Jeptha, of offerbelofte. Koning David hersteld. Faëton, of roekeloze stoutheid
(2004)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Derde bedrijf
jeptha, Hofmeester
hofmeester
Ik toetste meer of min
hoe 't lag in haar gedachten, doch met schromen.
Een vrouw is teer, men dorst niet nader komen
om achterdocht te schuwen. Had zij iet
790[regelnummer]
geroken van 't genakende verdriet,
en hoe het kind ten berge met haar reien
vertrok om daar de maagddom te beschreien -
wat ging ons aan? Hoe had men haar gered?Ga naar voetnoot793
Zij waar' al dood, of lag van schrik te bed.
795[regelnummer]
Nu trok z' u na, tot dankbaarheid gedreven
om d'overhand, u weer van God gegeven.
Zij smelt schier van verlangen naar het kind,
het enigst één dat zij naast God bemint.
jeptha
Ter wereld leeft geen droever man en vader.
800[regelnummer]
De rouw gaat nu in arbeid. Hoe deez' naderGa naar voetnoot800
aan 't baren is, hoe mij de last meer smart,
en met die last ontzinkt me zin en hart.Ga naar voetnoot802
Een ander meldt zijn rouw, mag zich verluchten,Ga naar voetnoot803
maar ik ontzag en vreesd' een zucht te zuchtenGa naar voetnoot804
805[regelnummer]
en kropte mijn verdriet in nacht en dag.
| |
[pagina 56]
| |
hofmeester
Zij merkt' al dat u iets op 't harte lag.
jeptha
Zij vroeg eerst wat mijn moedig hart mocht prangenGa naar voetnoot807
na zulk een zeeg' en eer, van God ontvangen.
Toen steld' ik mijn gelaat gelijk een held
810[regelnummer]
die triomfeert, en niet als 't was gesteld.Ga naar voetnoot810
Heel anders dan toen Ammons heir te paarde
ons opkwam met den schitterenden zwaarde,Ga naar voetnoot812
Gods stamhuis dreigd' alleen in mijnen halsGa naar voetnoot813
t'onthalzen. Toen m' in zoveel ongevalsGa naar voetnoot814
815[regelnummer]
niets overschoot dan God, in 't voorst der troepen,
met een altaarbeloft' om hulp te roepen,Ga naar voetnoot816
op 't off'ren wat ter poort' uit van mijn hofGa naar voetnoot817
mij eerst gemoet', alleen Gods naam ten lof.
Ik dacht niet dat zij d'eerste mij zou groeten,Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
uit deze poort met zang en bom gemoeten,
stof geven aan de vader, in die staatGa naar voetnoot821
van schrik en rouw, te scheuren zijn gewaad.
Ik dacht niet dat mijn dochter d'offerande
moest strekken, die zichzelf voor 't land te pandeGa naar voetnoot824
825[regelnummer]
zou stellen en vrijwillig ten altaar
zich wijden, mij gelijk een zegenaarGa naar voetnoot826
omhelzen, als ik 't jammer kwaam' te mellen.Ga naar voetnoot827
‘Och’, sprak ze, ‘Gun m' alleen dit uit te stellen,
twee maanden op 't gebergt' mijn maagdenstaat,
830[regelnummer]
het ondergaan van 's levens dageraad
met mijnen rei weemoedig te bewenen.’
‘Och vader’, bad ze, ‘Och vader, rust van stenen.Ga naar voetnoot832
Hebt gij dit God gezworen met een eed,
| |
[pagina 57]
| |
ik off're God mijn leven, ben gereed
835[regelnummer]
te sterven, 't volk met mijne dood te zeeg'nen,
mijn zuiver bloed op 't land te laten reeg'nen,
te storten, al de stammen tot een zoen.’
Dus voer ze heen, gaf moeder geen vermoên.Ga naar voetnoot838
Dat jammer zou haar tijds genoeg bedroeven.Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Hoe wordt mijn hart beklemd gelijk met schroeven.
Wij hadden 't u ter nood geopenbaard.Ga naar voetnoot841
Och, Ammon, rand vrij Jeptha met uw zwaard
en zeisen aan, het staat hem licht te sneven.Ga naar voetnoot843
'k Vond heil in 't veld, maar thuis noch lust, noch leven.
845[regelnummer]
Een woord, uit nood gesproken, velt me neer.
Geen Ammon dreigt me nu met zwaard en speer,
ik heb mijzelf ten vijand, sta benepen.Ga naar voetnoot847
Mijn eigen zwaard is tegen mij geslepen.
'k Heb al de staat tot tweemaal trots geredGa naar voetnoot849
850[regelnummer]
uit slavernij. Nu strijd ik met mijn bedGa naar voetnoot850
en erfgenaam', en ga in haar verloren.
Ter kwader uur' is zij, helaas, geboren
van mij, die mij alleen ten vijand heeft.
Ik heb mijn hoop en zegen overleefd.
hofmeester
855[regelnummer]
Gij hebt voorheen u moediger gedragenGa naar voetnoot855
in 't scheiden.
jeptha
Zeg: mijn hartewee met knagenGa naar voetnoot856
in 't hart gesmoord. Het uitstel streelt de pijnGa naar voetnoot857
en geeft van ver de rampen and're schijn,
maar anders is 't van ver, en onder d'ogenGa naar voetnoot859
860[regelnummer]
wat anders. Och, de dood grimt voor mijn ogen,Ga naar voetnoot860
zij tast de stam in d'afkomst aan te stout.Ga naar voetnoot861
| |
[pagina 58]
| |
Mijn aders slaan, de leden worden koudGa naar voetnoot862
en sidderen. Nooit schroomd' ik onder 't hortenGa naar voetnoot863
der heiren, waar gehele benden stortten
865[regelnummer]
rondom mijn lijf. Nu treft me schrik op schrik.
Geen vader leeft rampzaliger dan ik,
zo 't leven heet all' ogenblik te sterven,
verstoken van zijn hoop, en bloed, en erven.
Wat 's Jeptha's huis? Een lichaam zonder hoofd.
870[regelnummer]
Dit had ik mij van Ifis niet beloofd,Ga naar voetnoot870
maar hoopte nog uit grootvaêr Jozefs asseGa naar voetnoot871
op stoel te zien de glorie van Manasse,Ga naar voetnoot872
één die - gelijk held Gideon weleerGa naar voetnoot873
de koningen, gekroond langs 't Rode Meer,
875[regelnummer]
in Midian Gods erfdeel leerde ruimen -Ga naar voetnoot875
dit zeestrand zou van Filistijnen schuimen.Ga naar voetnoot876
Nu stort deez' hoop in d'as van 't offervier
en smoort in bloed. Wat troost, wat raad is hier?
hofmeester
'k Heb dikwijls bij de landvoogd d'eer genoten
880[regelnummer]
dat zonder mij niets wichtigs werd besloten,
noch vastgesteld in 's lands geheime raad,
tot heil des volks en noodweer voor de staat,Ga naar voetnoot882
maar vond nooit stuk zo zwaar in 't overwegenGa naar voetnoot883
als dit. Hier wil des hemels vloek of zegenGa naar voetnoot884
885[regelnummer]
op volgen. Eer of schande hangt hieraan.
De schaal van 't brein zal heen en weder slaan,Ga naar voetnoot886
haar tong u wijs of onvoorzichtig noemen,
elk, naar zijn drift, dit kronen of verdoemen.Ga naar voetnoot888
| |
[pagina 59]
| |
d'Eén schat u vroom in 't houden van Gods eed,
890[regelnummer]
een ander scheldt u goddeloos en wreed.
De heiden en besneden zal 't waarderenGa naar voetnoot891
mensofferen en wreedheid hieruit leren.
Een landvoogd die de stammen zal gebiên
naar Mozes' stijl, hoeft uit en om te zien.Ga naar voetnoot894
jeptha
895[regelnummer]
't Was uitziens tijd eer wij de bogen spanden
om Ammons heir gewapend aan te randen,
eer Gode blind het offer werd gewijd.Ga naar voetnoot897
Nu is 't te spa en uit-, noch omziens tijd.
De tijd staat pal, men mag de eed niet krenken.Ga naar voetnoot899
hofmeester
900[regelnummer]
't Gevolg van 't werk geeft machtig achterdenken,Ga naar voetnoot900
want anders is 't van achter, en van voor
wat anders. Wat scherpziende ziet hierdoor?
't Beloven scheen u nodig voor het strijden,
nu ziet gij dit van achter, dus in lijden,
905[regelnummer]
met naberouw vast na, nu drukt en smartGa naar voetnoot905
u deez' beloft' en valt u op het hart
gelijk een steen. God wil uw hart verlichten.Ga naar voetnoot907
Eenzelfde zaak heeft menig' aangezichten,
naar dat ze wordt gedraaid, gewend, gekeerd
910[regelnummer]
op 's mensen oog. Dit wordt met rouw geleerdGa naar voetnoot910
en schand', en schâ. Zo leert men al zijn leven.
jeptha
Nog blijven wij op twijfelingen zweven.
hofmeester
Hier strijden twee noodpunten tegen één.Ga naar voetnoot913
Kies één van beid', of rust en kies er geen.
| |
[pagina 60]
| |
jeptha
915[regelnummer]
Die rusten mocht. Een dag is haast verstreken.Ga naar voetnoot915
hofmeester
Opofferen of uw belofte breken
staat hier in uw bedenken. Kies en deel.Ga naar voetnoot917
jeptha
Voor 't zweren stond ik nog op mijn geheel,
toen had ik keur te zwijgen of beloven.Ga naar voetnoot919
hofmeester
920[regelnummer]
Uw vijand ligt verslagen, gij staat boven.
jeptha
Om jammerlijk te vallen in mijn bloed.Ga naar voetnoot921
De zege viel mij toe op deze voet.Ga naar voetnoot922
hofmeester
Wat voet? Dat gij uw dochter God zou slachten,
opoff'ren?
jeptha
Nooit schoot dit in mijn gedachten.
hofmeester
925[regelnummer]
Hoe staat gij dan verbonden aan uw woord?
jeptha
Mijn eed staat vast. De Godheid heeft gehoord
Hem wijden wat mij 't eerst' uit mijne poorteGa naar voetnoot927
gemoeten zou.
| |
[pagina 61]
| |
930[regelnummer]
maar eer een kalf, of wat ten heuvel af
kwam huppelen, het waar' dan kalf of stieren.
De wet beveelt de Godheid stomme dieren
op t'offeren.
jeptha
De naam van dier is meeGa naar voetnoot933
de mens gemeen, zowel als 't stomme vee,
935[regelnummer]
en mens en vee zijn onderdaan aan 't sterven.Ga naar voetnoot935
hofmeester
Men onderscheidt met recht die rede dervenGa naar voetnoot936
van dieren, klaar met licht van reên verlicht.Ga naar voetnoot937
Waar is de wet die iemand houdt verplicht
aan 't offeren van redelijke zielen?Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
Dat is geen wet handhaven, maar vernielen.
Doch d'uitspraak en het oordeel van de wetGa naar voetnoot941
is aan de mond der priesteren gezet,Ga naar voetnoot942
bewaarders van de wet en Mozes' boeken.Ga naar voetnoot943
Ik raad u bij de priester raad te zoeken,
945[regelnummer]
en wetgeleerd', om niet zo los te gaan.Ga naar voetnoot945
jeptha
En vinden zij dit off'ren ongeraên,
hoe dan toe? Kan ik staan op hun besluiten,Ga naar voetnoot947
hen volgen, mijn geweten gaan te buiten?
hofmeester
Zij zullen niets besluiten zonder reên
950[regelnummer]
en klaar bewijs. Zo leert men onderscheênGa naar voetnoot950
de letter en de zin van 's hemels woorden,
wat offeren verschilt van kindermoorden.Ga naar voetnoot952
Bestemmen zij dit offer met bescheidGa naar voetnoot953
| |
[pagina 62]
| |
en schijn van reên, hun geloofwaardigheid,Ga naar voetnoot954
955[regelnummer]
hun aanzien geeft uw daad bij 't volk een luister,
al dwaalde gij. De priester, om niet duisterGa naar voetnoot956
te wandelen, schoon hij de wet verstaat,
gaat zelf bij God en Zijne hut om raad.Ga naar voetnoot958
Dus raakt gij best deez' zwarigheên te boven,Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
dus wordt de schuld van uwen hals geschoven
op 's priesters hals, indien er is gefaald.
Hoe heeft Gods volk in't off'ren eer gedwaaldGa naar voetnoot962
van God, die hun de wet, om niet te missen,Ga naar voetnoot963
genadig schonk. In welke duisternissen
965[regelnummer]
vervielen zij die blind hun eigen vruchtGa naar voetnoot965
het heilloos spook opdroegen, ene vluchtGa naar voetnoot966
van afgoôn. Kon de hemel dit behagen?
jeptha
Geenszins. Zijn vrucht de afgrond op te dragen,Ga naar voetnoot968
wie zich zo dwaas in 't offeren verliep -Ga naar voetnoot969
970[regelnummer]
ik draag mijn vrucht Hem op die alles schiep,
de Eigenaar en Heer van alle dingen,
die mij beschutt' en Ammons macht kon dwingen.
Maar aangezien het raadzaam schijnt Gods mondGa naar voetnoot973
te spreken voor het off'ren - laat terstond
975[regelnummer]
de priester en de wetgeleerd' ontvouwen
op welk een grond dit outer staat te bouwen.
God sterk' ons in de barning van die nood.Ga naar voetnoot977
Hier worstelen het leven en de dood,
de schand' en eer, de vloek en zegen t'zamen,
980[regelnummer]
godvruchtigheid en liefd', het betamen
en schrik'lijkheên - och, hartstorm al te zwaar!
Hier loopt mijn ziel of staatsheil groot gevaarGa naar voetnoot982
| |
[pagina 63]
| |
van schipbreuk. Och, wat zijde zal ik kiezen?
Gods zegen, of de gunst des volks verliezen
985[regelnummer]
verschilt teveel. Doch 't eerste weegt wel meest.
Hoe wankelt hier mijn aangevochten geest.
hofpriester, Wetgeleerde, Jeptha
hofpriester
God spaar' de telg van Jozef en Manasse.Ga naar voetnoot987
wetgeleerde
Dat zij gelijk een ceder eeuwig wasse,Ga naar voetnoot988
het ganse land beschaduw' met haar kroon.
jeptha
990[regelnummer]
De hemel spaar' en zegen' Arons zoonGa naar voetnoot990
en Levi's zoon, leidsterren der geslachtenGa naar voetnoot991
die op de troost van God Messias wachten.Ga naar voetnoot992
hofpriester
Wat horen wij? O, onverwinb're held,
wat offer is 't dat uw gemoed ontstelt?
995[regelnummer]
Eist d'Opperste dankoffer, outervieren,Ga naar voetnoot995
een rijke gaav' van honderd witte stieren
voor uwe zeeg' op Ammons heir behaald?
Trek op, trek op naar Silo. Daar betaaltGa naar voetnoot998
elk Gode zijn beloft' en offergaven.
1000[regelnummer]
Zo word' uw leed vergeten en begraven,
uw ziel ontlast van 't pak dat haar bezwaart.
jeptha
Gelukkig die aldus zijn bedevaart
voltrekken mag met redeloze kudden
en dankbaar al zijn hart voor God uitschudden.
| |
[pagina 64]
| |
1005[regelnummer]
Maar ik, helaas, ben God een offerboet,Ga naar voetnoot1005
een enig kind, mijn ziel, mijn hartebloed,
gehouden op te dragen, droef en drukkig.Ga naar voetnoot1007
wetgeleerde
Wie zijn geluk niet kent leeft ongelukkig
in rijk bezit. Wat baatt' al 's aardrijks schat
1010[regelnummer]
de eerste mens, die 't paradijs bezat,
en onvernoegd nog, tegen 's hemels wettenGa naar voetnoot1011
zijn lippen aan verboden ooft wou zetten,Ga naar voetnoot1012
waarop Gods vloek hem van dit erf verstakGa naar voetnoot1013
in ballingschap, verdriet en ongemak?
1015[regelnummer]
Zo gaat het u. God zegend' u met fame,Ga naar voetnoot1015
en eer, en staat, en d'enig' erfgename,
uw hoop en vreugd. En wilt gij, tegen God,
en Zijne wet, en uitgedrukt verbod,Ga naar voetnoot1018
haar offeren? Wat plaag verrukt uw zinnen!Ga naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Natuur leerd' elk zijn kinders trouw beminnen,
heeft kinderliefd' en trouw in rots, noch steen,Ga naar voetnoot1021
maar in het hart der ouderen gesneên,
gelijk een wet. Zij plantte z' ook in dieren,
die door de lucht op hunne pennen zwieren,Ga naar voetnoot1024
1025[regelnummer]
of zwemmen in de zee en watervloên,
of weiden in gebergt' en klavergroen.
De pelikaan, bij mangel van de regenGa naar voetnoot1027
en water, laat de jongen niet verlegen,Ga naar voetnoot1028
maar opent zelf all' aders in zijn borst
1030[regelnummer]
en tapt het bloed van 't hart om hunnen dorst
te lessen, hen te spijzen met zijn spieren.Ga naar voetnoot1031
Gij hoort de leeuw, en beer, en tijger tieren
| |
[pagina 65]
| |
en brullen, zo de jager 't nest berooft.Ga naar voetnoot1033
Wat mens is dan zo dol die nog gelooft
1035[regelnummer]
de goede God met bloedig' offeranden
van kinderen te paaien, zo de landen,Ga naar voetnoot1036
bevochtigd van Eufraat en vruchtb're Nijl,Ga naar voetnoot1037
zelfs vreemd zijn van die wrede offerstijl.
De Godheid der aartsvaderlijke stammen
1040[regelnummer]
eist 's mensen hart en zuiver' offervlammen,Ga naar voetnoot1040
gehoorzaamheid, en geenszins mensenvleis.
jeptha
Heeft Abraham op 's hemels last en eisGa naar voetnoot1042
zijn enige en lieve eerstgeboren,
waarin hem zulk een zegen was beschoren,
1045[regelnummer]
niet op de berg gevoerd, op 't hout geleid?Ga naar voetnoot1045
Stond Abraham niet willig en bereid
om Isaak met zijn blank geweer te treffen?Ga naar voetnoot1047
Was 't gruwelijk? Hoe loven en verheffen
dan engelen en mensen hem zo hoog?
wetgeleerde
1050[regelnummer]
De Godheid zag met Haar genadig oog
dit aan, verbood bijtijds de zoon te doden.
jeptha
God had nochtans dit offer hem geboden.
hofpriester
Tot ene proef van 's mans gehoorzaamheid,
geloof en trouw, die meer dan os, en geit,Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
en stier, en ram de Opperste gevallen.
| |
[pagina 66]
| |
Want d'Opperste behoeft noch vee, noch stallen.
De Godheid eist gehoorzaamheid, en 't hart.
jeptha
Daar deert het mij; dat is het wat mij smert.
wetgeleerde
Wat smert u?
jeptha
Dat ik God verongelijke,Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
zo 't hart hem niet gehoorzaam', en dit blijke
door 't offer, Hem beloofd voor d'overhand.Ga naar voetnoot1061
Ik steek in schuld. Beloft' is een verband.Ga naar voetnoot1062
Hier staat mijn ziel geketend en gebonden.
hofpriester
Gij hebt door die beloft' u onderwondenGa naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
hetgeen nooit mens vermocht.
wetgeleerde
Zo verre het tot eer
der Godheid strekt. Nu strekt uw dwaas beloven
ten laster van Gods naam en eer daarboven.Ga naar voetnoot1068
Indien gij deez' beloft' uitwerken zult,Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
uw ziel vervalt dan allerdiepst in schuld.
jeptha
Is 't redelijk zijn dure eed te breken?
hofpriester
Volbrengt gij die, de Hoogste zal het wreken.
| |
[pagina 67]
| |
jeptha
De wetbeloft' is vast bij God gesteld.Ga naar voetnoot1073
wetgeleerde
In billijkheid, geen roekeloosheid geldt,Ga naar voetnoot1074
1075[regelnummer]
noch kan voor God bestaan, in gene wijze.Ga naar voetnoot1075
jeptha
Het voegt niet dat een vorst zichzelve prijze,
maar Gij die licht en duisternissen scheidt,
alziende God, o Aldoordringendheid,
o engelen, in 't eeuwig licht, daarboven
1080[regelnummer]
zo hoog verlicht, gij weet hoe mijn beloven
in 't dringendst en in 't nijpen van die nood
uit lout're liefd' en gloênde ijver sproot
om Gods altaar en erfdeel met deez' ermenGa naar voetnoot1083
te zuiveren, en geenszins in 't beschermen
1085[regelnummer]
van Mozes' wet t'ontbreken, na een jukGa naar voetnoot1085
van achttien jaar, te jammerlijk in drukGa naar voetnoot1086
bij 't volk bezuurd. Hoe kan een rein geweten
Gods weldaên en zichzelf zo gans vergeten.
hofpriester
Wij volgen u, zover het God gehengt.Ga naar voetnoot1089
wetgeleerde
1090[regelnummer]
Uw ijveren was lof'lijk, maar gemengd
met onverstand.
hofpriester
Uw oogmerk was God eren,
maar 't middel strijdt recht tegen Gods begeren.
jeptha
Wat middel kan mij van die band ontslaan?
| |
[pagina 68]
| |
wetgeleerde
Dankofferen dat wettig mag bestaan.Ga naar voetnoot1094
jeptha
1095[regelnummer]
Mijn heilig' eed is mij een wet geworden.
hofpriester
Een gruwelwet. Zij strijdt met Mozes' ordenGa naar voetnoot1096
en Gods verbod, raakt God aan Zijne kroon.
jeptha
Hoe luidt dan dit verbod?
wetgeleerde
Gij zult niet doôn.
jeptha
Ik ben hier zelf gewettigd tot 's lands rechter.Ga naar voetnoot1099
hofpriester
1100[regelnummer]
Opdat gij 't recht handhaven zoudt. En echterGa naar voetnoot1100
beneemt g' uw huis het recht, te bijster blind.Ga naar voetnoot1101
wetgeleerde
't Is billijk dat de wet en 't recht begintGa naar voetnoot1102
van 't hoofd des rechts. Indien dit kwalijk oordeelt,
zo sterkt de mond van 't recht, door zulk een voorbeeld,Ga naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
het onrecht om met wetteloze toom
het ongelijk te volgen zonder schroom.
God wordt, indien een staatloos man verbastertGa naar voetnoot1107
van zijnen plicht, ontheiligd en gelasterd,
maar allermeest zo 't hoofd van 't vrij gebied
1110[regelnummer]
hier afdwaalt. Want al 't volk dat op hem ziet
wordt schandelijk geërgerd, dat verlopenGa naar voetnoot1111
te gulziger, als water, ingezopen.
| |
[pagina 69]
| |
Dat euvel kruipt van 't hoofd door al de leên,
gelijk de wolf of kanker. Geef dan geenGa naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
aanvoedsel tot misbruiken en schandalen.Ga naar voetnoot1115
jeptha
Mocht ik deez' schuld zelf boeten en betalen
met deze hals, wat waar' het mij een vreugd.
jeptha
Wie kan mij deez' schuld vergeven?
wetgeleerde
1120[regelnummer]
Gods priester. Hij ontslaat u. Laat ze leven.
jeptha
Ontsloeg me mijn geweten?
hofpriester
Wat is dit
geweten, dat wijd afdwaalt van Gods wit?Ga naar voetnoot1122
Men mag geen kwaad met schijn van goed verbloemen,
onwetendheid een rein geweten noemen.
1125[regelnummer]
Wilt gij naar een gerust geweten staan,
volg 's hemels wet, want onrust vangt eerst aan
zo ras men wijkt van Gods gezette regel.
jeptha
Een drift van God inwendig steekt het zegelGa naar voetnoot1128
aan 't werk, waarin men zijn genegendheênGa naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
versterft en breekt ten prijz' van God alleen.Ga naar voetnoot1130
| |
[pagina 70]
| |
wetgeleerde
Zeg: God ten vloek. Zo tergt men 's hemels toren.Ga naar voetnoot1131
hofpriester
Laat d'uitspraak des aartspriesters hierop horen.
jeptha
Heel gaarn', indien dit offer uitstel lijdt.
wetgeleerde
Men borgt een schuld, nog scheldt men die niet kwijt.Ga naar voetnoot1134
hofpriester
1135[regelnummer]
Een dag of vijf is haast voorbij gegleden.
jeptha
De tijd is uit. Nu gelden geen gebeden.
wetgeleerde
d'Aartspriester wordt geraakt in deze daad.
jeptha
God is mijn burcht en vaste toeverlaat.Ga naar voetnoot1138
hofpriester
Zult gij zo los 's aartspriesters raad versmaden?Ga naar voetnoot1139
jeptha
1140[regelnummer]
Ik heb mij nu met God hierop beraden.
hofpriester
d'Aartspriester is tot middelaar gezet
om tussen God en ons door zijn gebed
en offerand' all' ongelijk te slechten.Ga naar voetnoot1143
Hij is gesteld tot rechter om te rechtenGa naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
in 't heiligdom naar eis van elke zaak,
| |
[pagina 71]
| |
wanneer Gods boek een tong eist en een spraak,Ga naar voetnoot1146
de boekstaaf wordt misduid door av'rechts spellen.Ga naar voetnoot1147
Hij mag geen punt in Mozes' blad herstellen,Ga naar voetnoot1148
maar houden elks betekenis in kracht.
1150[regelnummer]
Hij zit naast God op stoel, als eerste macht,Ga naar voetnoot1150
behandvest met het recht van dood en leven.Ga naar voetnoot1151
Vertrouw hij zal u haast een uitkomst geven,Ga naar voetnoot1152
u redden in dit hachelijk geval.
Verzuimt gij 't, denk dat u dit rouwen zal.
jeptha
1155[regelnummer]
Mijn hart werd sterk van 's hemels geest gedrevenGa naar voetnoot1155
toen ik, getroost te sterven of te leven,Ga naar voetnoot1156
Gods volk en God ten dienste henevoer,
de Opperste een offerande zwoer
te heiligen. Nu buiten mijn vermoedenGa naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
dit uitvalt en d'onnooz'le maagd moet bloeden,
vertroost me dat Gods geest mijn ijver steef.Ga naar voetnoot1161
d'Aartspriester houd' zijn eer en waard'. Ik leef
nu raad met God. Hier geldt geen tegenreden.Ga naar voetnoot1163
Gij zult met uw Levieten 't feest bekledenGa naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
en 't offerlam geleiden aan mijn zij.
hofpriester
Ontschuldig ons.Ga naar voetnoot1166
jeptha
Ik neem de last op mij.
Laat d'opspraak vrij alleen op Jeptha kleven,Ga naar voetnoot1167
all' eeuwen vrij hun oordeel hierop geven.
Dit vonnis houdt zijn kracht, het ligt geveld.
| |
[pagina 72]
| |
wetgeleerde
1170[regelnummer]
Ontschuldig ons genadig, braafste held.
Hoe wil de stad en 't land hierover krijten!Ga naar voetnoot1171
Ontwijdt men dus de vrijburg der Levijten,Ga naar voetnoot1172
de hogeschool der wetgeleerdheid. Och,
bedenk u, staak dit gruwzaam opzet toch.Ga naar voetnoot1174
jeptha
1175[regelnummer]
De zon is hoog, het hof verwacht me binnen.
hofpriester
Wat gaat ons aan?Ga naar voetnoot1176
wetgeleerde
Wat zullen wij beginnen?
hofpriester
Mijn Jonathan, trouwhartigste Levijt,
beschrij terstond de postmuil. Vlieg de tijd
met kracht voorbij, ontdek mevrouw deez' treken.Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Zo zij haar kind wil levend zien en spreken,
't is tijd, hoog tijd, om herwaarts aan te spoên.
Zij juicht in 't heir en heeft geen kwaad vermoên.Ga naar voetnoot1182
Men triomfeert om d'Efraïmse bossen.Ga naar voetnoot1183
De moeder kon misschien haar kind verlossen.
hofpriester, Hofmeester
hofpriester
1185[regelnummer]
Hofmeester, waar verzeilen wij alreê?
hofmeester
Hij hoord' u?
hofpriester
Ja, gelijk een rots in zee
| |
[pagina 73]
| |
naar 't barnen en gebruis der baren luistert.Ga naar voetnoot1187
Bij vlagen wordt de klare zon verduisterd
van ene wolk, nog breekt ze na of voorGa naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
met ene straal ter zijd' of elders door,
maar 't licht van 't brein is hier te dicht besloten.Ga naar voetnoot1191
Nu drijft hij nog dat wij altaargenoten,Ga naar voetnoot1192
wij priesters, wij Levieten - uitgelotGa naar voetnoot1193
om, onderdaan en zedig, onder God
1195[regelnummer]
alleen te staan en zijne stedehoud'ren,
d'aartspriest'ren - dit met onze hals en schoud'ren
zelfs stutten en die kindermoord bekleên.Ga naar voetnoot1197
Hofmeester, denk, ai denk, waar wil dit heen?
Hij, van een geest der dwalingen gedreven,
1200[regelnummer]
poogt zijne drift een schone schijn te geven
door ons gezag. En worden wij gedaagd
te Silo, zo ons Amaria vraagtGa naar voetnoot1202
op welk een voet wij, tegen Mozes' reeg'len,Ga naar voetnoot1203
ook zonder 't hoofd te kennen, dit bezeeg'len,Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
dit sterken met onz' tegenwoordigheid -Ga naar voetnoot1205
wat middel om voor Arons stoel dit pleit,Ga naar voetnoot1206
dit bloedig pleit, rechtmatig uit te voeren?
hofmeester
Ontvalt ge hem, het zal de staat beroeren.Ga naar voetnoot1208
hofpriester
Bestemmen wij 't, de godsdienst krijgt gewisGa naar voetnoot1209
1210[regelnummer]
een schandvlek, die niet af te wassen is.
hofmeester
Hij draag' de schuld, die niet voor u wil buigen.
| |
[pagina 74]
| |
hofpriester
Wat raad dan?
hofmeester
Laat voor 't hofgerecht betuigen
dat gij hiertoe geperst wordt. Scheur uw kleedGa naar voetnoot1213
tot een bewijs van rouw en harteleed.
hofpriester
1215[regelnummer]
Hoe durft de vorst Gods volk zo lastigvallen?Ga naar voetnoot1215
hofmeester
De vorst draagt eerst de zwaarste last van allen.
De vader sterft de dood in 's dochters smart,
dies trapt hem, schoon gij recht hebt, niet op 't hart.Ga naar voetnoot1218
Hij heeft al 't land, de godsdienst eerst, verdadigd,Ga naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
het priesterdom behandvest, begenadigd,Ga naar voetnoot1220
uw inkomst, noch uw tienden nooit besnoeidGa naar voetnoot1221
in oorlogslast. Gij zaagt hem nooit vermoeid
in 't ijveren, en menigmaal in tranen,
of blijdelijk het feest en nieuwe manenGa naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
toejuichen met de vreugd in 't aangezicht.
'k Verzwijg hoe hij de wetschool bouwt en sticht,Ga naar voetnoot1226
en luistert naar de mond der wetgeleerden,
afkerig van waanwijzen en verkeerden.Ga naar voetnoot1228
hofpriester
Zo raadt g' ons niet te treên in dit geschil?
hofmeester
1230[regelnummer]
Om 's vaders, of tenminst' om 's dochters wil.
Uw bijzijn zal haar troosten in dit lijden,
uw zegen haar in 't uiterste verblijdenGa naar voetnoot1232
om moediger naar 't hofaltaar te treên.
| |
[pagina 75]
| |
hofpriester
Hoe draagt ze zich?
hofmeester
Groothartig, niet als één
1235[regelnummer]
die sterven moet, maar rustiger en stouter.Ga naar voetnoot1235
Op 't voorhof staat, helaas, het deerlijk outerGa naar voetnoot1236
met rijs gedekt, waarop zij knielen zal.Ga naar voetnoot1237
Dit worstelperk des doods is overal
met maagdenpalm bestrooid, in geen seizoenenGa naar voetnoot1239
1240[regelnummer]
verwelkbaar; zuil en hofmuur met festoenenGa naar voetnoot1240
en hoftapijt behangen in 't vierkant.Ga naar voetnoot1241
Natuur en kunst ontzeggen niet de hand
te houden aan de schouwburg die het levenGa naar voetnoot1243
aan menig moord- en treurtoneel zal geven,
1245[regelnummer]
zo menigmaal godvruchtig dichtvernuft
de treurtoon, die all' and're toon verbluft,Ga naar voetnoot1246
op Jeptha zet, in tijd van pais en stilten,
om 't volk te zien in bloed aan tranen smilten,Ga naar voetnoot1248
de schouwburg rood geverfd in maagdenbloed,
1250[regelnummer]
want schreien is ook aangenaam en zoet,
zet hartewee, lang aangegroeid bij droppen,Ga naar voetnoot1251
met kracht van 't hart na 't langzaam innekroppen.
hofpriester
Hoe kleedt ze zich? Ik denk geheel in rouw.
hofmeester
In bruidsgewaad, als ene die haar trouw
1255[regelnummer]
en blij de hand de bruidegom zal schenken.
Hier komt noch dood, noch leven in bedenken.Ga naar voetnoot1256
De leliên van goud, in 't sneeuw gespreid
| |
[pagina 76]
| |
van't onderkleed der maagd, haar zuiverheid,
onnozelheid en vast geloof afmalen.Ga naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
Het opperste gewaad, vol zonnestralenGa naar voetnoot1260
in purper, en doorgloeid van 't zonnerood,
sleept achter na, vloeit met zijn rijke schoot
van voor omlaag. Geen ring, noch halskarkantenGa naar voetnoot1263
van perlen, noch onschatb're diamanten
1265[regelnummer]
ontbreken hals en hand. Het blonde haar,
met geur gepoêrd, vloeit neder als een baarGa naar voetnoot1266
van goud in zee, van achter met zijn glansen,
waarop de kroon om 't hoofd sluit met drie transenGa naar voetnoot1268
in top, gelijk een mijter opgehaald,Ga naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
die met gesteent' en met karbonk'len praalt.Ga naar voetnoot1270
Hier tonen deugd en schoonheid haar vermogen.Ga naar voetnoot1271
Onsterflijkheid ziet haar alreê ten ogen
en aanschijn uit. Wat ziel wordt ingetoomd!
Wie spat niet uit, zo zij tevoorschijn koomt.Ga naar voetnoot1274
1275[regelnummer]
Kan Jeptha dat gezicht alleen verdragen?
Gewis hij heeft nooit groter slag geslagen.
Dies bid ik: sla hem zijn verzoek niet af.Ga naar voetnoot1277
Hij staat nog, maar met enen voet in 't graf.
God spare hem tot heil van beide staten.Ga naar voetnoot1279
hofpriester
1280[regelnummer]
Nu 't wezen moet: wij stellen ons gelaten.Ga naar voetnoot1280
rei, hofmeester
rei
Vergeef het ons, hofmeester, vallen wij
u lastig, want dit schrik'lijk' offertijGa naar voetnoot1282
| |
[pagina 77]
| |
ontraadt de hulk van 't hof niet zeil te mind'ren.Ga naar voetnoot1283
Wat uitstel kan het off'ren niet verhind'ren.
1285[regelnummer]
Een beê verzocht d'onnooz'le, mocht het zijn.
Verwerf dat zij in deze jongste schijnGa naar voetnoot1286
haar moeder nog eens spreek' voor 't allerleste.
hofmeester
'k Verzocht dit bij de vader haar ten beste,
uit haren naam. Hij weigert het uit geen
1290[regelnummer]
kwaadwilligheid, maar met gezonde reên.
rei
Al is hier 't bloên der hartaêr niet te stelpen,
deez' halskwetsuur met geen artsnij te helpen,Ga naar voetnoot1292
onheelbaar kwaad wordt dikwijls nog verzacht.
Indien men op haar moeders komste wacht,
1295[regelnummer]
die aanspraak zou 't verwezen hart nog sterken,Ga naar voetnoot1295
hoewel men niet aan haar gelaat kan merken
dat zij verflauwt. De Godgewijde bruid
staat offer-reed' en stapt getroost vooruit.Ga naar voetnoot1298
hofmeester
Bedenk het na. Gij wilt het topzeil zwichtenGa naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
in deze storm. Is dat de hulk verlichtenGa naar voetnoot1300
in 't uiterst', in het barnen van die nood?
Men klampt aldus veel doden op één dood.Ga naar voetnoot1302
Als een leeuwin of tijgerin opdondert,Ga naar voetnoot1303
het hong'rig nest beroofd vindt en geplonderd
1305[regelnummer]
van 't lieve jong, aan hare speen gevoed,Ga naar voetnoot1305
geaasd, gelaafd met melk en zuiver bloed,Ga naar voetnoot1306
haar van het hart gezogen, na de vlagenGa naar voetnoot1307
| |
[pagina 78]
| |
voor 't werpen, eerst met smart aan 't hart gedragen -
hoe vliegt ze voort de rover na. Zij brult.Ga naar voetnoot1309
1310[regelnummer]
Woestijn en woud, van ijs'lijkheên gevuld,
staan overeind. Niet tammer, maar verwoeder
van ongeduld, zoudt gij de dolle moederGa naar voetnoot1312
haar nagels fel zien zetten in het licht
der ogen van haar man, hem in 't gezicht,
1315[regelnummer]
aangrijpen, niet met handen, maar met klauwen
gewapend hem aanranden, onder 't flauwenGa naar voetnoot1316
der bleke maagd, die nu, al offer-reed',Ga naar voetnoot1317
de dood getroost, van dood, noch sterven weet.Ga naar voetnoot1318
De vader die, verknocht aan zijn geweten,Ga naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
niet wijken wil, mocht nutter aan een ketenGa naar voetnoot1320
zijn gemalin dan sluiten, eer haar hand
dit heerlijk hof krankzinnig staak' aan brand
en zij in 't vuur uit wanhoop kwam gesprongen.
Wat dunkt u? Waar' 't dan nut wat tijd bedongen?Ga naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Wat rijp is lijdt geen uitstel. Hoe het zij,
het uitstel brengt dan niets als schade bij.
rei van maagden
Eerste Zang
Toen d'oude dwing'land van de NijlGa naar voetnoot1327
besloot Gods stamhuis plat te treden,Ga naar voetnoot1328
de droeve Jochebed een wijlGa naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
het kraamkind bergd', en door haar ledenGa naar voetnoot1330
all' ogenblik een grilling ging,
en angstig aan elk haar
in schrikkelijk gevaar
een druppel doodszweet hing,
| |
[pagina 79]
| |
1335[regelnummer]
het minste ruisen van een blad
de kraamvrouw al te vroeg
met kracht ter nedersloeg,
belaên met haren schat,Ga naar voetnoot1338
beval z' uit hoge nood het kind,Ga naar voetnoot1339
1340[regelnummer]
in enen rieten kist verborgen,
de wufte gunst van stroom en wind,Ga naar voetnoot1341
en 's hemels vaderlijke zorgen.
God weet hoe 't moederlijke hart
in die bedrukte stand
1345[regelnummer]
om 't kostelijke pand
beklemd was en benard,
toen zij 't op 't water drijven liet,
de zuster al belaênGa naar voetnoot1348
het stil zou gadeslaan,
1350[regelnummer]
gedoken achter 't riet.
Eerste Tegenzang
Hoe kon d'ondankb're vorst zo haastGa naar voetnoot1351
die voedsterheer des volks vergeten,Ga naar voetnoot1352
al Jozefs weldaên! Och, hij raast,
gelijk een tijger, van zijn keten
1355[regelnummer]
gebarsten, om onnozel bloed,Ga naar voetnoot1355
de toevlucht der Hebreen,Ga naar voetnoot1356
ook zonder recht en reên
te plompen in de vloed,Ga naar voetnoot1358
de man'lijk' afkomst al gelijk,
1360[regelnummer]
de telgen uit de stam,
geteeld van Abraham,Ga naar voetnoot1361
te rooien uit het rijk.
De krokodil, dat moordgedrocht,
| |
[pagina 80]
| |
verschoonde 't kind uit mededogen.
1365[regelnummer]
Denk of zijn moeders achterdochtGa naar voetnoot1365
dit hartewee alleen haar ogen
en Gode klaagde, daar ze zat
op d'oevers van de vliet.
Wat kermt, wat klaagt ze niet,
1370[regelnummer]
van zuchten afgemat!
Hoe kropte zij de jammerklacht
inwendig en zag, stom
van angst en doodsschrik, om,
beducht voor 's konings wacht!
Tweede Zang
1375[regelnummer]
d'Alziende Wachter die nooit sliep
en Jakobs afkomst trouw bewaakte,Ga naar voetnoot1376
zag uit de hemel neer, zo diep,
op 't vlotend kraamkind. Dat genaakte
de oever, daar de koningin,Ga naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
de dochter, in het groen
van 't lachende seizoen
verkwikte hart en zin.
Het kleintje viel haar in de schoot,
al schreiende. Zij kust
1385[regelnummer]
en welkomt het met lust,
beschut voor 's waters nood.
Zij koestert het aan 's moeders borstGa naar voetnoot1387
en trekt het heerlijk op in 't ende,Ga naar voetnoot1388
voor haren zoon, gelijk een vorst,
1390[regelnummer]
totdat het, na geleên ellende,
zijn stamhuis rukt' uit Faro's macht,Ga naar voetnoot1391
die voorts met zwaard en speer
in 't midden van het meer,
| |
[pagina 81]
| |
het Rode Meer, versmacht,Ga naar voetnoot1394
1395[regelnummer]
daar Gods genootschap op het strandGa naar voetnoot1395
met zang en spel God looft,
en aller stammen hoofd,Ga naar voetnoot1397
gehandhaafd van Gods hand.Ga naar voetnoot1398
Tweede Tegenzang
Och, of God mee een uitkomst gaf
1400[regelnummer]
aan Ifis' onbewuste moeder,Ga naar voetnoot1400
ten beste van haar vrucht, dus straf
te handelen van haren hoeder
en eigen vader, om een woord,Ga naar voetnoot1403
een onbeschaafde eed,Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
te sterken overwreedGa naar voetnoot1405
door 't offer, nooit gehoord,
zo mocht haar dochter nog, ten stut
des lands, een brave heldGa naar voetnoot1408
gewinnen, die in 't veld
1410[regelnummer]
als Mozes 't volk beschut.
Wat zal men eerst beklagen, of
de schoonheid, of het jonge leven,
of haar standvastigheid? Een stof
voor dichteren om op te zweven.
1415[regelnummer]
Wat gaat d'ontstelde moeder aan,Ga naar voetnoot1415
als zij, verheugd van geest,
op 't blijde zegefeest
dit jammer zal verstaan?Ga naar voetnoot1418
Waarmee verschonen wij voor haarGa naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
onz' stillezwijgendheid
van 't offer, lang beschreid?
O schendig moordaltaar!Ga naar voetnoot1422
|
|