Gysbreght van Aemstel
(1994)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermdGijsbreght van Aemstel in de geschiedschrijvingAuteurs van een spel over het vaderlands verleden konden in het begin van de zeventiende eeuw op speciale aandacht rekenen. Holland, binnen de jonge Republiek de belangrijkste provincie die als eerste succesvol was geweest in de vrijheidsstrijd tegen Spanje, had in het bijzonder behoefte aan versterking van haar ‘vaderlands profiel’. Hollandse historici benutten diverse bronnen om de geschiedenis van de voorouders te beschrijven. Het belangrijkste werk in de volkstaal, waarin ook ruime aandacht werd gegeven aan de graventijd, was deDivisiekroniek (1517) van Aurelius, die tussen 1585 en 1595 ineens drie herdrukken (met aanvullingen) beleefde. Colevelt, Sixtinus en Vondel hadden voor de Velsen-Florisgeschiedenis de beschikking over de in 1620 verschenen kroniek van Wouter van Gouthoeven, die voor een belangrijk deel een compilatie was van het werk van Aurelius en enkele andere geschiedschrijvers. In 1636 verscheen hiervan een tweede editie. Ga naar voetnoot13 Vondel heeft talloze historische gegevens uit Van Gouthoevens D'oude Chronijcke ende Historien gebruikt en deze ook in verschillende gevallen met ‘de vrijheid van de poëzije’ veranderd. Ga naar voetnoot14 Die gegevens betroffen o.a. de voorgeschiedenis van Gijsbreght, waarop deze in zijn openingsmonoloog terugblikt, maar ook zijn leeftijd. Volgens Van Gouthoeven en andere historici was Gijsbreght van Aemstel al tijdens het complot tegen Floris V een ‘slecht [= eenvoudig] out man’, die daardoor ook gemakkelijk door Van Velsen bedrogen kon worden. Hooft had een krachtiger figuur van hem gemaakt; Vondel, die een oude man niet kon gebruiken als held van zijn tragedie, maakte hem ook jonger. Bij Van Gouthoeven vindt men ook de meeste andere figuren in het stuk genoemd, alleen de kartuizerprior Willebord, de spion Vosmeer, Gijsbreghts zuster Kristijn en zijn kinderen Adelgund en Veenerick zijn door Vondel toegevoegd. Bij Van Gouthoeven had Vondel alleen de summiere mededeling kunnen vinden dat na de dood van graaf Jan, Floris' zoon, de heer van Aemstel (Gijsbreght IV) naar Amsterdam was teruggekeerd en de stad had versterkt, om weer verdreven te worden door de alles verwoestende Haarlemmers en Waterlanders. In 1611 was echter ook de grote Latijnse geschiedenis van Amsterdam door J.I. Pontanus verschenen, waaraan enkele oudere beschrijvingen waren toegevoegd. Nadat dit boek in 1614 gevolgd was door een Nederlandse vertaling heeft het vele generaties Amsterdammers geïnformeerd over het verleden van hun eigen woonplaats. Ga naar voetnoot15 Ook daarin kon men het verhaal van Floris' schanddaden en het complot der edelen lezen, maar weinig meer over de vernietiging van Amsterdam. Wel | |
[pagina 9]
| |
S. Savry. Het toneel van de Amsterdamse Schouwburg (1658).
Gravure
Reconstructiekaart van Amsterdam ca. 1200 door Chr. van
Hartoghvelt, met de bijzondere ligging van de Middeldam. In Handvesten
privilegien willekeuren ende ordonnantien der stadt Aemstelredam. Z. pl.
1613
| |
[pagina 10]
| |
A. Tempesta. Onderhandelingen op een afgebroken brug, in
de strijd tussen Bataven en Romeinen (zie vs. 1551 e.v.). Ets naat Otto van
Veen. In: Otto Vaenius. Batavorum cum Romanis bellum [...]. Antverpia
1612
A. Tempesta. De belegering van een burcht, in de strijd
tussen Bataven en Romeinen; met onder andere een stormbrug (zie vs. 1662). Ets
naar Otto van Veen. In: Otto Vaenius. Batavorum cum Romanis bellum
[...]. Antverpia 1612
| |
[pagina 11]
| |
was Pontanus' oordeel over Gijsbreghts terugkeer weinig positief, omdat ‘hy hier door so wel tegen hem selven het vier van nydicheyt ontsteken, als de saken der inwoonderen by na in het uuterste gevaer gebracht heeft’ (p. 12). Een dergelijke uitspraak van een officiële stadsbeschrijver kon Vondel niet helemaal naast zich neerleggen. Vandaar dat Gijsbreght in zijn openingsmonoloog ook rekenschap aflegt van de overwegingen die tot deze beslissing leidden: hij mocht hopen dat na de dood van Jan I de burgerij geen schade van zijn terugkeer zou ondervinden (vs. 62-71). Ook zijn nadruk op zijn voortdurende zorg voor de gemeenschap tijdens het beleg van de stad (vs. 144-149) moest het verwijt van Pontanus afzwakken. Vondel heeft incidenteel waarschijnlijk ook het (Latijnse) werk van andere eigentijdse geschiedschrijvers geraadpleegd, zoals het lange gedicht De patria van C.G. Plemp(1631) en de Annales van Mattheus Vossius (1635). Ga naar voetnoot16 Voor de verbeelding van militaire situaties uit het verleden, in Gijsbreghts beschrijving van de bestorming van het stadhuis en de scène met Vooren aan weerszijden van de afgebroken slotbrug, lijkt Vondel ook geïnspireerd door gravures in Otto Vaenius' Batavorum cum Romanis bellum (1612), waarin de strijd tussen de Bataven en Romeinen op heroïsche wijze werd uitgebeeld. Ga naar voetnoot17 | |
Het Amsterdam van Gijsbreght van AemstelDe Gysbreght van Aemstel speelt omstreeks het jaar 1300 Ga naar voetnoot18, in een veel kleinere plaats dan het zeventiende-eeuwse Amsterdam: een nog ommuurde stad met kloosters en kerken in hun oorspronkelijke functie uit het katholieke verleden. Vondel baseerde zich op een kaart die hij én zijn publiek bij Pontanus hadden kunnen vinden, gemaakt naar de oude houtsnedekaart van Cornelis Anthonisz uit 1544. Dat deze een typografische situatie van tweeënhalve eeuw na het historische beleg weergaf was niet belangrijk. Voor een evocatie van ‘het verleden’ behoefde de dichter zich niet als een nauwgezet historicus toe te leggen op een reconstructie van de werkelijke situatie. Het ging er Vondel vooral om een stad uit te beelden met enkele prachtige oude gebouwen die het publiek nog steeds kende en die er ‘vroeger’ al stonden. Op de kaart ziet men in het uiterste zuidwesten net binnen de muur het Klarissenklooster aan de Heiligeweg, waarin na 1578 het stedelijke tuchthuis was gevestigd. Op de Oude Zijde staat in het noorden aan het IJ de Schreierstoren, die in het stuk wordt voorgesteld als een toren van Gijsbreghts kasteel; op de Nieuwe Zijde zijn onder meer de Nieuwe Kerk en het stadhuis aan het Damplein te zien. Aan de westzijde van de stad omsluiten de muren alleen de twee burgwallen; het Singel is de gracht buiten de muren. Het Kartuizerklooster, in 1638 een ruïne binnen de stad, waarin naast een kerkhof een herberg was gevestigd, staat niet op deze kaart, maar uit Van Gouthoeven wist men dat dit al omstreeks 1400 ten westen van de stad had gelegen. Alleen ‘de Beurs, te water uitgebouwt’, waarover de bode spreekt (vs. 1507), kon nog niet op de oude kaart staan: het publiek moet deze immers geïdentificeerd hebben met de koopmansbeurs van Hendrick de Keyser, waarvan in 1608 de eerste steen werd gelegd. Mogelijk paste een voorstelling van Amsterdam zonder fraai beursgebouw niet in het historisch bewustzijn van de Amsterdammers. | |
[pagina 12]
| |
Vondel gebruikte dus de vrijheid van de dichter om in de uitvoerige beschrijvingen van de verschillende fasen van de verdediging en verovering van de stad een oud én herkenbaar Amsterdam uit te beelden. Daarbij hield hij echter ook rekening met een spectaculaire topografische verandering waarvan iedere Amsterdammer met historisch-archeologische belangstelling op de hoogte kon zijn. Die verandering betrof de vaste verbinding tussen de Oude en de Nieuwe Zijde, in de zeventiende eeuw bekend als ‘Middeldam’ of ‘Vijgendam’. Deze verbinding stond ook op een reconstructiekaartje van het oude Amsterdam‘omtrent 't jaer 1220’, dat in 1613 opgenomen was in de tweede editie van de Hantvesten [en] Privilegien [...] der stadt Aemstelredam, een officiële uitgave namens het stadsbestuur. Ga naar voetnoot19 In deze afbeelding van het zeer kleine Amsterdam werd de Middeldam niet, zoals in latere tijd, gesitueerd in het directe verlengde van het Damplein (in de Gysbreght, net als in de zeventiende eeuw, ‘markt’ of ‘Dam’ genoemd, vs. 1104, 1195, 1211, 1221, 1294), maar veel dichter naar het IJ, ter hoogte van de latere Papenbrug. Op de plaats van de latere Middeldam was hier een brug aangegeven. Uit het stuk blijkt dat ook Vondel de ‘Middeldam’ en de ‘Dam’, de twee vitale posities in de verdediging van de stad, niet in elkaars verlengde situeert, maar dat hij op dat punt de kaart uit de Hantvesten, die ook in een iets andere versie in omloop was, heeft gevolgd. Hij toonde hiermee aan dat hij als geleerd dichter op de hoogte was van nieuwe archeologische inzichten, die in elk geval ook aan de stedelijke gezagsdragers bekend waren. | |
De Gysbreght van Aemstel en de recente vaderlandse geschiedenisOok het recente vaderlandse verleden klinkt mee in Vondels stuk. Gijsbreghts eerste woorden konden direct de herinnering oproepen aan de ellende die zoveel Hollandse burgers tijdens de belegering van hun stad in het begin van de strijd tegen Spanje hadden doorstaan. Het wonderbaarlijke ontzet van Leiden waarmee in 1574 na een beleg van ruim elf maanden de Hollandse vrijheid werd herwonnen, was door verschillende historici beschreven als hét voorbeeld van Gods genade over de in het nauw gebrachte burgers. Als Gijsbreght verklaart dat hij zich zelf wel in stukken had willen laten zagen, indien dat de zijnen voor vervolging had gevrijwaard (vs. 72-77), dan zegt hij hetzelfde als de moedige burgemeester Van der Werff, die zo de hongerige Leidse burgers tot standvastigheid inspireerde. Net als hij heeft Gijsbreght zich tijdens het beleg van zijn stad als een vader van de gemeenschap gedragen (vs. 144-149). Amsterdam zelf, dat pas in 1578 de zijde van de prins van Oranje had gekozen, kon niet bogen op manmoedig geleden oorlogsgeweld in het recente verleden. Maar de stad had toch ook haar eigen traumatische ervaring met een vijandelijke bijna-overmeestering, waarover men onder andere bij Pontanus lezen kon. Die betrof het beruchte oproer uit 1535, toen in de nacht van 10 mei een groep religieuze extremisten, de zogenaamde Wederdopers, het stadhuis had ingenomen, terwijl de magistraat en notabelen daar aan een feestmaal zaten. De op het nippertje ontkomen burgemeesters gaven toen direct bevel de toegangen tot de Dam te bezetten om versterking van de bezetters te voorkomen; vooral dankzij het strategisch inzicht van oud-burgemeester Rekalf werden de burgers zo gered. Ook in de Gysbreght is het barricaderen van de Dam de eerste zorg van de verdediging. | |
[pagina 13]
| |
In het perspectief van deze herinneringen aan het vaderlands verleden werden Gijsbreght en zijn burgers herkenbaar als dappere, vrijheidslievende Hollanders. Tegelijk konden ook daden van de tegenpartij naar heldenfeiten van de Hollanders verwijzen. Voor Vosmeers verslag van de verraderlijke wijze waarop hij het ‘Zeepaerd’ in Amsterdam heeft binnen gevoerd, liet Vondel zich inspireren door het beroemde verhaal van het turfschip van Breda. Dat wapenfeit werd in de tijd zelf al vergeleken met het binnenhalen van het paard van Troje, net zoals Vosmeer dat doet als hij spreekt over het Amsterdamse schip met rijshout, waaronder een militaire keurbende verborgen is (vs. 618-619). De details die Vosmeer vertelt over de benarde situatie binnen in het schip en de manier waarop hij de lossers van de turf er met drinkgeld toe brengt hun werk te staken, zijn allemaal ontleend aan het turfschipverhaal (vs. 620-659). Tegen zo'n klassieke list waarmee Grieken én Spanjaarden waren verschalkt konden de Amsterdammers niet op! |
|