Gysbreght van Aemstel
(1994)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Het tweede bedryf.Willem van Egmond. Diedrick van Haerlem. Hoplieden.
egmond
Wy zijn by 't klooster weer, daer Willebord in vree
Met al de broeders woont, en stort zijn avondbeê.
Ga naar voetnoot1
't Zal noodigh zijn dat wy den hoplien openbaeren
Het geen op handen is.
diedrick
't Is
tijd, zy wisten gaeren,
Ga naar margenoot+
455[regelnummer]
Wat hier van wezen magh. verlos hen van die pijn.
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot2
egmond
Manhafte
Ga naar margenoot+ hoplien,
hoort; wy
Ga naar voetnoot3 hebben, onder schijn
Ga naar margenoot+
Van onderling krackeel, een' aenslagh voorgenomen,
Ga naar margenoot+
Om beter tot ons wit
Ga naar margenoot+ op eenen sprong
Ga naar margenoot+ te komen.
Men heeft daer op
Ga naar margenoot+ het
heir van daegh te rugh gevoert;
460[regelnummer]
Maer dat
Ga naar voetnoot4 en is het niet, waer op de veldheer loert,
Ga naar margenoot+
Noch 't geen men onder 't volck veel dagen hoorde mompelen.
Ons wit is, dezen nacht den vyand t'overrompelen,
Nu hy zich veiligh acht, en buiten krijghs gevaer.
Voor 't opgaen van de maen
Ga naar voetnoot5, (ten duncke niemant zwaer)
465[regelnummer]
Zal 't leger meester zijn van poorten en van vesten.
Wat is 'er dan voor u een rijcke buyt ten besten!
Ga naar margenoot+
Hoe zultghe weiden gaen
Ga naar margenoot+
op 't slot en in de stad!
Zoo yemant streeft na eer; ick toon hem 't rechte
Ga naar margenoot+ pad,
De heirbaen van de deughd, om moedigh op te steigeren.
Ga naar margenoot+
470[regelnummer]
Zy
Ga naar voetnoot6 offert
Ga naar margenoot+ u den prijs,
't en zy 't uw handen weigeren.
Ga naar voetnoot7
| |
[pagina 54]
| |
Wie rustigh
Ga naar margenoot+ is die
spreeck, en hou de wapens reê.
Wie zich flaeuwhertigh vind,
Ga naar margenoot+ dat die rugge treê.
Ick heb my op dit stuck
Ga naar margenoot+ met
weinigen beraeden,
En 't Zeepaerd
Ga naar voetnoot8, 't
welck eerst lagh aen 't Y, met rijs doen laeden,
475[regelnummer]
Op dat'er de soldaet gerust in schuilen moght.
De Sparewouwer reus, met yver aengezocht,
Ga naar margenoot+
Ging met de bloem des volx
Ga naar margenoot+ en 't puick van al de grooten
Ga naar voetnoot9
Te nacht grootmoedigh
Ga naar margenoot+
scheep, op 't noemen van de loten:
Ga naar margenoot+
Mijn broeder Wouter zelf, Vianen, met de zorgh
480[regelnummer]
En hope van zijn huis: Abkou en Ryzenborgh,
Put, Grobber, Kuilenburgh, met Arckel, Borsslen, Vooren,
En 's graven zoonen beide:
Ga naar voetnoot10 en 't schip, na dat
Ga naar margenoot+ wy hooren
Uit ons doortrapten spie
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot11, is al in
stad
gehaelt,
Door Vossemeers beleit. zoo dat'er niets en faelt
485[regelnummer]
Dan nu te nacht, zoo was zy poort en sloten
Ga naar margenoot+ breecken,
En Zwaenenburregh
Ga naar voetnoot12 viert,
Ga naar margenoot+
te letten op dat teecken,
En voort met alle maght te volgen, op het licht
Des schrickelijcken brands, dien Vosmeer binnen sticht.
hoplieden
De veldheer geeft slechs last, aen ons zal 't niet gebreecken.
egmond
490[regelnummer]
Waer zalmen best een deel van 't oorlooghsvolck
Ga naar voetnoot13 versteecken
Ga naar margenoot+
diedrick
't Katuizers klooster is ons 't reedst,
Ga naar margenoot+ het leit hier by.
egmond
Dat volck is liefst verschoont,
Ga naar margenoot+ en van
inlegring vry.
| |
[pagina 55]
| |
hoplieden
't Is voor een korte wijl.
diedrick
Laet
my daer mee betijen.
Ga naar margenoot+
495[regelnummer]
Ghy hoplien boert terwijl den voortoght
Ga naar margenoot+ herwaert
aen:
Wanneer ghy koomt, zoo zal het klooster open staen,
Of 't most my aen de macht, dat zweer ick hen, ontbreecken.
egmond
Ick gae terwijl na stad, om Vosmeer noch te spreecken.
Die ter gezette tijd
Ga naar margenoot+ koomt zwemmen door den boom.
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot14
500[regelnummer]
Versteur de broeders niet,
Ga naar margenoot+ maar hou u wat in toom,
Noch roept niet luid, men moght uw stem te verre hooren.
diedrick
Een krijgsman laet zich niet van paepen ringelooren.
| |
Poortier. Diedrick van Haerlem. Willebord
poortier
Wie klopt'er?
diedrick
Doe
vry op,
Ga naar margenoot+ en vrees
niet. 't is uw vriend.
poortier
't Is avond, en een tijd daer ons geen vriendschap dient.
505[regelnummer]
Koom morgen vroegh by daegh.
diedrick
Wat
zal ons hier gebeuren?
'k Zegh anderwerf, doe op.
| |
[pagina 56]
| |
poortier
Men
opent hier geen deuren
Zoo spade,
Ga naar margenoot+ ga uw gang.
Ga naar margenoot+ Koom morgen
tijdigh
Ga naar margenoot+
weer.
diedrick
Ick zegh voor 't lest, doe op,
Ga naar margenoot+ en doet ghy 't niet,
ick zweer.
Ga naar voetnoot15
poortier
Wie zijtghe, die dus raest, als wild en uitgelaeten?
Ga naar margenoot+
510[regelnummer]
Wy dochten langer niet om ruiters noch soldaten.
Heer maerschalck, wel hoe dus? wat jaeght u hier zoo spa?
Men sloegh u 't heiligh kruis, doen 't leger op
Ga naar margenoot+ trock, na.
'k Geloof niet dat ghy ons al weder zoeckt te quellen.
En koomtghe dus alleen? waer zijn uw rotgezellen?
Ga naar margenoot+
diedrick
515[regelnummer]
Ick koom alleen. waer is uw meester Willebord?
poortier
Ter kercke, daer hy vast, en zijn gebeden stort.
diedrick
Ga roep hem, want ik moet dien goeden vader spreecken.
poortier
O Iesus, sta ons by, dit is een mislijck
Ga naar margenoot+
teecken.
Ick heb gebelt. hy koomt. ga
Ga naar voetnoot16roep den vader, flux.
Ga naar margenoot+
520[regelnummer]
Soldaten brengen ons heel zelden veel gelux.
Wy zienze noo
Ga naar margenoot+ van voor, en
allerliefst van achter.
diedrick
Al wie een hopman
Ga naar voetnoot17 huist,
Ga naar margenoot+ die heeft een'
trouwen wachter,
En ridderlijck beschut, en hoeft geen poort noch slot.
Ga naar margenoot+
poortier
De beste wachter is de stercke en groote God,
525[regelnummer]
Die nimmermeer en slaept
Ga naar voetnoot18, en luistert na ons zuchten.
| |
[pagina 57]
| |
Wy bidden staegh
Ga naar margenoot+ om peis, en
haeten krijgsgeruchten,
En hooren met verdriet het kraeien van dien haen.
Ga naar voetnoot19
In oorlogh houden eerst abdy en klooster aen.
Ga naar margenoot+
diedrick
Ghy zat hier in 't belegh voor allen moedwil
Ga naar margenoot+
veiligh.
poortier
530[regelnummer]
Wy weeten 't Egmond danck,
Ga naar margenoot+ en houden hem voor heiligh.
Daer is de vader zelf, zoo bleeck en afgevast.
Ga naar voetnoot20
willebord
Heer maerschalck, wel, wat nu?
diedrick
Ick
koom by u te gast.
willebord
Ghy zijt my wellekoom, al koomt ghy ongebeden.
'k Verwachte u t'avond niet, en luister na de reden
535[regelnummer]
Dat ghy dus schichtigh
Ga naar margenoot+ keert: daer is wat meer aen vast.
diedrick
'k Verzoeck alleen aen u, en dat door Egmonds last,
Of ick wat krijgsvolck magh te nacht in 't klooster leggen.
Het is een krijgsmans bee, ghy mooghtze niet ontzeggen.
Ga naar margenoot+
willebord
'k Geloof ghy deunt
Ga naar margenoot+ met
my.
diedrick
't Is
errenst, en geen spel,
540[regelnummer]
En Egmonds eigen last. hy gafme dit bevel.
willebord
Hoe zalmen dit verstaen?
Ga naar margenoot+ heeft Egmond
dat bevolen?
Hy stack noit Gdshuys aen,
Ga naar margenoot+ noch zocht zich by de kolen
| |
[pagina 58]
| |
Te warmen van dat vier.
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot21 't is enkel
misverstand.
Ghy zijt my wellekoom, mijn heer, daer is mijn hand.
545[regelnummer]
'k Zal u en uwen stoet
Ga naar margenoot+
gewilligh innelaeten:
Maer 't Godshuys op
Ga naar margenoot+ te doen baldaedigen
Ga naar margenoot+
soldaten
Of ruitren, 'k ly
Ga naar margenoot+ het niet: 'k vermagh
't met geen gemoed.
Ga naar margenoot+
Het klooster is Gods erf, en Iesus eigen goed.
Ga naar margenoot+
Wie kloosters raeckt, die raeckt den appel van Gods oogen.
Ga naar margenoot+
550[regelnummer]
Heer overste, geloof 't is buiten ons vermogen.
diedrick
't Is om een uur of twee te doen, ten hooghsten dry.
Ick blijf u borgh,
Ga naar margenoot+ en hou uw kerck en klooster vry
Van overlast en scha, en zal de boosheid
Ga naar margenoot+
straffen.
willebord
Met krijghsmans borreghtoght en heb ick niet te schaffen,
Ga naar margenoot+
555[regelnummer]
Al was 't de veldheer zelf, ick zey 't hem in 't
gezicht.
Dit is een overoud, en vorstelijck gesticht,
Ga naar margenoot+
Verzorght
Ga naar margenoot+ in
vree en krijgh met zegelen en brieven,
Ga naar margenoot+
Dat wie het quetst, gedenck een' vorst des Rijx te grieven,
Die zeit: hy raeckt mijn kroon wie 't Godshuis yet misdoet.
560[regelnummer]
Sint Andries is 't gewijd. 't past geen krijgsman
voet.
't Zy veer
Ga naar margenoot+ dat Diedrick
nu 's Katuizers vyand werde.
Twee Alexanders zelfs, de vierde en oock de derde,
Gelijck de tweede Vrbaen bevestighden dit slagh
Van Godsdienst,
Ga naar margenoot+ daermen Bruin wel d'eer van geven magh.
565[regelnummer]
Ia op dat geen gerucht zou steuren ons gemoeden,
Ga naar margenoot+
Magh niemant deze plaets, beneden honderd roeden
Ga naar voetnoot22
Betimmeren, veel min
Ga naar margenoot+ bezwaeren
met den last,
Dien d'oorloogh na zich sleept, of eenigh oorloghsgast,
Wy staen
Ga naar margenoot+ op keizerlijcke
en pauzelijcke wetten.
Ga naar voetnoot23
diedrick
570[regelnummer]
De wetten zwijgen stil voor wapens en trompetten.
De nood breeckt wet: ghy mooght
Ga naar margenoot+ op geene wetten
staen.
| |
[pagina 59]
| |
willebord
Ontwijd ghy dan 't gewijde?
diedrick
Als
David heeft gedaen,
Doen hy voor Sauls zwaerd te Nobe quam gevloden,
En zijnen honger boete aen priesterlijcke brooden,
575[regelnummer]
Dat niemant en vermoght 't en waer 't gezalfde hoofd.
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot24
willebord
De stoute
Ga naar margenoot+ Usia werd
rechtvaerdelijck berooft
Van zijn gezondheid, doen hy 't heilighdom ontwijde.
Ga naar voetnoot25
De Priesters hebben God en d'englen op hun zijde.
Dit is het errefdeel dat ons te beurte viel.
Ga naar margenoot+
580[regelnummer]
Hy laed des graeven vloeck
Ga naar voetnoot26 rampzaligh op zijn
ziel,
Die 't Godshuis in zijn Recht en vrydom
Ga naar margenoot+ wil verdrucken.
Hebt ghy een' aenslagh voor,
Ga naar margenoot+ 't en kan u niet gelucken.
diedrick
Hoe luid des graeven vloeck, dat ick u wel versta?
willebord
Dat aller heilgen toorne en eeuwige ongena
585[regelnummer]
Alleen niet treffen zal den kindren en den vader,
O gruwel! maer hy moet met Iudas, Gods
Ga naar voetnoot27
verraeder,
Met Lucifer en al zijn engelen
Ga naar voetnoot28 vergaen,
En schaemrood en verdoemt voor Iesus vierschaer
Ga naar margenoot+
staen.
't Is schrickelijck. begint uw haer nog niet te beven?
diedrick
590[regelnummer]
Ia 't klooster heeft dien vloeck den landsheer
voorgeschreven
Ga naar margenoot+.
Ga naar voetnoot29
willebord
Het zy daer mee zoo 't wil, men opent nu geen poort.
| |
[pagina 60]
| |
't Is Kersmis, 't klooster viert Gods vrolijcke
geboort,
de hooghste
Ga naar margenoot+ feest van
't jaar; dus laet dit werreck steecken.
Ga naar margenoot+
diedrick
Katuizer, hier en geld geen prevelen,
Ga naar margenoot+ noch
preecken.
595[regelnummer]
Bewilligh mijn verzoeck, en sta mijn bede toe,
Of anders ly dat ick het ongebeden doe.
De tijd verloopt, 't is spa: daer komen mijn soldaeten.
willebord
'k Getroost my eer de dood, dan ick dit toe zal laeten.
Wat, wilt ghy 't Helsche vier op uwe halzen laen?
diedrick
600[regelnummer]
T'sa mannen, vaert vry voort,
Ga naar margenoot+ en steeckt het klooster aen,
't Is koud, zoo mogen wy ons by de kolen warmen.
Ga naar voetnoot30
willebord
Och maerschalck, hou gemack, en wil u doch erbarmen:
't En is geen Kristen mensch, die brand in kloosters sticht.
Al wat het Godshuis heeft, huisvesting, vier en licht,
605[regelnummer]
En spijs en dranck, het is voor 't krijgsvolck al ten
beste.
Ga naar margenoot+
diedrick
Nu mannen, treckt vry in, treckt voort,
Ga naar margenoot+
ick blijf de leste.
| |
Vosmeer. Willem van Egmond
vosmeer
Ick koom al heimelijck gezwommen door de grachten.
Ga naar voetnoot31
Waer sammelt
Ga naar margenoot+ Egmond
nu? hy zou my hier verwachten.
't Is doncker, ick ben nat, en klippertand van kou.
egmond
610[regelnummer]
Wel waer of Vosmeer blijft? ons afscheid
Ga naar margenoot+ was, hy
zou
Verzeker op dees uur
Ga naar voetnoot32alhier
zich laeten vinden.
| |
[pagina 61]
| |
vosmeer
Hier is de man al zelf, die zich durf onderwinden
Ga naar margenoot+
Een' aenslagh vol gevaers, moet passen op zijn tijd.
Ga naar margenoot+
egmond
Weest welkoom, braeve borst. nu blijckt het, datghe zijt
615[regelnummer]
Een krijgsman, op wiens woord men wel een kerck magh
bouwen.
Hoe hebt ghy 't met den heer van Aemstel al gebrouwen?
Ga naar margenoot+
vosmeer
Zoo geestigh,
Ga naar margenoot+ dat 'er
niets aen dezen aenslagh faelt.
De burgery heeft zelf het Zeepaerd ingehaelt,
Met zangen en triomf,
Ga naar margenoot+ als die van Troje deden.
Ga naar voetnoot33
620[regelnummer]
Ick stuurde en hield het roer: maer 't oorloghsvolck
beneden
En liep geen klein gevaer. de bodem slorpte 't nat,
Door 't stooten op een' pael
Ga naar voetnoot34, waer door
een
yeder zat,
In 't water tot de knie, en vreesde te versticken,
Het ongemack was groot, noch
Ga naar margenoot+ durfde niemant
kicken:
625[regelnummer]
Doch 't leck geraeckte dicht, en stopte
Ga naar margenoot+
wonderbaer
Van zelf: doen brogt de hoest ons weder in gevaer;
Vermits
Ga naar margenoot+ men 't schor
geluid bescheidelijck
Ga naar margenoot+ kon
hooren.
Zoo God niet had verdooft des Amsterdammers ooren,
Wy waren van ons stem en eige keel verraen.
630[regelnummer]
Ick gaf my zelven moed, en hief eens rustigh
Ga naar margenoot+
aen
Te zingen, dat het klonck, schoon hart en nieren krompen.
Dan trantelde
Ga naar margenoot+ ick van kou: dan viel ick
Ga naar margenoot+ eens aen
't pompen.
Zoo raeckten wy in stad, daer als een waterval
Al 't volleck schoot na'et schip, van straet en burreghwal
Ga naar voetnoot35.
635[regelnummer]
De geest van oud en jong door een scheen uitgespannen.
Ga naar margenoot+
Men brogt het Vosmeer toe
Ga naar margenoot+ met kroezen en met kannen.
Maer 't zagh'er deerlijck
Ga naar margenoot+ uit, doen
Gijsbreght liet gebien,
Men zou de naeste poort en 't slot van rijs verzien:
Want door het lang belegh, en door de koude dagen
640[regelnummer]
Was al de torf verbrand. ick holpze rustigh draegen,
En scheen de gaeuwst van al, in 't bangste van dien nood:
| |
[pagina 62]
| |
Want had het lang geduurt, de zolder
Ga naar voetnoot36waer ontbloot,
Waer onder 't krijghsvolvk lagh gedoken in zijn laegen;
Ga naar margenoot+
Doch d'avond viel heel kort,
Ga naar margenoot+ en ick begon te
klaegen,
645[regelnummer]
En hielme gansch vermoeit, en riep: van daegh genoegh
Geslaeft, men staeck het werck, en valle'r morgen vroegh
Met nieuwe kracht op aen. het is nu tijd van vieren,
Ga naar margenoot+
Nadien
Ga naar margenoot+ ghy van den
schrick der Hollandsche banieren
Genadigh zijt verlost, en ick'er 't lijf afbrogt.
650[regelnummer]
Ick schonckze vry gelagh,
Ga naar margenoot+ en gafze geld, en zocht
Geveinst
Ga naar margenoot+ den
arreneid tot 's morgens uit te stellen.
De tijd en lijd
Ga naar margenoot+ nu niet
u alles te vertellen:
Hoe slecht het in het schip en onder 't krijgsvolck stond,
En elck verscheelde,
Ga naar margenoot+ en wat een yeder raedzaemst vond:
655[regelnummer]
Hoe ikze menighmael door dreigement dee zwijgen,
En konze, om 't leven zelf,
Ga naar margenoot+ niet aen 't bedaeren krijgen:
Hoe Arkel
Ga naar voetnoot37, zeer verkoud,
Ga naar margenoot+ zijn' eigen
ponjaerd bloot
Gezet had op den strot, en trooste zich de dood,
Om al zijn mackers niet door 't hoesten te verklicken.
660[regelnummer]
Nu schort'er dat wy elck ons werreck voort beschicken.
Ga naar margenoot+
Het Zeepaerd, zwanger van gewapenden, zal gaen
In arbeid,
Ga naar margenoot+ en van vracht, voor 't opgaen van de maen,
Ontrent ter middernacht, verlossen, als de kercken
Op 't hooghtijd
Ga naar margenoot+ zijn gepropt van menschen, die 't niet mercken:
665[regelnummer]
Dan zal de laegh
Ga naar margenoot+ in twee gedeelt,
Ga naar voetnoot38eer 't yemant hoort.
Terstond vermeestren gaen de Haerelemmer poort,
En rammenze met kracht: en ick, om u te lichten
Van veer, zal daedlijck brand in 't holle Zeepaerd stichten,
Dat midden in de stad by d'andre schepen leit.
egmond
670[regelnummer]
De maerschalck wacht op u in 't klooster, al bereit
Ga naar margenoot+
Terstond met duizend man de muuren in te trecken,
En 't leger leit niet veer. ick ga het hen ontdecken.
Ga naar margenoot+
vosmeer
En ick al weer na stad. nu veldheer, pas op 't stuck.
Ga naar margenoot+
| |
[pagina 63]
| |
egmond
God geef, dat u en my dees aenslagh wel geluck.
rey van edelingen:
Ga naar voetnoot39
675[regelnummer]
Wy edelingen, bly van geest,
Ter kerke gaen op 't hooge feest
Den eerst
Ga naar margenoot+ geboren heiland
groeten,
En knielen voor de kleene voeten
Van 't kind, waer voor Herodes vreest:
680[regelnummer]
Het kind waer voor een starre rijst,
Die Wijzen met haer straelen wijst
De donkre plaets van zijn geboorte,
En leit hen binnen Davids poorte,
Ga naar voetnoot40
Daer d'allerhooghste 't laeghste prijst,
Ga naar margenoot+
685[regelnummer]
Het Oosten
Ga naar voetnoot41 offert wieroock, goud
En myr, tot 's levens onderhoud
Ga naar voetnoot42
Van hem, die neergedaelt van boven,
In 't arme Bethlem leit verschoven,
Ga naar margenoot+
Hoewel hy alles heeft gebouwt.
690[regelnummer]
't Gevogelt, dat op wiecken zweeft,
Zijn nest, de vos zijn holen heeft,
En woont in bergen en in bosschen:
Een stal van ezelen en ossen
Den Schepper naulix herbergh geeft.
Ga naar voetnoot43
695[regelnummer]
De kribbe hem een wiegh verstreckt,
Ga naar margenoot+
Die 't aerdrijck met den hemel deckt,
Ga naar margenoot+
En elleck diet bestelt
Ga naar margenoot+ zijn
voeder.
O kind, ghy zijt, gelijck uw moeder,
Met pracht noch hoovaerdy
Ga naar margenoot+ bevleckt.
700[regelnummer]
Hier voert de neergedaelde God
De trotze weereld om
Ga naar margenoot+ met spot
In zijn triomf,
Ga naar margenoot+ tot smaed
der hoven:
Ga naar voetnoot44
Hier voert hy 't nedrig harte boven
Ga naar margenoot+
Met hem, in 't onverwinbre slot.
Ga naar voetnoot45
| |
[pagina 64]
| |
705[regelnummer]
Hier schuilt dat godlijck aengezicht,
Waer uit de zonne schept haer licht,
En alle starren glans en luister.
Ga naar margenoot+
Hier leit hy zonder glans in 't duister,
Die englen tot zijn' dienst verplicht.
710[regelnummer]
Des hemels reien
Ga naar margenoot+ wiegen
hem
In slaep met hunne zoete stem,
Die noit van vaeck en was beschoten,
Ga naar margenoot+
En weckt het hoofd van alle grooten,
Ga naar voetnoot46
In 't koningklijck Ierusalem.
715[regelnummer]
Augsutus Rijck
Ga naar voetnoot47 verliest zijn eer:
De Roomsche scepter
Ga naar margenoot+ reickt niet veer:
Het Oost versmaed Latijnsche naemen:
Ga naar voetnoot48
Maer dees beheerscht het al te zaemen,
Oock daer de zonne neemt haer' keer.
Ga naar voetnoot49
720[regelnummer]
De hemel 't aerdrijck en de hel
Die luistren scharp na zijn bevel,
En ziddren voor de zuivre wetten,
Die hy door visschers
Ga naar voetnoot50laet trompetten,
En blaezen over duin en del.
Ga naar margenoot+
725[regelnummer]
De doecken daer dit kint in leit
Is 't purper van zijn majesteit,
Ga naar margenoot+
Waer in de harders hem aenschouwen,
Dien
Ga naar margenoot+
God de zielen komt vertrouwen;
Ga naar margenoot+
Gelijck van ouds
Ga naar voetnoot51 was toegezeit.
Ga naar margenoot+
730[regelnummer]
Dat God zijn kudde weiden zal,
En hoen
Ga naar margenoot+ voor ramp en
ongeval,
En na'et verdwaelde schaepken vraegen,
En dat op zijne schouders draegen
Met vreughd by 't overigh getal.
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot52
735[regelnummer]
Hier is de wijsheid ongeacht:
Hier geld geen adel staet
Ga naar margenoot+
noch pracht.
De hemel heeft het kleen verkoren.
| |
[pagina 65]
| |
Al wie door ootmoed word herboren,
Die is van 't ghemelsche geslacht.
Ga naar voetnoot53
740[regelnummer]
Ghy die der vorsten harten leit,
Ga naar margenoot+
Gelijck een beeck, en schift en scheid
Het licht van dicke duisternissen;
Ga naar voetnoot54
Laet den tyran
Ga naar voetnoot55 zijn' aenslagh missen,
Die den onnooslen
Ga naar margenoot+ laegen leit.
|
|