Gysbreght van Aemstel
(1994)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
gysbreght van aemstel
Het hemelsche gerecht
Ga naar margenoot+ heeft zich ten lange lesten
Erbarremt over my, en mijn benaeuwde
Ga naar margenoot+
vesten,
En arme burgery; en op mijn volx
Ga naar voetnoot1 gebed,
Ga naar margenoot+
En dagelix geschrey, de bange stad ontzet.
5[regelnummer]
De vyand, zonder dat wy uitkomst durfden hopen,
Is, zonder slagh of stoot, van zelf het veld verlopen.
Ga naar margenoot+
Mijn broeder
Ga naar voetnoot2 jaeght hem na, zy
neemen vast de wijck,
Ga naar margenoot+
En vlughten haestigh langs den Haerelemmer dijck.
Zoo stuift de zee voor wind met haer gedreve
Ga naar margenoot+ golven.
10[regelnummer]
Zoo zaghmen menighmael een kudde wreede wolven,
En felle tigers vlien, voor 't ysselijck geschreeuw
Van aller dieren vorst, den hongerigen leeuw,
Om niet al te levendigh en versch
Ga naar margenoot+
te zijn verslonden
Van
Ga naar margenoot+ hem, die op zijn
jaght geen aes
Ga naar margenoot+ en had
gevonden.
15[regelnummer]
Hoe snel, hoe onverziens is deze kans gedraeit?
Alhier
Ga naar voetnoot3, daer 't leger lagh, is 't veld
alsins
Ga naar margenoot+ bezaeit
Met wapens en geweer,
Ga naar margenoot+ verbaest
Ga naar margenoot+ van 't lijf
gereten,
Van ingebeelden schrick, en uit der hand gesmeeten,
Om zonder hindernis te vlieden langs den wegh.
20[regelnummer]
Ia op 't verjaeren zelf van 't jaerige belegh
Ga naar margenoot+
Word d'afgestrede muur van 't lang belegh ontslaegen.
Ga naar margenoot+
Hoe zal het gansche land
Ga naar voetnoot4 van ons
verlossing waegen.
Ga naar margenoot+
De Kermerlander had met Waterlander dier
Gezworen duizendwerf,
Ga naar margenoot+ dat hy met zwaerd en vier
25[regelnummer]
Vernielen zou eerlang
Ga naar margenoot+ de menschen en
de daecken,
En tot een kerreckhof en asch en puinhoop maecken
Mijn oud mijn wettigh erf,
Ga naar margenoot+ en delven
Ga naar margenoot+ al mijn
eer
| |
[pagina 39]
| |
In eenen poel
Ga naar voetnoot5, tot wraeck van Floris hunnen heer:
Om wiens vervloeckte dood ick lijde zoo onschuldigh,
30[regelnummer]
Als yemant lijden magh,
Ga naar margenoot+ doch draegh mijn
kruis geduldigh:
Of zoo
Ga naar margenoot+ ick
schuldigh ben, en heeft het my gemist,
Ga naar margenoot+
't Is uit onnozelheid,
Ga naar margenoot+ en zonder argh
Ga naar margenoot+ of list.
Neef Velzen
Ga naar voetnoot6, lang
geterght, van eige wraeck geprickelt,
En Woerden
Ga naar voetnoot7 hebben my hier listigh in
gewickelt,
Ga naar margenoot+
35[regelnummer]
En 't schoonste voorgestelt, en eerst de zaeck
verbloemt
Met wonderbaeren glimp:
Ga naar margenoot+ maer 'k heb hun wit verdoemt
Ga naar margenoot+
Zoo dra, als ick verstondt, hoe grof zy zich vergreepen,
Met den gevangen graef op Engeland te scheepen,
En sloegh dien voorslagh
Ga naar margenoot+ af, ten beste
van 't gemeen,
40[regelnummer]
En ried de ridderschap en al de groote steen
Te roepen,
Ga naar margenoot+ om den
vorst zijn' moedwil
Ga naar margenoot+ te
besnoeien,
En geen uitheemsche maght noch koningen te moeien,
Ga naar margenoot+
Noch overzees geweld
Ga naar voetnoot8 te haelen
in het land;
Veel min het hoofd des lands te helpen aen een' kant:
Ga naar margenoot+
45[regelnummer]
Waer uit een springvloed is van zwaerigheên
gesproten,
Die over steden ging en vast gebouwde sloten,
En dorpen zonder end, en menschen zonder tal,
Van allerhande staet,
Ga naar margenoot+ dien 't eeuwigh smarten zal.
Noch hiel de wraeck geen' stand, en gaf zich noit te vrede;
Ga naar margenoot+
50[regelnummer]
Al had zy uitgeroit, ten negensten gelede,
Ga naar margenoot+
Wat Velzens stam bestond,
Ga naar margenoot+ of
van zijn maeghschap
Ga naar margenoot+ scheen.
De nieuwe riddeerschap
Ga naar voetnoot9 en steden in 't gemeen
Verbonden zich wel streng,
Ga naar margenoot+ met diergezwooren eeden,
Handtasting
Ga naar margenoot+ en
geschrift, dat zy bezeeglen deden,
55[regelnummer]
Van nu in eeuwigheid, met onverzoenbren haet,
Aen Woerden, Velzens bloed, en Aemstel, dezen smaed
Te wreecken, en van zoen te reppen noch te roeren.
Ons maeghschap zit verdruckt,
Ga naar margenoot+ durf schild noch wapen voeren,
Ga naar margenoot+
En geeft gewilligh schot en lot
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot10, om zoo gerust
60[regelnummer]
Te leven, en de glans des adels blijft gebluscht.
Ga naar margenoot+
Hier holp geen tusschenspraeck
Ga naar margenoot+
van koningen en heeren.
Men wou mijn trouwe stad noch 't onderst boven keeren,
| |
[pagina 40]
| |
Met Burgery met al, wat my is hou en trouw.
Ga naar margenoot+
De hoop was, dat de tijd allengskens slyten zou
65[regelnummer]
De bitterheid des volx, en d'oude wrock versterven:
Waerom ick my getrooste in ballingschap te swerven
Veel jaeren achter een. Of ymmers,
Ga naar margenoot+ doen
Ga naar margenoot+ de zoon
Van Floris
Ga naar voetnoot11 werd gehaelt in aller zielen troon,
Ga naar margenoot+
Verhoopte ick, zonder last van deze burgerije,
Ga naar margenoot+
70[regelnummer]
Te keeren in 't bezit en d'erref-heerschappije
Van Vecht en Aemstelstroom: dan laes! 't is al om niet.
Ga naar margenoot+
En was 't om my alleen, het was een klein verdriet.
Ick liet my zelf van lidt tot lidt in stucken zaegen,
En nam op my alleen de gruwelixste plaegen,
75[regelnummer]
Die oit tyran bedacht; was dan de schuld geboet,
En sprackmen daer meê vry mijn al t'onnozel bloed,
Ga naar margenoot+
Mijn lieve gemaelin, en willige
Ga naar margenoot+
onderzaten.
Ick wou, om hunnent wil alleen, mijn leven laeten,
En springen in een' poel,
Ga naar voetnoot12 en stoppen deze wel,
Ga naar voetnoot13
80[regelnummer]
En dempen met een' sprong de nimmerzatte hel
Ga naar margenoot+.
Ga naar voetnoot14
Dat weet hy, die het al bezichtight
Ga naar margenoot+ uit den hoogen,
En wat in duister schuilt, met zijn alzienden oogen,
Ontdeckt
Ga naar margenoot+
tot op den grond, en alle harten kent.
Waerom hy oock mijn Recht gehandhaeft heeft in 't end,
85[regelnummer]
En met den zegekrans my heerlijck
Ga naar margenoot+
begenadight,
En teghens al de maght der vyanden verdaedight;
Die licht slaen in den wind van ouds genote deughd,
Ga naar margenoot+
Waer aen wy volck en vorst verplichtten van ons jeughd
Zoo yvrigh, zonder oit van trouwe te veranderen.
90[regelnummer]
Mijn vader
Ga naar voetnoot15
heeft gestreckt
Ga naar margenoot+ een hoofd van Waterlanderen
En Kennemers in 't veld, en met geweld alom
(Hoewel door nood geparst) vervolght den adeldom,
en aller vyandschap op zijnen hals geladen.
De koning Willem
Ga naar voetnoot16 zou getuigen van
zijn daeden,
95[regelnummer]
Indien hy eenmael moght verrijzen uit het graf.
Ick heb zelf Floris trouw gehandhaeft by zijn' staf,
Ga naar margenoot+
Zoo lang hy zat vervooght, en niet een woord kon spreecken.
Ga naar margenoot+
| |
[pagina 41]
| |
'k Heb hem zijn vaders dood rechtvaerdigh helpen
wreecken:
Het koningklijck gebeent ontdeckt
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot17, den Vries getemt,
100[regelnummer]
En, als geheimen raed
Ga naar voetnoot18, in al zijn heil gestemt:
Ga naar margenoot+
Met Brero
Ga naar voetnoot19 voor de vuist
Ga naar margenoot+ het Vlaemsche heit geslaegen,
En in Kazant met kracht den standaerd weghgedraegen;
Ga naar margenoot+
Doen Guido
Ga naar voetnoot20 nijdigh
Ga naar margenoot+ was,
dat Floris, al t'uitheemsch
Ga naar voetnoot21
Gezint, zijn' erfgenaem wou huwen aen den Teems,
Ga naar voetnoot22
105[regelnummer]
En Vlaendren Walchren zocht te trappen met zijn rotten.
Ga naar margenoot+
Oock voer ick over zee, om hem de kroon der Schotten
Te zetten op het hoofd, hoewel het anders viel
Ga naar margenoot+.
Ga naar voetnoot23
Ick stond den graef en 't volck ten dienst met lijf en ziel,
En noch verzaemeltmen in 't harnas zoo veel troepen,
110[regelnummer]
Die over Amsterdam en Aemstel wraecke roepen,
En brullen nacht en dagh, en zien niet, hoe de vlam
Van dezen fellen brand haer' eersten oirsprong nam
Uit Floris geile borst, en
Ga naar margenoot+ 't schandelijck
omhelzen,
En schennen van mijn nicht, die schoone bloem van Velzen;
115[regelnummer]
't Verongelijcken
Ga naar margenoot+ van den adel, in zijn Recht,
Bezworen met zijn' mond, verblinde menschen, zeght,
Indien geen wrock en wraeck uw oogen en verblinden,
Zoud ghy niet stofs genoegh tot Aemstels onschuld
Ga naar margenoot+ vinden?
Hoe zochtmen hem van ouds te maecken tot een' slaef?
120[regelnummer]
Wat leed hy niet al leeds van Bisschop
Ga naar voetnoot24 en van graef?
Men wou zijn loflijck bloed
Ga naar margenoot+ in 't bisdom niet gedoogen.
d'Artsbisschop aen den Rijn kon met zijn nijdige
Ga naar margenoot+ oogen
Niet aenzien ons geluck, gaf Gozewijn de schop,
Ga naar voetnoot25
En zette zijnen neef
Ga naar voetnoot26 den hoogen
myter op.
125[regelnummer]
Wy streden om den staf,
Ga naar margenoot+ tot datze my en Woerden,
Aen weerzy van zijn paerd, tot een triomfe voerden
In Uitrecht, met veel smaeds, van yeder aengehoort.
Men heeft my 't Vrelandsch slot ontweldight,
Ga naar margenoot+ hem Montfoort.
| |
[pagina 42]
| |
'k Beken het slot was my met voorwaerde opgedraegen;
Ga naar margenoot+
130[regelnummer]
Maer nergens om gebouwt, dan om mijn land te plaegen.
'k Heb 's graeven vangenis wel zeven jaren
Ga naar voetnoot27 lang
Bezuurt,
Ga naar margenoot+
en Zwaenenburgh
Ga naar voetnoot28 noch afgestaen door dwang.
Mijn erf in leen verkeert
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot29, en manschap
Ga naar margenoot+ moeten zweeren:
Daer ick eerst God alleen, en anders geene heeren
135[regelnummer]
En kende
Ga naar margenoot+ in mijn
gebied, noch rekeninge
Ga naar margenoot+ gaf.
Noch dringtmen evenwel op my zoo stijf en straf.
Doch Haerlem
Ga naar voetnoot30 draeght met recht
Ga naar margenoot+ de
grootste schuld van allen,
Dat om zijn voordeel wrockt,
Ga naar margenoot+ en wenscht mijn stercke wallen
Te slechten tot den grond, in schijn van 's graeven zaeck,
140[regelnummer]
En weet zijn baetzucht loos te decken
Ga naar margenoot+ met de wraeck,
Misbruickt hier toe den Zeeuw, de Hollanders en Vriezen,
Om door mijn grootheid niet aen eere te verliezen.
Zoo leit de zaeck by my, en daer op ga ik aen,
Ga naar margenoot+
En heb in 't zwaer belegh de stormen uitgestaen,
Ga naar margenoot+
145[regelnummer]
En dagh en nacht voor aen geworstelt
Ga naar margenoot+ op de
wallen:
't Vermoeide volck gesterckt, en rustigh uit gevallen:
Ga naar margenoot+
Mijn' broeder Ot
Ga naar voetnoot31
gequetst zien sterven in mijn' schoot:
Krackeelen neer geleit:
Ga naar margenoot+ in brand, in hongers nood,
Ghelijck een vader my voor 't algemeen gedraegen.
150[regelnummer]
En noit bezweeck mijn moed in droeve nederlaegen:
Noch 'k blies my zelven op in voorspoed, noch zocht roem
In 's vyands ondergang: hoe noode ick vyand noem
Die onverzoenelijck zich tegens my verzetten,
En wenschen met mijn bloed hun blanck geweer
Ga naar margenoot+ te smetten.
155[regelnummer]
'k Vergeef hen dese feil, en die onwetendheit,
En stel my in zijn hand, die Recht van onrecht scheid,
En streckt
Ga naar margenoot+ in 's hemels stoel
Ga naar margenoot+ der onderdruckten
trooster.
Maer 'k zie den vader
Ga naar margenoot+ daer van ons
Katuizers klooster
Genaecken
Ga naar margenoot+ van ter zy
Ga naar voetnoot32, op dat hy my
begroet.
160[regelnummer]
Hy schijnt om ons geluck verheughd en wel gemoed.
'k Zal best verstaen uit hem, die noit en was besproken,
Ga naar margenoot+
Waerom het leger zy dus schichtigh
Ga naar margenoot+ opgebroken.
| |
[pagina 43]
| |
Willebord. Gysbreght van Aemstel.
willebord
Myn welgeboren heer, de zoete Iesus zy
Met u en uwe stadt, en sta u eeuwigh by,
165[regelnummer]
In allerhande nood. de Broeders van ons orden
Ga naar margenoot+
En ick, zijn zoo verblijd, als ofwe levend worden
Getrocken in den troon van Gods volmaeckte vreughd.
Ons klooster zingt en klingt,
Ga naar margenoot+
en is niet meer verheughd
Op 't allerhooghste feest en heiligh jaergetije,
Ga naar margenoot+
170[regelnummer]
Het welck de kercke viert ter eere van Marije,
Die zuivre moedermaeghd, of Christus haeren zoon,
Die ons verloste aen 't kruis, en droegh een doorne kroon,
Als nu, om uwent wil, die van de wreede plaegen
Des goddeloozen krijghs verlost zijt en ontslaegen:
175[regelnummer]
Nu al uw vyanden verbaest zijn doorgegaen,
Ga naar margenoot+
En laeten tenten, tuigh, en hunne hutten
Ga naar margenoot+ staen,
En alles, wat zy meer uw volck ten beste geven.
Ga naar margenoot+
'k Geloof, Gods engel zelf die heeftze weghgedreven,
Als 't heir des Assyriers,
Ga naar voetnoot33 die zijn vermeetle
stem
180[regelnummer]
Hiskia hooren liet, tot voor Ieruzalem:
Het welck in eenen nacht zoo wonderlijck verkeerde,
Ga naar margenoot+
Doen een, die 't al regeert, dat stoffen
Ga naar margenoot+ hem
verleerde.
Hoe menigh dreigement, en vloeck heb ick gehoort?
Wat heeftmen gift en gal gebraeckt, en brand en moord
185[regelnummer]
Getiert, en 't gansche jaer gescholden en gekreten,
Niet anders, of zy u met tanden wouden eten?
Ga naar margenoot+
d'Een zette u levend, en geketent, op een radt:
Een ander rolde u naeckt in Velzens spijckervat:
Ga naar voetnoot34
Een ander wou uw hoofd, uw beckeneel,
Ga naar margenoot+
vergulden,
190[regelnummer]
En vatten in fijn goud.
Ga naar margenoot+ 't was byster
Ga naar margenoot+ hoeze
brulden,
En deelden bloed voor wijn, uw vleesch voor voedzel uit,
Ga naar voetnoot35
En keven om 't geraemt, en dongen na
Ga naar margenoot+ uw huid,
En wouden die getouwt
Ga naar margenoot+ op eenen ketel spannen,
Tot endeloozen schrick van schelmen en tyrannen.
195[regelnummer]
Maer God zy eeuwigh danck, die hunne boosheid schut.
Ga naar margenoot+
| |
[pagina 44]
| |
gijsbrecht
Dien d'opperste beschermt, die heeft een vaste stut.
Godvruchte vader, dat u God en Christus loonen,
Nadien
Ga naar margenoot+ de broeders
zich met uw zoo gunstigh toonen
Te mywaert. ick vertrouw uw vierige gebeen
200[regelnummer]
Die hebben dagh en nacht voor mijne stad gestreen,
De stormen afgekeert,
Ga naar margenoot+ en 't vier van onze daecken;
Want wapens zijn onnut, zoo d'englen niet en waecken,
En 't yverigh gebed van 't geestelijcke volck.
Wat hing u over 't hoofd een zwarte en donkre wolck
205[regelnummer]
Van zwaerigheen, terwijl hier 't leger heeft gelegen?
Ghy zijt niet misgedeelt in 's oorlooghs milden zegen.
willebord
Geen hair is ons gekrenckt, geen overlast gebeurt.
Men heeft het klooster noit in zijnen dienst
Ga naar margenoot+
gesteurt.
Wy hebben staegh
Ga naar margenoot+ volhard in
onzen ouden yver.
Ga naar margenoot+
210[regelnummer]
De boomgaerd leed geen scha aen vruchten, noch de
vyver
Aen visschen, noch de kerck aan d'allerkleenste ruit.
Ga naar voetnoot36
gysbreght
Wie heeft dan des soldaets baldaedigheid
Ga naar margenoot+ gestuit?
Wat hiel zoo kort in dwang
Ga naar margenoot+ die breidelooze gasten?
willebord
Met geen inlegering wou Egmond ons belasten:
215[regelnummer]
Behalven dat hy zelf en zijne lijfwacht mee
(Die altijd tuchtigh
Ga naar margenoot+
is) hier nam zijn legerstee,
En boven onze poort liet aenslaen 's graeven wapen,
Ga naar voetnoot37
Daer wy in zekerheid gerust op moghten slaepen.
gysbreght
Dat doet my wel,
Ga naar margenoot+ gelijck een
liefelijcke lucht.
220[regelnummer]
Ick zelf en al de stadt was meest om u beducht,
En vreesden ofghe lang
Ga naar margenoot+
verjaeght waert, en geplondert.
Maer vader, zegh my eens: een yeder is verwondert,
Waerom 't verbittert heir zoo onverziens
Ga naar margenoot+
vertrock,
En liever niet volharde in 't opzet
Ga naar margenoot+ van zijn' wrock.
| |
[pagina 45]
| |
willebord
225[regelnummer]
Verwonder u niet eens,
Ga naar margenoot+
de nood heeft hen gedrongen.
gysbreght
Mijn burgers lagen stil, en 't leger onbesprongen.
Ga naar margenoot+
willebord
Van buiten wel, maer niet van binnen, dat ghy 't weet.
Het wintert fel, wanneer 't een ondier
Ga naar margenoot+ 't ander
eet:
Zoo ging 't in 't leger toe, belieft het u te hooren,
230[regelnummer]
Al 't geen ick heb gehoort met dees mijn eigen ooren,
En met mijn oogen zelf gezien noch dezen dagh?
gijsbreght
Godvruchte vader, spreeck, ick luister na'et verslagh.
willebord
Na dat ick d'oversten
Ga naar margenoot+ een wijl
Ga naar margenoot+ had hooren
mompelen
Van Amsterdam, al stil,
Ga naar margenoot+ by
duister t'overrompelen,
235[regelnummer]
Rees tusschen Diedrick
Ga naar voetnoot38 zelf
Ga naar margenoot+ en Egmond een
krackeel,
Dat uitborst meer en meer, en yeder trock een deel
Van 't krijgsvolck op zijn zy,
Ga naar margenoot+ en zocht het stuck te stijven,
Ga naar margenoot+
En na zijn eigen hoofd den aenslagh door te drijven.
Veel hoplien
Ga naar voetnoot39 yverden te slissen
Ga naar margenoot+ het
gheschil.
240[regelnummer]
Maer Diedrick stijf van kop, die nimmer luistren wil
Na reden, noch bescheid,
Ga naar margenoot+ en
't veld behoud met kryten,
Werd trotzer,
Ga naar margenoot+ overmits
Ga naar margenoot+ de lange
Klaes van Kyten,
Ga naar voetnoot40
De Sparewouwer reus, zoo onbeschoft
Ga naar margenoot+ als
groot,
In alles wat hy dreef
Ga naar margenoot+ hem hulp en
bystand bood,
245[regelnummer]
En Egmond met zijn klock, en grove stem
Ga naar margenoot+ vervaerde,
Ga naar margenoot+
En dreef
Ga naar margenoot+ hem met
een vuist, dat hy een wijl ter aerde
In zwijm lagh en voor dood. die moedwil en die hoon,
Den veldheer aengedaen, ging velen aen hun kroon,
Ga naar margenoot+
En zonder het ontzagh des reuzen fel gebeten,
Ga naar margenoot+
250[regelnummer]
Men had malkanderen terstond in 't hair gezeten,
En onder een banier
Ga naar margenoot+ malkandren aengerand.
Ga naar voetnoot41
| |
[pagina 46]
| |
Men raesde een heele weeck. de haet, het misverstand,
Ga naar margenoot+
En misvertrouwen
Ga naar margenoot+ wies.
daer sporrelden de zinnen.
Ga naar margenoot+
Men vreesde min de stad, en meer verraed van binnen:
255[regelnummer]
Tot dat al d'oversten verzaemelden heel stil
In 't klooster, dezen dagh, tot slechting van 't geschil:
Doch al vergeefs: men was veel eer gezint te vechten,
En dees oneffenheid
Ga naar margenoot+ met degens
te beslechten,
Dan recklijck,
Ga naar margenoot+ en
bedaert, te luistren na verdragh.
Ga naar margenoot+
260[regelnummer]
Ick trad'er in den hoop, gelijck ick zomwijl plagh,
En sprack hen toe, en brogt aldus hen aen 't bedaeren:
Manhafte
Ga naar margenoot+ hoplien
Ga naar voetnoot42, God wil
Ga naar margenoot+ 't leger lange
spaeren
In onderlingen peis, het eenigh dat 'er magh
Uw' vyand, wie 't oock zy, gedijen tot ontzagh.
Ga naar margenoot+
265[regelnummer]
De tweedraght is een pest, die allen staet te schroomen.
Ga naar margenoot+
Gedenckt dat u de stad, die 't rieckt,
Ga naar margenoot+ op 't lijf zal koomen.
Wat middel is' er, om den Aemstel 't hooft te bien,
Nu elck, wantrouwigh, d'een na d'ander om moet zien?
Ga naar margenoot+
Ghy zijt, aleer men 't gist, geslaegen of gevangen.
270[regelnummer]
Wanneer de harder dwaelt, wat pad, wat rechte gangen
Kan d'arme kudde gaen? dus maeckt een kort besluit.
Verdraeght het scheel,
Ga naar margenoot+ of schort
Ga naar margenoot+ den krijgh, en
scheidt 'er uit
En keert van waer ghy quaemt. waer toe veel wercks begonnen?
Berockent zoo veel spels,
Ga naar margenoot+ als
't niet word afgesponnen?
275[regelnummer]
Ick merckte dat mijn raed niet weinigh en vermoght.
Ga naar margenoot+
Men nam mijn woorden in. zy kregen achterdocht,
Ga naar margenoot+
En zorge
Ga naar margenoot+ voor gevaer van uw
versteurde wallen
Ga naar margenoot+
En dat de burgery en landzaet
Ga naar margenoot+ uit moght
vallen.
Daer liep een klein gerucht, ghy waert al op de been.
280[regelnummer]
De doodschrick quam 'er in. men ruckte 't heir by een.
Ga naar margenoot+
Men brack al heimlijck op, en zonder eenigh teecken
Van horen en trompet, of hut in brand te steecken.
gijsbreght
Ghy hebt de stad, en my geen kleinen dienst gedaen:
Een deughd,
Ga naar margenoot+ die nimmer zal
uit mijn gedachten gaen.
285[regelnummer]
Gedenck my in 't gebed, voor uw autaer, ten goede.
| |
[pagina 47]
| |
willebord
De lieve Iesus neem u eeuwigh in zijn hoede.
| |
Arend van Aemstel. Gijsbreght van Aemstel. Vosmeer
arend
Heer broeder zijt gerust, en luid van vreughd de klocken.
gijsbreght
Waer is het heir?
Ga naar margenoot+ hoe veer waert ghy
hen nagetrocken?
Ga naar margenoot+
arend
Ontrent een booghscheut weeghs aen geen zy
Ga naar margenoot+
Slooterdijck.
gijsbreght
290[regelnummer]
Hoe ging 't u op den toght?
arend
Zy
stoven algelijck
Voor uit,
Ga naar margenoot+ als voor den wolf een kudde onnoosle schaepen.
Mijn volck hoefde op dien toght geweer noch eenigh waepen,
Ga naar margenoot+
En keert met rijcken buit. de Kermers scheenen stom:
Want hoemen 't vechten zocht, zy zagen niet eens
Ga naar margenoot+
om,
295[regelnummer]
En reckten vast hun pad,
Ga naar margenoot+ van doodzen schrick bezeten.
gijsbreght
Noit kraeide haen, als hem de kam was af gebeten.
Een dogh en baste
Ga naar margenoot+ noit, maer droop,
als hy 't verloor,
Met ingetrocken staert, en hangende ooren, door.
Ga naar margenoot+
Wat vogel
Ga naar margenoot+
brengtghe dus geknevelt en gevleugelt?
Ga naar margenoot+
arend
300[regelnummer]
't Is eener uit de vlught van 't vlughtige
Ga naar margenoot+
gevleugelt,
Gegrepen buiten dijx, alwaer hy stack in 't slick.
Hoe beeft hy. 't aengezicht ziet doods en bleeck van schrick.
Hy is gesleept, gesleurt, en heeft veel smaeds geleden.
Ga naar voetnoot43
gijsbreght
Een woedende gemeent en staet in recht noch reden,
Ga naar margenoot+
305[regelnummer]
Wenze
Ga naar margenoot+ yemant over
magh,
Ga naar margenoot+ men breng hem
hier voor my.
Wie zijtghe? waer van daen?
| |
[pagina 48]
| |
vosmeer
Heer
Gijsbreght, strafme vry.
Ga naar margenoot+
Ick ben van 's vyands volck, en waerdigh
Ga naar margenoot+ om te
sterven.
'k Heb meê gezocht uw stad en burgers te bederven,
Ga naar margenoot+
En duizendmael verdient een schandelijcke dood.
310[regelnummer]
Ick geef my in uw hand, geparst door hoogen nood.
Mijn ramp wil
Ga naar margenoot+ Kennemer en
Waterland behaegen:
Maer 'k zal de dood van u met minder pijn verdraegen
Dan van mijn eigen volck, dat zich ondanckbaer toont,
En mijn' getrouwen dienst zoo onrechtvaerdigh loont.
gijsbreght
315[regelnummer]
Wat zijtghe voor een gast?
Ga naar margenoot+ Of in wat land
geboren?
vosmeer
Ick ben een Goyers
Ga naar margenoot+ kind,
vervallen in Gods toren,
Ga naar margenoot+
Te Haerlem opgevoed. 'k ontliep mijn' oudren vroegh.
Mijn vader vielme hard, want ickme paslijck
Ga naar margenoot+ droegh.
'k Heb al mijn leven lang gevolleght vreemde Heeren,
320[regelnummer]
En buiten moeten 't geen ick t'huis niet woude leeren
De bittere armoe heeft mijn herssenen gewet.
'k Heb menigh stuck verziert, en 't lijf daer na gezet,
Ga naar margenoot+
Om door een braeve
Ga naar margenoot+ daed of
aenslagh op
Ga naar margenoot+ te raecken,
En door een anders scha eens mijn fortuin te maecken:
325[regelnummer]
Maer altijd heeftze
Ga naar voetnoot44my den rugge toegewent;
Doch noit zoo dwars
Ga naar margenoot+ als lest. het
noodlot, ick beken 't,
Is stercker dan de mensch, of zijn geboortestarre.
En of ons brein yet bouwt,
Ga naar margenoot+ dit stoot het al om verre,
Met eenen dartlen voet.
Ga naar margenoot+ met wat een listigheyd
330[regelnummer]
Met wat een' rijpen raed was d'aenslagh aengeleit,
Ga naar margenoot+
Om te vermeesteren uw lang bestormde muuren.
Zoo Vosmeer na zijn' zin dat schip had mogen stuuren,
Ga naar voetnoot45
Gelijck het by hem lagh,
Ga naar margenoot+ zy hadden, het is waer,
Gewonnen in een uur door list, dat in een jaer
335[regelnummer]
Door uiterlijck geweld noch stormen werd verovert.
Het schijnt dat d'oversten verblind zijn en betovert.
| |
[pagina 49]
| |
vosmeer
Nu ben ick ymmers van Hollands
Ga naar margenoot+ dieren eed,
En Egmond kan my hier niet heeten
Ga naar margenoot+ of
verbieden.
340[regelnummer]
Hy dreightme met de dood, en parstme hier te vlieden.
Mijn aenslagh is verbrod
Ga naar margenoot+ en ydel
Ga naar margenoot+ en onnut.
Heer Gijzelbreght
Ga naar voetnoot46, gena. ick geef my in uw schut.
Ghy kuntme, wiltghe slechs, een vriend en vader strecken,
Ga naar margenoot+
Nadien
Ga naar margenoot+ ick u 't
verraed volkomen wil ontdecken,
345[regelnummer]
En hoe 't geschoren lagh
Ga naar margenoot+ in
's krijgs geheimen raed,
Tot ondergang van u, en uwen heelen Staet.
gijsbreght
Ontbind den knecht, zoo magh
Ga naar margenoot+ hy onverhindert
spreecken.
vosmeer
De hoplien
Ga naar voetnoot47 wenschten dick
Ga naar margenoot+ het leger op te
breecken,
Nadien
Ga naar margenoot+ met storm op
storm, en endeloos gevecht,
350[regelnummer]
Het heele ronde jaer, niet meer was uitgerecht
Ga naar margenoot+
Dan moeite en volck gespilt, en tijd onnut versleten:
Het welck zoo menighmael den veldheer werd verweten;
Een smaed die lastigh viel:
Ga naar margenoot+ en hiel hem niet verplicht
Ga naar margenoot+
Zijn eer en eed, hy had zijn ancker lang gelicht:
Ga naar margenoot+
355[regelnummer]
En och, of 't waer gebeurt een goede wijl
Ga naar margenoot+ te voren,
My waer dit ongeluck, noch onheil niet beschoren:
Want 't is een maend geleen, dat ick hem heimlijck ried
Te maecken, op mijn woord,
Ga naar margenoot+ een ende van 't
verdriet,
En zoo hy was gezint een luttel volx te waegen,
360[regelnummer]
Ick wou hem in de stad op bey mijn handen draegen,
Ga naar margenoot+
En stappen zelf voor aen, en maecken hen het spoor.
Ick opende mijn wit,
Ga naar margenoot+ en sloegh het middel voor.
'k Had zomtijds door de graft, by duyster nacht, gezwommen,
En al de wacht bespied, en 't groot rondeel
Ga naar voetnoot48beklommen,
| |
[pagina 50]
| |
365[regelnummer]
Dat aen den hoeck van 't Y uw stercke stad bewaert.
Ga naar margenoot+
Hier lagen Blijden
Ga naar voetnoot49in, en ander krijghsgevaert.
Ga naar margenoot+
'k Nam aen,
Ga naar margenoot+ en 't kon geschien,
door
Ga naar margenoot+ muur, door al te
booren
Recht waterpas, zoo stil, dat niemant my zou hooren.
Wanneer nu door de breuck
Ga naar margenoot+ een krijgsman
heenen moght,
370[regelnummer]
Zou 't braefste puick,
Ga naar margenoot+ hier toe geloot
Ga naar margenoot+ en
uitgezocht,
Ga naar voetnoot50
De graft, daerze ondiepst is, met rijs
Ga naar margenoot+ op Kersnacht
dammen,
En kruipen in 't rondeel, om d'eerste
Ga naar margenoot+ poort
te rammen,
Als d'afgewaeckte
Ga naar margenoot+ wacht gevelt lagh en vermoort.
Het heir dan over dam, en door geramde poort,
375[regelnummer]
Aen 't nederhouwen, wat op straet zich openbaerde,
Ga naar margenoot+
Terwijl de burgery kappel en kerck bewaerde.
Ga naar margenoot+
En 't was te nacht de tijd, en vraeghtghe na bewijs?
Ghy ziet, hoe daer een schip, het Zeepaerd
Ga naar voetnoot51, leit, vol rijs;
Ga naar margenoot+
Het welck men door de vlught verzuimt
Ga naar margenoot+ heeft
en vergeten.
380[regelnummer]
Wat werdt 'er niet al tijds met kibbelen versleten?
De hoofden laegen vast
Ga naar margenoot+ ellendigh over
hoop.
Men schoof de schuld op my. 'k had menschen vleesch goed koop:
Ga naar margenoot+
Noch wist niet wat ick dreef:
Ga naar margenoot+ zy zouden 't niet gehengen,
Ga naar margenoot+
Dat ick het volck zoo licht zou op de vleeschbanck brengen,
385[regelnummer]
En jagen in hun dood. dus ging 't aen d'eene zy:
Aen d'andre stemdemen eendraghtelijck met my:
Terwijl
Ga naar margenoot+ verliep de
kans, en d'aenslagh die bleef steecken.
Doen zochtender een deel hun leed aen my te wreecken.
Daer quamen, zonder slot,
Ga naar margenoot+ veel klaghten
t'mijnen last.
390[regelnummer]
Ick was een tovenaer, en daer op raeckte ick vast.
Ga naar margenoot+
En most door pijn geparst, al 't opgedichte melden.
Ga naar margenoot+
Men doemde my ter dood, en heden zou 't my gelden:
Ga naar margenoot+
Maer gistren avond brack een vriend mijn boeien los.
Ick vlughte langs den dijck, gelijck een hollend ros,
395[regelnummer]
Doch hielt
Ga naar margenoot+ 'er niet, uit
angst van 't leven te verliezen.
Ick sloegh ter zijen af, en schoot 'er in de biezen,
En stack
Ga naar margenoot+ in diep
moerasch al den verleden nacht.
Zy
Ga naar voetnoot52 trocken my voorby. ick hielme stil, en zagh 't;
Tot dat uw burger quam de Kermers na gevlogen.
400[regelnummer]
Ick riep om hulp, en werd uit het moerasch getogen:
Ga naar margenoot+
| |
[pagina 51]
| |
Want anders was ick daer gebleven en versmoort.
Doch zoo ick sterven moet, 'k wil liever voor uw poort,
Ga naar margenoot+
Aen wie ick 't heb verdient, dit lastigh
Ga naar margenoot+
leven laeten,
Dan by mijn eigen volck, die my met onrecht
Ga naar margenoot+
haeten.
gijsbreght
405[regelnummer]
Ga heen, ick schenck u 't lijf.
Ga naar margenoot+ 't en is geen
straffens tijd.
Wy zijn van onsen hals de groote vyand quijt.
'k Ontfang u in mijn dienst, en zal u wel betaelen.
Ga help terstond het rijs en 't Zeepaerd binnen haelen.
De kou begint, en is nog veer van haer vertreck.
410[regelnummer]
In 't wachthuis
Ga naar voetnoot53 en op 't slot is hout en brand gebreck:
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot54
Men maghze stracx verzien,
Ga naar margenoot+ en barnen
Ga naar margenoot+ 't rijs tot
asschen,
Zoo kunnen zy hier mee de vesten niet verrasschen.
Ick hoor de Goyer doet de waerheid niet te kort,
Want zijn vertelling stemt met
Ga naar margenoot+ vader Willebord.
Ga naar voetnoot55
rey van amsterdamsche maeghden
Ga naar voetnoot56
415[regelnummer]
Nu stelt
Ga naar margenoot+ het puick
Ga naar margenoot+ van
zoete keelen,
Om daar gezangen op te speelen,
Tot lof van God, die op zijn' troon
Gezeten is, zoo hoogh en heerlijck;
Ga naar margenoot+
Van waer hy zien kon, hoe begeerlijck
Ga naar margenoot+
420[regelnummer]
Hoe wraeck met zwaerden en met speeren
De torenkroon
Ga naar voetnoot59 van 't hoofd wou scheeren
Ga naar margenoot+
Der schoone en wijd vermaerde stad,
En rucken door geweld van benden
Ga naar margenoot+
425[regelnummer]
Der vesten gordel
Ga naar voetnoot60 van haer lenden
En schenden d'edele en getrouwe,
Ga naar voetnoot62
| |
[pagina 52]
| |
Gelijck de schender
Ga naar voetnoot63 Velzens vrouwe,
Wel ruim zoo waerdigh als Heleen
430[regelnummer]
Den brand van een herboren Troje,
Ga naar voetnoot64
En krijgh,
Ga naar margenoot+ die 't overschot verstroje,
Ga naar margenoot+
Na datmen jaeren heb gestreen.
Die Gijsbreghts stad ter neer wou ploffen.
Ga naar margenoot+
435[regelnummer]
En om haer' muur zijn armen slaen?
Wat ydle
Ga naar margenoot+ schrick
heeft hem geslaegen?
Wat ydle vreeze magh hen jaegen,
Die nu met schande strijcken gaen?
Ga naar margenoot+
't Is tijd de kercken te stoffeeren,
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot67
440[regelnummer]
Te danssen, en te bancketteeren,
En met een' uitgelaeten geest
Dees blijschap aen de vreughd te huwen,
Ga naar margenoot+
Die vrolijcke englen ons vernuwen
Ga naar margenoot+
Met zang, op Gods geboortefeest.
445[regelnummer]
Treck in, o Aemstel, treck nu binnen,
Die zonder slagh
Ga naar voetnoot68kunt overwinnen.
Treck in, o braeve burgery,
Die u zoo moedig hebt gequeten.
Ga naar voetnoot69
Geen eeuw en zal uw eer vergeten.
450[regelnummer]
De hemel sta u eeuwigh by.
|
|