| |
| |
| |
Aanteekeningen door Prof. B.H. Molkenboer O.P.
BERECHT van Adam in Ballingschap, bl. 99-vlg.
Vondel volgt voor zijn theologische uiteenzetting van den staat der eerste menschen vóór den zondeval in hoofdzaak en letterlijk de beschouwingen van kardinaal St. Robertus Bellarminus, die ook voor de Altaergeheimenissen en de Harpzangen zijn theologische mentor was (vgl. Dl. IV, bl. 643 en Dl. VIII, blz. 219). In diens verhandeling De gratia generi humano in primo parente collata (Zie Disputationum Roberti Bellarmini tomus quartus; Controversia prima generalis; Col. Agripp. MDCXIX) vinden wij de gedeelten, welke de dichter in zijn Berecht heeft vertaald, beginnend bij ‘De Schepper aller dingen schiep Adam’ enz., bl. 100, r. 30.
Cap. V van Bellarminus heeft als titel de stelling: ‘Supernaturale donum fuisse rectitudinem, quam primus homo in creatione accepit’, in den tekst nader toegelicht met: ‘Rectitudo illa, cum qua Adam creatus fuit, et sine qua post ejus lapsum homines omnes nascuntur, donum supernaturale fuit. Haec adversus haereticos hujus temporis’ en hij vervolgt (kol. 22):
‘Sciendum igitur est primo hominem naturaliter constare ex carne, et spiritu, et ideo partim cum bestiis, partim cum Angelis communicare naturam [vgl. vs. 533-34]; et quidem ratione carnis, et communionis cum bestiis, habere propensionem quandam ad bonum corporale et sensibile, in quod fertur per sensum, et appetitum: ratione spiritus et communionis cum Angelis, habere propensionem ad bonum spirituale, et intelligibile, in quod fertur per intelligentiam, et voluntatem. Ex his autem diversis, vel contrariis propensionibus existere in uno, eodemque homine pugnam quamdam, et ex ea pugna ingentem bene agendi difficultatem, dum una propensio alteram impedit.’
r. 45, bl. 100. DE GODDELIJCKE VOORZIENIGHEIT enz.:
kol. 22. ‘Sciendum secundo, divinam providentiam initio creationis, ut remedium adhiberet huic morbo, seu languori naturae humanae, qui ex conditione materiae oriebatur: addidisse homini donum quoddam insigne, quo veluti aureo quodam fraeno pars inferior parti superiori, et pars superior Deo facile subjecta contineretur. Sic autem subjectam fuisse carnem spiritui, ut non posset ipso invito moveri, neque ei rebellis fieri, nisi ipse fieret rebellis Deo: in potestate tamen spiritus fuisse, rebellem Deo fieri, et non fieri.’
r. 55, bl. 101. DAT DEZE VOLKOMENHEIT VAN DEN EERSTEN MENSCHE enz.
Vondel laat de rest van Bellarminus' Cap. V onbenut en springt over op cap. VI, waarin de getuigenissen ‘ex divinis literis [et] veterum testimoniis’ worden aangehaald, ‘quae ostendunt integritatem primi hominis fuisse supernaturalem, vel certe donum aliquod supernaturale primo homini fuisse collatum’ (kol. 26).
kol. 27: ‘In Psalmo octavo describitur his verbis hominis prima creatio, Quid est homo, quod memor es ejus, aut filius hominis, quia visitas eum? minuisti eum paulo minus ab Angelis, gloria et honore coronasti eum, et constituisti eum super opera manuum tuarum. Casus autem ejusdem describitur in Psalmo quadragesimo octavo: Homo cum in honore esset, non intellexit, comparatus est jumentis insipientibus, et similis factus est illis.’
r. 66. HIER UIT BLIJCKT enz.
kol. 27: ‘Quibus duobus modis indicatur fuisse primum hominem donis supernaturalibus ornatum: Primum, quoniam miratus Propheta hominem fere Angelis adaequatum ....
| |
| |
Deinde accedit, quod dona illa primo homini initio collata, vocat honorem, et gloriam: honor autem, et gloria sine dubio aliquid extrinsecum, et superadditum designant.
‘Item Ecclesiastici 17. Deus creavit hominem de terra, et secundum se vestivit illum virtute. Quo loco creatio refertur ad naturam; indumentum virtutis ad superaddita dona .... Quo etiam pertinet parabola de eo, qui incidit in latrones; Luc. 10, primum enim despoliaverunt eum, deinde plagis impositis, abierunt, semivivo relicto. Ubi non solum intelligimus ex nomine vestium, quae (ut diximus) extrinsecum quid significant, colligi posse donis supernaturalibus privatum fuisse primum hominem, sed etiam animadvertimus, plagas naturae humanae ex despoliatione consequutas esse.’
r. 78. DE HEILIGE OUTVADERS BESTEMMEN DEZE ZETREDE:
kol. 27 (eenige alinea's verder): ‘Accedunt testimonia veterum Patrum.’ De aanhalingen uit S. Dionysius Areopagita en S. Basilius slaat Vondel over.
kol. 28. ‘Sanctus Joannes Chrysostomus homilia quinquagesima quinta in Genes. de Adamo, et Eva, qui cum nudi essent, tamen ob justitiam originalem non erubescebant [niet naeckt stonden: zich niet schaamden], ita loquitur: Gloria, inquit, quae superne venerat, vestiti erant. Ubi vides justitiam originalem comparari indumento, et indumento superne venienti: ut intelligas eam non ex naturae principiis, sed e caelo, ac supra naturae conditionem primis parentibus accessisse.’
De door Bellarminus uit St. Joan. Chrys. aangehaalde tekst luidt in de Lat. vert. van Migne: ‘Nec nudi erant, quandoquidem superna ipsos gloria quovis vestimento honestius tegebat’: in Cap. II Gen. Hom. XVI; Migne, P.G. LIII, kol. 131.
Het bij Bellarminus volgend getuigenis uit St. Cyrillus gaat Vondel voorbij.
r. 85-86. SINT AMBROOS ZEGHT ...
kol. 29. ‘Sanctus Ambrosius in libro de Isaac, et anima, capite 5. Nec Adam, inquit, nudus erat, quando eum innocentia vestiebat .... Et libro de Helia, et jejunio, Cap. 4. Opertus, inquit, erat Adam virtutum velamine, priusquam praevaricaretur, sed tamquam exutus praevaricatione, videt se esse nudum, quia indumentum, quod habebat, amiserat’. Bij Migne, P.L. XIV, kol. 517 en 701.
De bij Bellarminus volgende teksten van St. Hieronymus, Augustinus, Anselmus en Bernardus slaat Vondel over. Waar hij de citaten uit S. Gregorius Magnus gevonden heeft, bleek mij niet. De eerste in r. 111-113 luidt in 't Lat.: ‘In paradiso assueverat homo verbis Dei perfrui, beatorum angelorum spiritibus cordis munditia et celsitudine visionis interesse’ en hangt samen met de aanhaling in r. 122-24: ‘sed postquam huc cecidit, ab illo quo implebatur mentis lumine recessit’; S. Greg. M. Dialogorum Liber IV, Migne, P.L. LXXVII, kol. 317.
| |
Adam in Ballingschap van Vondel en Adamus Exul van Hugo Grotius
In de regelen Aen de kunstbeminnende heeren, waarmee de eerste uitgave van Adam in Ballingschap opent, bekent Vondel ronduit, dat hij zijn treurspel heeft geschreven ‘naer het voorbeelt’ van Hugo de Groot, ‘die, naulijx over de grens van zijne kintsheit getreden’, hetzelfde onderwerp in het Latijn gedramatizeerd had. Indien het jaartal der eerste editie van Sacra in quibus Adamus exul tragoedia aliorumque eiusdem generis carninum cumulus consecrata Franciae principi, Hagae Comitis, 1601 (zie J. ter Meulen: Concise Bibliography of Hugo Grotius, Leiden, 1925, no. 455) ons niet overtuigde, zouden wij moeite te hebben, te gelooven, dat de 18-jarige jurist werkelijk dit wel in hoofdzaak theologische, maar toch ook
| |
| |
met levendige verbeelding en fraaie poëtische grepen samengestelde drama heeft geschreven. Bijna even verrassend is het, dat de 77-jarige Vondel dit jeugdwerk van den sedert allang gestorven maar nog altijd hoogvereerden Grotius ten ‘voorbeeld’ nam voor zijn eigen grootsche Adam-tragedie.
Toch heeft hij dat, zelfs vrij ruim, gedaan, zooals hij het ook, ofschoon in mindere mate voor Lucifer gedaan had. Reeds de titel van Vondels werk blijkt een vertaling van Adamus Exul en wat den bouw van Adam in Ballingschap betreft, is het duidelijk, dat hij in de groote lijnen naar Grotius' klassicistisch stuk is opgezet.
Hier immers zien we het eerste bedrijf gevuld met een proloog van Sathan, die door een Chorus gevolgd wordt. - Het tweede bedrijf brengt een samenspraak eerst van Adam met een Engel (Angelus), daarna van Adam met Eva, eveneens door het Chorus besloten. Hoewel er eenige verschuiving is aangebracht, komen Vondels eerste twee bedrijven met deze beide van Grotius sterk overeen. - In het derde bedrijf verschijnt Sathan weer, te vergelijken met den dialoog van Asmodé en Lucifer in Vondels derde bedrijf. Sathan heeft een gesprek met Adam. Hierin wijkt Vondel van Grotius af, evenals in zijn eigen vinding van de paradijs-bruiloft, waarover bij den voorganger geen sprake is. Het Chorus besluit ook dezen handel. - Grotius' vierde bedrijf is geheel gevuld met de verleiding van Eva door Sathan, van Adam door Eva, met het Chorus daarna: in Vondels vierde bedrijf gebeurt hetzelfde. - Grotius' vijfde bedrijf voert Sathan weer in; Adam en Eva volgen; de Vox Dei laat zich hooren. Evenzoo bij Vondel, die in zijn slotbedrijf Lucifer en Asmodé laat komen, daarna Adam en Eva en tenslotte de Gerechtsengel Uriël.
Bij zóó groote trekken van constructieve overeenkomst ligt het voor de hand, dat er ook vele detail-parallellen moeten zijn: vooral in de laatste twee bedrijven vallen ze op. In een studie van 1859 over De Paradijsgeschiedenis en de Nederlandsche Dichters heeft Nicolaas Beets met de aanhaling van eenige frappante staaltjes daar reeds op gewezen (Verscheidenheden meest op letterkundig gebied, I, Haarlem, 1876, bl. 176-vlg.).
Wij meenen die overeenkomsten hier vollediger en systematisch te moeten aangeven. Hoewel wij geen letterkundige vergelijking bedoelen, zij de algemeene opmerking toch veroorloofd, dat als dichter en dramaturg de rijpe Vondel het knappe werk van zijn jeugdigen voorganger ver achter zich laat. Wij gebruiken van Adamus Exul de afzonderlijke uitgave Ex Typographio Alberti Henrici, Hagae Comitatensi, Anno CIƆIƆCI.
| |
| |
TE VERGELIJKEN PLAATSEN:
Adam in Ballingschap |
Adamus Exul |
Inhoudt |
Argumentum. |
in r. 1-5 |
Post rerum creationem, et Angelorum lapsum homo in Paradiso constitutus est, datum ei in inferiorem orbem Imperium, vetitumque, ne arboris quae scientiae boni, et mali symbolum erat, fructum carperet. Sathan ut contra praeceptum fieret primum hominem marem simulata amicitia aggreditur, deinde feminam serpentis figura, quae seducta virum ad peccati societatem impellit. |
11-12 |
Unde uterque homo expulsus est, et morti miseriaeque mancipatus. |
|
|
De verzen; Lucifer. vs. 1-5 |
bl. 2. Sathan. |
|
Saevi tonantis hostis, exul patriae
Caelestis, adsum, Tartari tristem specum
Fugiens, et atram Noctis aeternae plagam. |
vs. 14-22 |
bl. 3. Jucunda sancti forma se latissime
Distendit horti, cujus in gremium fluit
Sectus quaternis tumidus Euphrates vadis.
Hic densa tenuis languidos Zephyri sonos
Arbusta referunt .... |
|
bl. 2. Ecce, quae petitur, prope
Apparet Heden: proxima Auranitidos
Amaena cerno. |
|
|
vs. 91-95 |
bl. 43. Centum fideles militum caelestium
Turmas, beata sors quibus crimen fuit,
Et invidendum robur, et paritas minax,
Pepulit Tyrannus, et gravem indixit fugam,
Caelique alumnos inferae densis specus
Damnavit umbris. |
|
|
Adam. vs. 119-122 |
bl. 13. Adam. |
|
Dies tenebras legis aeternae vice
Fugans resurgit: Certus ordo temporum
Solis reducit aureum terris caput. |
|
|
vs. 134-138. Adam-Eva. |
bl. 14. Ipse nos Mundus monet
Servire rerum conditori, nec sinit
Haerere terris: supera nos rapit in loca,
Mentesque proprium ducit ad primordium. |
|
|
vs. 191. Adam tot Eva. |
bl. 26 Eva tot Adam.
Felicitatis magna pars, aut unica
Vir est maritae: dulce nunc quicquid mihi est
Te sine nocebit. |
| |
| |
TE VERGELIJKEN PLAATSEN (vervolg):
vs. 199. Adam tot Eva. |
bl. 66. Eva tot Adam. |
|
Sive me natam vocas
Ex te creatam, sive communi patre
Ortam sororem, sive potius conjugem. |
|
|
vs. 203. Eva tot Adam. |
bl. 25. Eva tot Adam. |
|
O sempiterno faedere auspiciis Dei
Mihi juncte conjunx longius praesentia
Tua carere justa me pietas vetat,
Amorque sancta corda succendens face. |
|
|
vs. 211-14. Adam tot de Wachtengelen. |
bl. 17. Adam tot den Engel. |
|
Age, si vacabit,
Narra petenti, quo modo, quoque ordine,
Tam magna numeris machina impleta est suis. |
|
|
vs. 216. Rey van Wachtengelen. |
bl. 17. De Engel. |
|
Moli priori conditae simplex erat
Materia. |
vs. 219. Rey van Wachtengelen. |
bl. 18. De Engel. |
|
Latebat expers Lucis, et formae Chaos. |
|
|
vs. 225-26. Rey van Wachtengelen. |
bl. 19. De Engel. |
|
Quaterna nondum ceperant sedes suas
Principia. |
|
|
vs. 229-32 Rey van Wachtengelen. |
bl. 28. Chorus. |
|
Inclusum est a te praescriptis finibus aequor
Sublimi ne rursus humum sub gurgite condat,
Terraque delapsis siccum caput extulit undls. |
|
|
vs. 242 Rey van Wachtengelen. |
bl. 19. De Engel. |
|
Sic
Primi diei fuit opus primum dies. |
|
|
vs. 243-44 Rey van Wachtengelen. |
bl. 18. De Engel. |
|
illa [terra] primo turbidis
Submersa in undis delitescebat salo
Cincto tenebris. |
|
|
vs. 251-55 Rey van Wachtengelen. |
bl. 21. De Engel |
|
Fructus sequenti justa produxit die.
Quodcumque germen floridos campos tegit,
Et herba succo quae salutifero viret
Tunc jussa primum crescere est, et vividum
Ejicere semen |
| |
| |
TE VERGELIJKEN PLAATSEN (vervolg):
vs. 257 Rey van Wachtengelen |
bl. 21. De Engel. |
|
Orbis figura subjugem Caeli globo
Optavit iguem .... |
|
post haec siderum
Opus secutum est ....
Noctem, diemque lumine illustrant vago,
Horas tenebris, et diei dividunt. |
|
|
vs. 285 Rey van Wachtengelen |
bl. 24-25. De Engel. |
|
pascere et viridantibus
Armenta campis, cuncta spectant patriam
Quae prona terram, nec suos audent Polo
Monstrare vultus ....
Adame tantum est haec quod a te differant,
Quem vultus ipse destinat majoribus .... |
vs. 314-15. Gabriël. |
bl. 2. Sathan. |
|
.... Bdellii qui fertiles,
Ubi sub profundo nascitur terrae specu
Fulvum metallum, plurimisque ubi Sardonyx
Latet in fodinis .... |
|
|
vs. 343-44. Gabriël. |
bl. 17. De Engel. |
|
Vis conditorem nosse? rebus conditis
Utere magistris; quicquid est index Dei est. |
|
|
vs. 557-562. Lucifer. |
bl. 7. Sathan. |
|
His his ministris noster utetur dolor.
Quaecumque pestis Tartaro obscuro sata
Blando Cerastas lubricos vultu regis
Hoc agite. |
|
|
vs. 568 |
bl. 8. Sathan. |
|
Poma si vetitae arboris
Gustabit unquam, subito in exitium ruet,
Paenasque socius, Tartari et novus incola
Pro perpetrato scelere communes dabit. |
|
|
vs. 640-45. Lucifer. Asmodé. |
bl. 8. Sathan. |
|
si moveri vir potest,
Tentetur ipse; si moveri non potest,
Tentetur ejus uxor. |
|
|
vs. 653, 747. Asmodé. Belial. |
bl. 8. Sathan. |
|
Faeminae ingenium leve,
Negligere justa facile, nec caepti tenax
Variatur ultro, plurimum indulget sibi. |
| |
| |
TE VERGELIJKEN PLAATSEN (vervolg):
vs. 999-1002. Adam tot Eva. |
bl. 27. Adam tot Eva. |
|
Sic amoris mutui
Ut duret ardor, utque communi bono
Aevum fruamur, nosque deliciae beent
Hedenis almi munus egregium Dei,
Ipsum colamus omnis authorem boni,
Primumque amenus. |
|
|
vs. 1042. Eva bij Belial. |
bl. 27. Eva tot Adam. |
|
Jucunda quae vox auribus sonuit meis? |
|
|
vs. 1101-05. Belial tot Eva. |
bl. 40. Sathan tot Eva. |
|
Miramur unum hoc, omnis authorem boni
(Nam sic vocari gaudet) istis fructibus
Vetuisse vesci. |
|
|
vs. 1006-11. Eva tot Belial. |
bl. 41. Eva tot Sathan. |
|
Quascumque plantas istud arbustum gerit,
Quoscumque fructus, usibus nostris gerit.
Hortum per omnem, queis libet, vesci licet.
Sed arbor una, qua Nemus medium patet,
Vitanda ramis poma curvatis gerit.
His abstinere Lex monet magni patris,
Ne forte vitae consequamur terminum. |
|
|
vs. 1114, 1162. Belial tot Eva. |
bl. 40. Sathan tot Eva. |
|
Tanta quae menti sedet
Invidia? |
|
|
vs. 1120-21. Belial tot Eva. |
bl. 46. Sathan tot Eva. |
|
Puta licere, quoque te sensus rapit
Sequere. |
|
|
vs. 1134. Belial tot Eva. |
bl. 42. Sathan tot Eva. |
|
Quicquid est, etiam bonum est. |
|
|
vs. 1136. Belial tot Eva. |
bl. 46. Sathan tot Eva. |
|
Permitte vanis ne superstitionibus
Te fascinandam. |
|
|
vs. 1139. Belial tot Eva. |
bl. 46. Sathan tot Eva. |
|
Captare lucrum. |
|
|
vs. 1140. Eva tot Belial. |
bl. 42. Eva tot Sathan. |
|
Incerta jussi causa. |
| |
| |
TE VERGELIJKEN PLAATSEN (vervolg):
vs. 1162-66. Belial tot Eva. |
bl. 43. Sathan tot Eva. |
|
Invidit illud, quod latet fructu, bonum,
Scientiamque, quae bonum miscet malo,
Servare soli conditam voluit sibi |
|
|
vs. 1167-68. Belial tot Eva. |
bl. 9. Sathan. |
|
Dicam futuros Numini summo pares,
Novosque Divos. |
|
|
vs. 1172-73. Belial tot Eva. |
bl. 45. Sathan tot Eva. |
|
Quod tenax renuit Deus
Dabit arbor ista, numen arcanum gerens. |
|
|
vs. 1176. Belial tot Eva. |
bl. 46. Sathan tot Eva. |
|
Ex homine morsus unus efficiet Deam.
Novumque fies Numen: audendum puto. |
|
|
vs. 1182-85. Eva bij Belial. |
bl. 47. Eva bij Sathan. |
|
O dulce pomum, quam tua haec species meis
Arridet oculis. |
|
|
vs. 1187. Eva bij Belial. |
bl. 47. Sathan tot Eva. |
|
Decerpe pendens aureum ramis onus. |
|
|
vs. 1195-97. Eva bij Belial. |
bl. 49. Eva bij Sathan. |
|
Ignoscet ipse forte si videat Deus .... |
|
magna delicti mei
Jam pars peracta est: arborem vetitam attigi. |
|
|
vs. 1199. Belial tot Eva. |
bl. 47. Sathan tot Eva. |
|
Jam restat ori tantum. ut admoveas tuo. |
|
bl. 49. |
|
Jam dextra manus perfice, atque ori admove. |
|
|
vs. 1204-05. Belial tot Eva. |
bl. 50. Sathan tot Eva. |
|
Ad delicatam tu virum invita dapem. |
|
|
vs. 1212, 1220. Adam. |
bl. 50. Adam. |
|
Lente per omnem, saepe sustento gradu,
Spatiatus hortum, repeto vix sero locum,
Primum unde nostrae fuerat auspicium viae. |
|
|
vs. 1217. Adam. |
bl. 50. Adam. |
|
Satiatus isthuc redeo. |
| |
| |
TE VERGELIJKEN PLAATSEN (vervolg):
vs. 1221. Adam. |
bl. 50. Adam tot Eva. |
|
Ubi tamdiu haeres? cupis alimento dapis,
O socia thalami, corporis vim sustines? |
|
|
vs. 1226, 1230. Adam tot Eva. |
bl. 51. Adam tot Eva. |
|
Quid video? Nonne haec illa, quam Deus imperat
Vitare, cujus fructibus pasci vetat? |
|
|
vs. 1229. Eva tot Adam. |
bl. 51. Eva tot Adam. |
|
Haec arbor umbram tribuit, haec etiam cibum. |
|
|
vs. 1231-35. Eva tot Adam. |
bl. 51. Eva tot Adam. |
|
Adame, sic est: vetuit attingi arborem,
Fructum caveri jussit: hoc ipsum fuit
Cur non caverem. Cerne quam rutilus color
Praestringat aciem luminis: Ecquid tu putas
Intus latere, si foris tantum est boni? |
|
|
vs. 1236-38. Adam tot Eva. |
bl. 51. Adam tot Eva. |
|
Gelidus per artus vadit excussos tremor,
Exanguis asto, crinis erectus riget
Vix ipse valido spiritus gemitu viam
Perrupit. |
|
|
vs. 1242-44. Eva tot Adam. |
bl. 51. Eva tot Adam. |
|
Non est, marite, crede cur trepides; nihil
Est perpetratum, quod citet suspiria.
Quin potius aude tu quoque, atque hilaris cape
Tibi conjugali traditum pomum manu. |
|
bl. 53. |
|
Collo superbum cum Superstitio jugum
Imponat .... |
|
|
vs. 1252. Adam tot Eva. |
bl. 51. Adam tot Eva. |
|
Egone ut supremi jussa contemnens Dei
Purus profanam te sequar, vir feminam? |
|
|
vs. 1258. Eva tot Adam. |
bl. 53. Eva tot Adam. |
|
profuit pomi mihi
Gustus vel unum hoc maxime, quod sentiam
Sine labe posse, quicquid est, carpi et capi. |
|
|
vs. 1270-74. Eva tot Adam. |
bl. 53. Eva tot Adam. |
|
Per conjugalem te precor supplex fidem,
Tuos per oculos, et per amplexus meos,
Per, si quid unquam dulce fuit ex me tibi,
Ne me relinquas: junge te socium mihi,
Ut nuptialis pacta serves foederis. |
| |
| |
TE VERGELIJKEN PLAATSEN (vervolg):
vs. 1280-93. Adam tot Eva. |
bl. 54. Adam tot Eva. |
|
Quid est agendum? lubricas agitant duo
Curas amores: hinc Dei, atqui hinc conjugis: ...
Eligere durum est: haereo, animi pendeo. |
|
|
vs. 1305. Eva tot Adam. |
bl. 54. Eva tot Adam. |
|
Quid maritali fide
Prius esse oportet? huc se amor vertat tuus,
Quo sacra thalami jura, quo foedus vocat. |
|
|
vs. 1344, 1349. Adam tot Eva. |
bl. 35. Adam tot Eva. |
|
an voluit Deus
Conjugis amores anteferri coeteris
Etiam parentum? Voluit: huc Pomum mihi. |
|
|
vs. 1353-55. Eva tot Adam. |
bl. 55. Eva tot Adam. |
|
Sed quid tibi ambit languidas pallor genas,
Caputque mutat? omne ruat in me malum,
Si quod futurum est. |
|
|
vs. 1356. 1369. Rey van Wachtengelen. |
bl. 55. Chorus. |
|
Lugeat tristi revoluta motu
Aetheris sedes, celeresque maestam
Naenia cantum meditentur Orbes. |
|
|
vs. 1414. Lucifer. |
bl. 58. Sathan. |
|
Cessere voto cuncta: sublimem meo
Superis superior vertice exaequo Polum. |
|
|
vs. 1460, 1465, 1469. Lucifer. |
bl. 58. Sathan. |
|
Nunc regna Terrae teneo, nunc Sceptrum maris.
Aeria spatia sub meum mihi jugum. |
|
|
vs. 1480. Lucifer. |
bl. 59. Sathan. |
|
sententiam
Sibi dicet ipsi. |
|
|
vs. 1482-83. Lucifer. |
bl. 59. Sathan. |
|
Sed ecce rapido motus Adamus gradu
Prosiliut amens: omnis in facie est color.
Stetit furenti similis, et certa furit.
Abit, haeret, errat, sistit: ardescunt genae.
Mutatus habitus: pollor ardorem fugat. |
|
|
vs. 1485. Lucifer. |
bl. 58-59. Sathan. |
|
paeniteat Deum
Hominis creati. |
| |
| |
TE VERGELIJKEN PLAATSEN (vervolg):
vs. 1507. Eva tot Adam. |
bl. 60. Eva tot Adam. |
|
Quae fingis amens spectra? quis te agitat furor? |
|
|
vs, 1509-15, 1537-38. Adam tot Eva. |
bl. 60. Adam tot Eva. |
|
Miseranda conjunx agmen infernum vides?
Ego video ....
Hinc pallidorum longa morborum cohors,
.... egestas ....
.... luctus ....
.... senectus .... caet.
Perspicere nequeo: semper ulterius malum est. |
|
|
vs. 1547, 1555-58. Adam tot Eva. |
bl. 63. Adam tot Eva. |
|
Quid meos Manes moror?
Ibo, ibo solus, qua rapax amnis cadit,
Ubi prona tumidus ducit Euphrates vada,
Fluvioque mersus procul Erythraei ad maris
Provolvar undas. |
|
|
vs. 1562-63. Adam tot Eva. |
bl. 64. Adam tot Eva. |
|
Omnia amisi bona, ....
Nunc vita restat: hanc quoque amitto libens. |
|
|
vs. 1573. Eva tot Adam. |
bl. 61. Eva tot Adam. |
|
Sana meditari incipe .... |
|
bl. 62. Meliora, conjux, loquere. |
|
|
vs. 1579-88. Eva tot Adam. |
bl. 65. Eva tot Adam. |
|
Mea culpa certe est.
Ego te fefelli misera. |
|
bl. 67. |
|
Quid dabo marito? Nil, nisi ut moriar prior.
Utcunque miserum est, moriar Adami tamen
Conjunx .... |
|
bl. 68. |
|
Non vivo fine te: sed mori mecum potes.
Unum in duobus statue: nil sine me facis. |
|
|
vs. 1589-95. Adam tot Eva. |
bl. 68. Adam tot Eva. |
|
Jam parce conjunx, parce, parebo tibi,
Parebo rursus .... |
|
bl. 67. Eva tot Adam.
Ergone vacuos vidua, deserta, et vaga
Curram per agros .... |
|
|
vs. 1601-09. Eva. |
bl. 68. Eva. |
|
Quis ille strepitus? audio ventos truces
Late furentes: audio murmur grave, |
| |
| |
TE VERGELIJKEN PLAATSEN (vervolg):
|
Quod gravia minitans aëre ex sommo cadit.
Repente longo terra mugitu fremens
Concussa caecos egit ad coelum sonos,
Retroque cessit: capitibus nutans Nemus
Fragore vasto tonuit: omnes arbores
Concussit horror, silvaque erexit comam. |
|
|
vs. 1610-24. Adam. |
bl. 68. Adam. |
|
Pavet animus: horret corpus: insedit meos
Torpor per artus. frigidus sanguis coït.
Ultor nefandi sceleris, Edicti memor,
Vindexque spretae legis adventat Deus.
Fugiamus illuc, qua frequentes arbores
Lucem recusant. Abditi densis comis
Lateamus: iterum criminis nostri dolor
Me stimulat: iterumque erubesco, et palleo,
Foliisque tectus non satis videor mini. |
|
|
vs. 1626-34. Uriël. |
bl. 69. Vox Dei. |
|
Adame, quas nunc in te latebras proripis?
Quae te recondit umbra? cernentem omnia,
Praesentem ubique, cuncta cui rerum patent,
Huic delitescis? Ipse te appello Deus ....
Ego te creavi, te creatum maximis
Muneribus auxi. Natus ausculta patri .... |
|
|
vs. 1635-39. Adam. |
bl. 69. Adam. |
|
Pareo: audivi truces,
Metuende rector, per nemus sacrum sonos .... |
|
et verecundus pudor
Accessit: ecce nudus obscoenos male
Velatus artus ad forum sistor tuum. |
|
|
vs. 1640-45. Uriël tot Adam. |
bl. 70. Vox Dei tot Adam. |
|
Nuditatis conscius
Per quem fuisti? ....
Fatere veram judici causam tuo.
Defensiones, ne tuum crimen gravent,
Omitte vanas. Nonne pomum ex arbore
Vetita comedere es ausus, et legem meam,
Paenamque mortis spernere, infidum caput? |
|
|
vs. 1646-50. Adam. |
bl. 70. Adam. |
|
Mea culpa non est. Crimen hujus feminae est,
Quam mihi dedisti fortis auxilium meae,
Pellace quae me voce, et exemplo suo
Cepit: comedi. |
| |
| |
TE VERGELIJKEN PLAATSEN (vervolg):
vs. 1651-52. Uriel tot Eva. |
bl. 70. Vox Dei tot Eva. |
|
Conjugi conjux nocens
Die, causa tantae quae fuit dementiae? |
|
|
vs. 1653-54. Eva tot Uriël. |
bl. 70. Eva tot Vox Dei. |
|
Serpens, Creator, dextera fictus tua
Astu fefellit simplicem, atque ....
Seducta pomum gutteri admovi meo. |
|
|
vs. 1655-87. Uriël tot de slang, Eva en Adam. |
bl. 70. Vox Dei tot de slang. |
|
Fraudibus nimis apte Serpens ....
Bestiis invitus aliis ibis .... |
|
|
|
bl. 71. et infixus solo |
|
Ventre serpes ....
Ipse veniet ....
Qui Triumphator superbum conteret tibi verticem. |
|
|
|
bl. 72. Tot Eva. |
|
Proditrix mulier mariti, quae dolosis vocibus
Te nimis facilem dedisti, multa te expectant mala...
Cumque materna sub alvo conditum faetum geres
Aegra languebis .... |
|
subdita (viri) jugo
Jussibus parere disces, ille te imperio reget. |
|
|
|
bl. 73. Tot Adam: |
|
Cape tuas, Adame paenas ....
Qui muliebri lepori posthabens legem meam
Vetita persuasus profana poma violasti gula.
Terra propter te dolebit sterilis, effacta, arida,
Sponte lolium, sponte tribulos, sponte progignet rubos
Non nisi compulsa fruges ....
Defluet sudor per artus ....
Usque dum lethalis hora reddat Adamum sola |
|
.... praetuli clementiam
Juris rigori .... |
|
vitae quoque
Proferre volui spatia, et humanum genus,
Quod omne vestris inditum membris latet,
Servare .... |
|
bl. 74. |
|
Sed ut pudori consulam vestro simul,
Et sanitati, corpori tegmen dabo,
Quod induatis, pinguis exuvias ovis .... |
|
Tot de Cherubijnen: |
|
Vos ergo Cherubi caelites, mihi quos ego
Legi ministros, ite, et horto pellite |
| |
| |
TE VERGELIJKEN PLAATSEN (vervolg):
|
Par istud hominum: sacra deliciis loca
Miseri relinquent ....
Vos state in aditu nemoris ....
Et impedite flammeo versatilis
Muevone teli, ne quis infigat pedem. |
|
|
vs. 1688-92. Eva |
bl. 75. Eva. |
|
Quis subitus ardor iste, quae lux emicat?
Corripuit hortum flamma, et excelsae arbores
Ardent ....
Haec digna thalamis taeda praelucet meis .... |
|
|
vs. 1693-1709. Adam. |
bl. 75. Adam. |
|
Fugiamus ....
Suffulta pigris membra sed genibus labant ....
Nemus beatum, verque perpetuum loci,
Felixque regio ....
Valete ....
Numquam videndum rursus, aeternum vale ... |
|
En fugio, exeo;
Mortifera vitia, dira morborum lues,
Languor caducus, horridus febrium tremor,
Labor, dolorque, et cumulus instantis mali
Vos ite mecum tristis exilii duces. |
|
|