Ten slotte
Wij voelen ons gedrongen aan het einde van onze taak onze warme dank te betuigen aan Dr. M. Boas te Amsterdam, die bereidwillig de laatste proeven van Q. Horatius Flaccus Lierzangen en dichtkunst, in het rijmeloos vertaelt doorzag en daarin menige verbetering aanbracht. En bij wie wij sedert nooit vergeefs aanklopten als we de hulp van een classicus behoefden; die ons steeds per kerende post van alle Latijnse motto's de ons onbekende bron noemde.
Utrecht, 16 September 1937.
AAN DEZE UTRECHTSCHE PARE ZICH ONZE AMSTERDAMSCHE STEM.
Ook wij danken den even welwillenden als ‘doorgeleerden’ Dr. Boas voor zijn altijd parate belangstelling in onze uitgave.
Van Dr. Boas tot de Amsterdamsche Universiteitsbibliotheek is nauwelijks één schrede.
Alle medewerkers aan onzen ‘Vondel’ zijn vervuld van erkentelijkheid voor den vlotten en kundigen bijstand, dien zij van den Bibliothecaris Dr. J. Berg met zijn bekwame en geleerde helpers mochten ondervinden. Den redacteur der uitgave in 't bijzonder past het, hier met groote waardeering de namen te noemen van de Vondelkenners Drs. H. van der Bijll en Mr. H.F. Wijnman, van wie de eerste, als conservator van het Vondelmuseum, zoo uitnemend de kunst verstaat om de onder hem berustende schatten aan de wetenschap en de algemeene belangstelling dienstbaar te maken.
Het zou een verzuim zijn, werd in dit verband niet tevens dank gebracht aan de Heeren P.J. Oosterbaan, E.J. van der Linden en Ed. K. de Jong, de U.B.-mannen, wier praktische kennis en hoffelijke dienstvaardigheid zooveel jaren lang aan onzen arbeid ten goede zijn gekomen.
Amsterdam, 16 September 1937.
Red.