Ten slotte vernemen wij nog dat Sara Craen met haar schoonzoon Joost Willemsz. van Nyekerken, de man van Sara van den Vondel, de begrafenis heeft bijgewoond van Agnes Wills, die 12 Dec. 1620 in de Geertekerk te Utrecht plaats had. Daags te voren laat Sara door een notaris te Utrecht de verklaring neerschrijven, dat zij van ieder recht op Agnes' nalatenschap afstand doet. Waarschijnlik uit vrees dat de schulden de baten zouden overtreffen. Want ook de universeele erfgename Geertruyt Cnobbe, de natuurlike voordochter van Agnes' man, welke Geertruyt met Agnes samenwoonde, verklaarde bij notarieele akte van 3 Jan. 1621 de erfenis niet eerder te willen aanvaarden voor en aleer zij van de toestand van de boedel op de hoogte was. Er is nog een aantekening bewaard dat van de nalatenschap van Agnes Wils, weduwe van Dirck Cnobbe, een inventaris is opgemaakt, maar deze inventaris zelf is niet meer aanwezig.
OP EEN GEDENKPENNING VAN DE VIERDAAGSE ZEESLAG, blz. 208.
Zie C. Scholten, Een penningvers van Vondel, in Vondelkroniek, jrg. VIII, br. 3, Juli 1937, blz. 1.
AAN APOLLONIA VAN VEEN.
Men herinnert zich uit Dl. III, blz. 395, het gedicht Aan Apollonia van Veen.
Mej. Dr. E. Theissing vond tussen papieren van de familie Van Veen het hs. van dit gedicht, dat zes strofen telt, terwijl de uitgaven er vijf telden. De onderdrukte stroof, in te voegen na vs. 12, is belangrijk om de zinspeling op de calligrafieën, door welke Apollonia blijkbaar haar bewondering voor Vondel's gedichten wel had uitgedrukt; de tekst luidt:
‘Niet min genoeght dat hemelsch oogh
soo menighmael het nederstraelt,
en staert van synen gulden boogh
op 't geen uw hand vernuftigh maelt
met verwe of goud of kool of inckt,
waer door myn dicht te schooner blinckt.’
De ontdekking van deze autograaf is voor Drs. Michels aanleiding geworden om een reeds door hem opgezette studie over de familie Van Veen te voltooien met een onderzoek naar de relaties dezer familie met de dichters Stalpart van der Wielen, Huygens en Vondel. Zie Vondelkroniek VIII (Januari 1937), blz. 40-41.
OP KATHARINE QUESTIER, blz. 615.
Alleen pro memorie - op 't voorbeeld van Albert Verwey - vermelden we hier nog een rijmsnipper, dat aan K.Q.'s ‘Stamboek’ moet ontleend zijn:
Questiers, vol viers, vol gunst,
Schept leven uit de kunst.
GRAFSCHRIFT OP HENRICUS DE GROOTE, blz. 670.
De ‘Jakobus Viverius’ van 1665 schrijft: ‘den zin-rijcken Joost van de Vondel heeft dit eertijts op zen graf-steen gepast’. Dat dit eertijts samenvalt met den tijd, waarin Vondel zijn ‘Wtvaert en Treur-dicht van Henricus de Groote’ schreef, spreekt uit een vergelijking van vs. 173 der ‘Wtvaert’:
De duysent-tongsche Faam zy u gerucht bevolen
met het 3e vers van het ‘Grafschrift’:
Den Hemel blijf zijn ziel, zijn doen 't gerucht bevoolen.
‘Viverius’ schrijft zen ziel, naar zijn eigen spelling.