getogen levensstijl. Een belangrijk gedeelte van de literatuur over Vondel, de academische niet uitgezonderd, vertoont daar teekenen van en is vaak van een ontstellende burgerlijkheid.
Gelukkig echter staat het vast uit de bibliografische statistiek van Vondels uitgaven bij zijn leven, dat de dichter en zijn volk elkander vrij vroeg hadden gevonden en elkaar trouw zijn gebleven tot zijn einde. Populair als Cats wordt een groot dichter nooit en nergens, maar Vondel werd veel en gretig gelezen; ons volk bleek meer te vragen dan wat het vroeg aan Cats: men lette maar eens op de talrijke herdrukken die van Vondel ter perse gaan in 1660, het sterfjaar van den Zeeuwschen poëet, het 73ste levensjaar van den Agrippijner. Vondel beleefde reeksen van edities, terwijl het percentage der analphabeten toen nog hoog was; een stad van lang geen tweehonderd duizend en een land van lang geen twee millioen inwoners kochten duizenden en duizenden exemplaren van Vondels afzonderlijke uitgaven.
Ons kleine volk is dus in staat - wàs het althans - om dien groote onder de grooten naar waarde te schatten.
Tot de stelligste verwachtingen van onzen tijd behoort dan ook niet zonder historischen grond, dat de geestelijke en zedelijke waarden van Vondels schoonheid geleidelijk voor het algemeen beschaafde publiek zullen te realiseeren zijn.
Den gemiddelden Nederlandschen Vondel-lezer overschat men echter, wanneer men hem met weinig of geen zaak- en taalkundige voorlichting in staat acht Vondelsche Renaissance en Barok te verstaan, alsof dat muziek was om zóó te zingen van het blad. Lezers, die zich dit laten suggereeren en niet teleurgesteld uitkomen, zijn bijzonder ontvankelijken, althans bovengemiddelden. Optimistische voorspiegelingen van dichterlijke zijde zullen hen tot opgewekte en volhardende zelfoefening in Vondel brengen, om straks de hoogste eischen te gaan stellen aan historische en filologische interpretatie, omdat juist zij ondervonden, dat vollediger weten hier beteekent volkomener genieten.
Het aantal uitgevers van heele en gedeeltelijke ‘Vondels’ groeit met de jaren, en het is op zich zelf een gelukkig verschijnsel; maar de verdienstelijkste van alle Vondel-uitgevers blijft Jacob van Lennep met die eerste monumentale uitgave van de jaren 1855-1869. Dàt was werk, Vondel en zijn volk waardig! Wetenschap en boekkunst zijn sedert met sprongen vooruitgegaan, maar onverouderd blijft Van Lennep's hooge en breede opvatting van Vondel-cultuur en onverminderd de baanbrekende beteekenis van zijn arbeid. Van Lennep heeft een stuk van zijn leven gewijd, naar het fijne woord van Nicolaas Beets, aan ‘de inzetting van een nieuw tijdperk in de vereering van eenen anderen, grooter dan hij, maar wien hij volkomen waardig was.’
Toen in 1902 men Van Lennep's eerste ‘vereeuwing’ vierde, hinderde mij als jeugdig