De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 665]
| |
Op de Draeyinge van het hooft, Verweert Door den geleerden Jongeling Joan Antoni Goezenaer:aant.Ga naar voetnoot*Toen hy ter Artsenye wiert ingewijt in de doorluchtige hooge schoole t'Uytrecht.De schrandre Goezenaer komt hier op stoel verweerenGa naar voetnoot1
De draeying van het hooft, die brein en zinnen plaegt.Ga naar voetnoot2
Hy toont hoe ydele verbeeldingen ons deeren,Ga naar voetnoot3
Wanneer d'ontstelde maegh de dampen opwaert jaegt;Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En d'oogen schrikken voor de spooken en grimmassen,Ga naar voetnoot5
Als ryzende uit den poel des afgronts dootsch en naer:Ga naar voetnoot6
Maer nu een wijser eeuw dees dwaling is ontwassen,
Loopt elk, die leeren wil by vroeden, geen gevaer.
Laet 's Bisschops hanen vry uit alle toorens kraeien,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En wekken 't gantsche Sticht, zoo wijt het is bekent.
Waerom? al d'aertkloot schijnt rondom de zon te draeien.
De geest van Kartes leeft nu in zijn element:Ga naar voetnoot12
Want schoon neuswijzen dit bekommerlijk geloofden,Ga naar voetnoot13
En lang weêrstreefden dat by elk onmooglijk scheen:Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Nu blijkt het openbaer aen 't draeien van de hoofden.
De wijsten staen verbaest, en als verkeert in steen.Ga naar voetnoot16
Het rechte middelpunt der werrelt is gevonden.Ga naar voetnoot17
Voor zulk een' nieuwen vont verstommen 's werrelts ronden.Ga naar voetnoot18
J.v. Vondel.
|
|