De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendEerstelingen des Priesterdoms,
| |
[pagina 677]
| |
15[regelnummer]
Dat niet gebonden aen geslaghten,
Noch tijt, noch plaets, wert ingestelt
Van Godts gezalfden, uitgekorenGa naar voetnoot17
Gelijk Melchisedech voorheen.Ga naar voetnoot18
Dat priesterampt, hem toegezworen,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Wenscht Doedens afkomst te bekleênGa naar voetnoot20
Door uwe voorbê naer 't behaegen
Van Jesus, die u heeft bemint,
Gelijk d'onfaelbre blaên gewaegen,Ga naar voetnoot23
Getekent met uw hant en int.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
O ooghgetuigh van 's Heilants lijden,
Veele eeuwen nu voorby gegleên,
Breng dezen zoendienst onder 't wijden
Met d'eerste instellinge overeen,Ga naar voetnoot27-28
Op datwe onbloedigh klaer vertoonen
30[regelnummer]
Het bloedigh offer van Godts zoon,
Zoo heilrijk, boven alle troonen,
Gekroont met d'allerhooghste kroon.
Verwerf den offerenden hedenGa naar voetnoot33
Genade, dat de hemel dael',
35[regelnummer]
Op 't geurigh wierook der gebeden.Ga naar voetnoot35
Laet 's hemels reien met hun schael
En wierookvat het Paeschlam eeren,
Daer Zacharias zoon op wees.Ga naar voetnoot38
Hier is de heerlijkheit des Heeren.
40[regelnummer]
Gy Cherubijns, bedekt uit vrees
Eerbiedigh aengezicht en voeten,
Met dubble vleugelen: valt neêr:
De hooghste komt de laeghste ontmoeten.
Roept: drymael heiligh, u zy d'eer.
45[regelnummer]
De godtheit, in een wolk beslooten,
Vertoont zich, als een regenboogh,
't Verlichaemt Woort wil dischgenooten
Met manna spijzen van om hoogh
| |
[pagina 678]
| |
Doch niet gelijk weleer Hebreeuwen,Ga naar voetnoot49-vlg.
50[regelnummer]
Die heenestorven in verdriet;
Maer met een zielspijs die geene eeuwen
Noch dreigement des doots ontziet.
Joannes, gy getuight byzonder
Van 't broot, waerop de waerheit wijst,
55[regelnummer]
Een hemelsch broot, een broot van wonder,
Godts lichaem, dat de zielen spijst,
Om 't welk uwe arenden vergaêren,Ga naar voetnoot57
Die hooger zweven dan 't vernuft,
Alleen vernoeght met korenaeren.Ga naar voetnoot58-59
60[regelnummer]
Dit wonder, 't welk natuur verbluft,Ga naar voetnoot60
Wort van 't betrouwen aengebeden,
Dat op het alvermogen bout,Ga naar voetnoot61-62
Veel hooger zweeft dan 's menschen reden,
En Godt, het Woort, in 't vleesch aenschout.
65[regelnummer]
Men blijve aen 't uiterlijk niet hangen.
Melchisedech schaft broot en wijn,Ga naar voetnoot66
Zijn vleesch en bloet met dank t'ontfangen,
Al is het graen en druif in schijn.Ga naar voetnoot68
Hy dwaelt van 't spoor, die anders oordeelt.
70[regelnummer]
Wijk manna, bontkist, offersmet:Ga naar voetnoot70
't Waerachtigh wezen volght het voorbeelt.Ga naar voetnoot71
Hier is het engelebanket.
Een wolk van geesten schijnt te hangenGa naar voetnoot73
Recht boven 't outer in de lucht,
75[regelnummer]
Om dit zoenoffer met gezangen
Te kroonen uit een dankbre zucht.Ga naar voetnoot76
De Burgemeesters, lang aen SparenGa naar voetnoot77
En Aemstel eertijts zoo befaemt,
Zien hunnen neef den dienst bewaeren,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Gelijk dien waertsten staet betaemt;Ga naar voetnoot80
En d'outste wil nu hooger draven,Ga naar voetnoot81
| |
[pagina 679]
| |
Een, die door last van Gijsbreghts stam,Ga naar voetnoot82
Den Keizer, d'eer der oude Graven,
Op 't raethuis zelf den eedt af nam.
85[regelnummer]
Volhardt in 't offren al uw leven
Eerwaerdige, bewaer het lot
U uit Godts rijken schoot gegeven.
Zoo gaet, zoo streeft men recht naer Godt.Ga naar voetnoot88
|
|