De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 628]
| |
De slaepende Venus van Filips Koning.aant.Ga naar voetnoot*Omne tulit punctum qui miscuit utile dulci. Zoo raeckt Apelles geest de bitse Nijt te boven.Ga naar voetnoot1
Wanneer men 't ziet is 't met vertrouwen en gelooven
Schoon omgekomen, daer het werk den meester prijst.Ga naar voetnoot2-3
Dit werk behoeft geen goude of diamante lijst,
Noch leent van buiten roem. men staek' dan ydel stoffen.Ga naar voetnoot5
De schilder heeft natuur hier net op 't hooft getroffen:Ga naar voetnoot6
Gelijk Pigmalion, wiens allebasten beelt,Ga naar voetnoot7
Omhelzens waerdigh, van het leven niet verscheelt.Ga naar voetnoot8
En vraeghtge wie hier slaept, en slaepende zoo schoon is:
10[regelnummer]
Het is de schoone, korts verslingert op Adonis.Ga naar voetnoot10
Men heetze VENUS, mits zy ieders hart ontvonktGa naar voetnoot11
Door haer bekoorlijkheit, en wont wat zy belonkt,
En hierom hoeftze torts, noch pijlen, boogh, noch wapen.Ga naar voetnoot13
Volkomenheit is al het lichaem ingeschapen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En elk byzonder lidt, op zijn vereischte maet,Ga naar voetnoot15
Staet even stout, en vol, en wraekt al wat misstaet.Ga naar voetnoot16
Men ziet het bloet gezont door 't blanke vel heengloeien:
| |
[pagina 629]
| |
Gelijk de morgenlucht, als 't licht begint te groeien:
Gelijk een gloeientheit, by heldren zonneschijn,
20[regelnummer]
Door dunne zijde van een purpere gordijn,
De witte pronkzael verft. al slaepen al de zinnen,Ga naar voetnoot17-21Ga naar voetnoot21
Noch tuight dit dat de brant natuurelijk van binnenGa naar voetnoot22
Niet rust te werken, en het vier in d'adren speelt,Ga naar voetnoot23
Hoewelze uit zeeschuim en zout water wert geteelt.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Deze is de vruchtbaerheit, en 't zaet, en zout der dingen.Ga naar voetnoot25
Zy teelt, en onderhout, en haere straelen dringen
Door 't lichaem van 't Heelal, en worden noit gestuit.
Zoodaenigh beelden haer van outs de wijzen uit,
Niet om afgodery te planten en leeraerenGa naar margenoot*,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Maer ons de werken van natuure t'openbaeren.
De leerzucht volght hier vlak het leven, geen papierGa naar voetnoot31
Noch print, noch stambeelt, om door zulk een middel 't vierGa naar voetnoot32
Des kunstbeminners meer t'ontvonken en ontsteeken
Door levend vleesch, geen verf, met kunst op doek gestreken.
35[regelnummer]
Is Cipris slaepende zoo schoon datze ieder blaek',Ga naar voetnoot35
Zy zal noch schooner zijn in 't oogh, wanneerze ontwaek
Uit haeren zoeten droom. dan zullenze al bewogen
De ziel zien speelen in den spiegel van haere oogen,
Een hemelsch diamant, als flonkrende gestarnt,
40[regelnummer]
Dat in onze oogen uit den derden hemel barnt.Ga naar voetnoot40
Ontluiktze dan den mont, nu stom en zonder spreeken,Ga naar voetnoot41
Hoe zalze 't hart van Mars niet morselen en breeken,Ga naar voetnoot42
Dien zy in haeren schoot ontharnast en onthaelt,Ga naar voetnoot43
Waerop een luchte wolk van minneschuttren daelt,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Om bey de harten der gelieven aen te prikken,Ga naar voetnoot45
Dan met hun vleuglen weêr te koelen en verquikken.
Een schilder, die natuur best uitbeelt quijt zich braef.Ga naar voetnoot47
Wie zich aen iemant bint blijft eeuwigh ieders slaef.Ga naar voetnoot48
J.v. Vondel.
t'Amsterdam, voor de Weduwe van Abraham de Wees, boekverkoopster op den Middeldam. |
|