Ga naar voetnoot1494
jeptha
1495[regelnummer]
Hoe kan deez' hand die blanke hals doorhouwen,
dat zuiver sneeuw?
ifis
Volg Abr'am, die getrouweGa naar voetnoot1496
aartsvader, vorst en spiegel van 't geloof,Ga naar voetnoot1497
dat God behaagt.
| |
[pagina 85]
| |
jeptha
Waar' Jeptha blind en doof,
hij zaag' u niet, noch zou dit woord niet horen.
1500[regelnummer]
God geve dat uit 's hemels negen korenGa naar voetnoot1500
een engel daal', eer Jeptha, doods en bleekGa naar voetnoot1501
van schrik, u treff', opdat hij 't slagzwaard steek'
onbloedig in zijn scheed'. O overwrede,
kunt gij dit zwaard wel rukken uit de schede
1505[regelnummer]
en houwen op dit schone lichaam toe?
Waar ben ik? Och, wat wordt me bang te moe'!
Hofpriester, och, vergeef het mij. Aan 't bidden,
och bid. God sterk' mijn kloppend hart in 't midden
der gruwelen en naar' afgrijs'lijkheên.
1510[regelnummer]
Wat rust is hier voor mij geschapen? Neen,Ga naar voetnoot1510
hier is geen rust, geen vreugd voor mij geschapen.
Dit is de held die onlangs braaf te wapenGa naar voetnoot1512
twee slagen sloeg, zo stout en onvermoeid,Ga naar voetnoot1513
daar zo veel land, van stromen bloed bevloeid,
1515[regelnummer]
verdronken ligt en wit bezaaid met schenkelGa naar voetnoot1515
en bekkeneel, daar 't krijgsvolk over d'enkelGa naar voetnoot1516
door plassen bloed moet waden. Dit 's de held
die met één slag drie reuzen teffens velt.
All' oorlogseer loopt in één slag verloren.
1520[regelnummer]
Daar bloost ze die monarchen zou bekoren,Ga naar voetnoot1520
Assyrie, de Persiaan en Parth.Ga naar voetnoot1521
O boezem, steekt een tijger in dit hart,
geen vaders hart. Verschijn uit alle hoeken,
verschijn en kom de dochterslager vloeken,Ga naar voetnoot1524
| |
[pagina 86]
| |
1525[regelnummer]
wat vloeken kan. 'k Heb God, noch mens ten vriend.
Vloek Jeptha vrij, gelijk dit stuk verdient.Ga naar voetnoot1526
hofpriester
De landvoogd ga met mij wat aan een zijde.
jeptha
Hofpriester, och, bedenk eens wat ik lijde.
Mijn haren staan te berg'. Een druppel zweet
1530[regelnummer]
hangt aan elk' haar. Wat pijnigt mij zo wreed?
hofpriester
Het is geen tijd een vege meer te vergen.Ga naar voetnoot1531
hofmeester
Gord af dit zwaard, gord af. 'k Zal 't heim'lijk bergen,
bedekken met mijn kleed, opdat ze niet
voor 't einde, van inbeelding, doods verschiet'.Ga naar voetnoot1534
1535[regelnummer]
Wanneer ze knielt op d'oevers van haar leven,
het hofaltaar, zal ik 't u wedergeven.
jeptha
Daar is het. Och, dat mijn genegenheidGa naar voetnoot1537
haar schrik aanjaag' in doods verlegenheidGa naar voetnoot1538
is wreedheid, geen genegenheid uitdrukken.
1540[regelnummer]
De droefheid kan het vaders hart verrukken,Ga naar voetnoot1540
dat hij verdwaalt, in dit verbaasd beleid,Ga naar voetnoot1541
van reed'lijkheid en van voorzichtigheid.
hofpriester
Gij zult haar hart door dit gekerm versagen.Ga naar voetnoot1543
| |
[pagina 87]
| |
jeptha
Hoe kan ik min dan God mijn hart uitklagen?
1545[regelnummer]
Benij me niet, helaas, een luttel tijd.Ga naar voetnoot1545
hofpriester
Deez' weeklacht voedt de innerlijke strijd
als olie 't vuur, als bulderende vlagen
de wateren tot aan de sterren jagen.
hofmeester
Bezwijkt de maagd, een maagdenhart is teer,
1550[regelnummer]
wat gaat ons aan?Ga naar voetnoot1550
ifis
Nu kerm, nu klaag niet meer.
Gij waart dus lang mijn vader, mijn behoeder.
Nu ken ik God, geen vader, gene moederGa naar voetnoot1552
heeft langer deel aan Ifis als voorheen.
Die naam heeft uit. De Godheid is alleen
1555[regelnummer]
mijn vader en mijn moeder beiden t'zamen.
Nu hoeft gij u dit offer niet te schamen.
Nu is het vals dat gij uw dochter slacht,Ga naar voetnoot1557
uw eigen bloed zult storten. Staak deez' klacht,
dit hartewee. Ik ben de hemel eigen.Ga naar voetnoot1559
1560[regelnummer]
't Geloof is nu mijn schild, dat op geen dreigen,
noch kerven past van zwaard of iemands hand.
Op dezen schild van louter diamant
zal 't snedigste metaal in stukken springen,Ga naar voetnoot1563
zo bros als glas. 't Is tijd God lof te zingen.
1565[regelnummer]
Mijn hart gevoelt alreê een nieuwe kracht,
als Isaak, die getroost de slag verwacht,Ga naar voetnoot1566
de wereld voor zijn sterven afgestorven.Ga naar voetnoot1567
Laat rollen 't hoofd, de ziel blijft onbedorven,
ontslagen van de hoofdeloze romp,
| |
[pagina 88]
| |
1570[regelnummer]
een handvol klei en stof, een aardse klomp.
Komt herrewaarts, mijn speelgenoots, mijn reien.
Het is een tijd van blijdschap, niet van schreien.
Hoort wakker toe hoe gij u dragen zult.
Betaalt me nog deez' allerlaatste schuld.
1575[regelnummer]
Wanneer ik sta voor 't outer, wilt niet schrikken,
maar scheidt mijn haar in vlechten, valt aan 't strikken
en windt het om mijn hoofd gelijk een kroon,
zo zal mijn hals gans bloot staan, en ik, schoon
ten slage, voor de off'raar nederknielen.
1580[regelnummer]
Laat maagden, zuiv'r' en onbesmette zielen,
en zusters mij bewaren, best elk magGa naar voetnoot1581
zorgvuldig om dit lichaam na de slag
in 't vallen met mijn kuis gewaad te dekken.
Zo zal geen oog mijn zuiverheid bevlekken
1585[regelnummer]
na mijne dood. En, eer men 't lijk verbrandt,
dat zij 't in pluimaluin met hare handGa naar voetnoot1586
bewimpelen, geen mans mijn eer verkorten.Ga naar voetnoot1587
Zij zullen d'as in deze doodbus stortenGa naar voetnoot1588
die uwe zorg bevolen blijft. Terstond
1590[regelnummer]
het staatsiebed gespreid en zet u rond
om d'offeras en doodbus, overschenen
van lampen, om mijn uitvaart onder 't wenen
te houden, totdat moeder, nu niet meer
mijn moeder, uit het leger wederkeer'.
1595[regelnummer]
Nu kust me nog voor 't laatst, ai, feestgenoten,
ai, schreit niet meer. Al nats genoeg vergoten,
genoeg geschreid twee maanden achtereen.
'k Verlaat u, en deez' wereld, ga daar geen
ontsteltenis, geen staatveranderingenGa naar voetnoot1599
1600[regelnummer]
opwellen, nooit de sterren ondergingen.
En nu, God lof, aanvaard ik mijne reis.
Vaar eeuwig wel, o vaderlijk paleis,
waar ik, geteeld en opgevoed in weelde,Ga naar voetnoot1603
mij zoveel staat en ijdelheid verbeeldde.
| |
[pagina 89]
| |
1605[regelnummer]
Aartsvaders, neemt als een dankofferpand,
ontvangt mijn ziel tot heil van 't vaderland.
Zij raakt geen aard' en zweeft u vrolijk tegen.Ga naar voetnoot1607
hofpriester
Nu kniel, ontvang nu Gods en Arons zegen.Ga naar voetnoot1608
Gods aanschijn straal' genadig van omhoog
1610[regelnummer]
u toe en schijn' door deze regenboog
van tranen uit de hemel op u neder.
Gij kwaamt van God, hij wellekomt u weder.
Gij maagden, juicht en triomfeert met palm.
Zij stapt verheugd ten outer op die galm.Ga naar voetnoot1614
rei van maagden
Eerste Zang
1615[regelnummer]
Laat gehoorzaamheid
tonen haar vermogen
in deez' maagd, bereid
zonder traan in d'ogen,
jammer en misbaar,
1620[regelnummer]
in haar lentedagen
willig op 't altaar
God zich op te dragen
tot een offerand'
voor het vaderland,
1625[regelnummer]
om de vaderlijke eed
en het vast verbond,Ga naar voetnoot1626
God met vrije mond
toegezworen, eer men streed,
in zijn kracht te zetten,Ga naar voetnoot1629
1630[regelnummer]
zonder dwang van wetten,
tot een spiegel voor de jeugd,Ga naar voetnoot1631
die hieruit zal leren
God in d'oud'ren eren.Ga naar voetnoot1633
O, hoe zeldzaam is deez' deugd!
| |
[pagina 90]
| |
Eerste Tegenzang
1635[regelnummer]
Wie gerust en stil
zich kan overgeven
aan een anders wil,
zonder wederstreven,
in gelatenheid
1640[regelnummer]
tegen eigen oordeel
dat hiertegen pleit,
afstaan van zijn voordeel,Ga naar voetnoot1642
heeft een sterker macht
onder zich gebrachtGa naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
dan die heiren overwint,
of het woest geweld
van een bosreus velt,
of een leeuw die 't al verslindt.
Keur en zin'lijkhedenGa naar voetnoot1649
1650[regelnummer]
met de voet te treden,
God ten prijz', tot 's naasten baat,
is een strijd gestreden
hoger dan de reden
en 't verstand der wijzen gaat.
Tweede Zang
1655[regelnummer]
Isaak, Abr'ams zoon,Ga naar voetnoot1655
volgde zijnen vader,Ga naar voetnoot1656
hield die hoge toon.Ga naar voetnoot1657
Ziet ze beid' te gader.
't Outer staat gebouwd.
1660[regelnummer]
Isaak,'s vaders zegen,
knielt op 't offerhout.
Abr'am trekt de degen
om te slaan, als hem
d'engel met zijn stemGa naar voetnoot1664
| |
[pagina 91]
| |
1665[regelnummer]
uit de hemel tegenhiel
en beval de ram
t'off'ren in de vlam.
Dat de hemel meer beviel
dan de eerstgeboren
1670[regelnummer]
in zijn bloed te smoren,
met des off'raars hart vernoegd,
God op Zijn behagen
willig opgedragen.
Ziet hoe hier die kroon op voegt.Ga naar voetnoot1674
Tweede Tegenzang
1675[regelnummer]
Isaak streek deez' eer,Ga naar voetnoot1675
maar hij moet het geven,Ga naar voetnoot1676
nu een maagd, dus teer,
niet ontziet haar levenGa naar voetnoot1678
t'off'ren onvervaard,
1680[regelnummer]
zonder tegenspreken,
aan haar vaders zwaard.
O gehoorzaam teken!Ga naar voetnoot1682
d'Eeuwen zullen lang
met toneelgezang
1685[regelnummer]
loven deez' heldinnendaad,
die het mannenhart
in het knielen tart
met een ongezwicht gelaat.
Och, dat nu een engel
1690[regelnummer]
deze strik ontstrengel',
God de wil neem' voor het werk.Ga naar voetnoot1691
Maar zij voortgedrevenGa naar voetnoot1692
kiest de dood voor 't leven.
IJver valt de dood te sterk.Ga naar voetnoot1694
|
|