De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 555]
| |
Sofokles Herkules in Trachin.Ga naar voetnoot*
Deianira:
Een spreekwoort is van outs elk in den mont gegeven,
Dat niemant 's menschen lot, voor 't ende van zijn leven,
Kan kennen, of het goet of quaet uitvallen zal:Ga naar voetnootVs. 2-3
Maer ik gevoel voor 't endt wat leedt, wat ongeval
5[regelnummer]
My drukt, die binnen 't hof van Eneus, mijnen vader,Ga naar voetnoot4-5
In Pleuron woonende, meer druk dan al te gaderGa naar voetnoot6
De vrouwen lijden moet, ter oirzaek van mijne echt:Ga naar voetnoot6-7
Want Acheloüs, Godt des grooten lantstrooms, leghtGa naar voetnoot8
In dry gedaenten toe om zich met my te paeren,Ga naar voetnoot8-9
10[regelnummer]
Dan stier, dan draek, dan mensch. uit knevelen en haerenGa naar voetnoot10
Van 't stiershooft vloeien bron en beeken naer beneên.
Ik ongelukkige, gevrijt, en aengebeên
Van zulk een' vryer, wensche eer 's levens licht te derven,
Dan dat dees bruidegom mijn' maeghdom zou verwerven.
15[regelnummer]
Ten lange leste komt, ter goeder uure en tijt,
Alkmeens en Jovis zoon, die dit gedroght bestrijt,Ga naar voetnoot16
En my hier van verlost: doch hoeze t'zaemen streden
Isme onbewust: die 't zagh zou dit met gront van redenGa naar voetnoot18
Verhaelen konnen: want ik vreesde, dootsch van rou,Ga naar voetnoot19
| |
[pagina 556]
| |
20[regelnummer]
Dat mijne schoonheit my tot onheil strekken zou:
Doch Godt Jupijn, die al de strijden kan regeeren.Ga naar voetnoot21
Wist deze zwaericheit tot mijn geluk te keeren;
Indien men dit geluk magh noemen: want wat baet
Dat Herkules my trout, naerdien ik vroegh en laetGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Geduurigh schrik op schrik, van 's avonts tot den morgen,
Om hem moet uitstaen, noit ontlast van angst en zorgen.
De nachten brenge ik met bekommeringen door,
Die gaen en koomen op haer beurte, na als voor.
Wy teelden kinders, doch de vader zietze zelden:
30[regelnummer]
Gelijk een akkerman, die vergelege velden
Bezit, en slechts bezoekt, wanneer men zaeit en oogst.
Dus leve ik met een' man, die zelden my vertroost,
En t'huis, en dan van huis, geduurigh, als een slave,Ga naar voetnoot33
Een' andren staet ten dienst; en keerende, als een braveGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Verwinner, uit den strijt, met eere doorgestaen,
Dat jaeghtme doorgaens meest een' angst en dootschrik aen:Ga naar voetnoot34-36
Want sedert Ifitus ter neder wert gesmeetenGa naar voetnoot37
Hebbe ik in Trachin hier in ballingschap gezeten,
By eenen vreemden waert. waerheen hy sedert gingGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Weet niemant: en ik schroome in dees bekommering,Ga naar voetnoot39-40
Beducht wat tegenspoet den helt is wedervaeren;
Want 'k hoorde uit niemants mont bescheit, noch zekre maren,
Niet in een korte, maer in vijftien maenden tijt.
Geduurigh levende bekommert en in strijt,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Schijnt my een donkre wolk recht boven 't hooft te hangen,
En 'k vreeze tijding van een droef geval t'ontfangen.
Hy schonkme in 't scheiden noch dit hantboek met zijn hant.Ga naar voetnoot47
Ik bid de goôn het strekk' my geen onzaligh pant.Ga naar voetnoot48
Leervrou:
O Deianier, mevrou, ik zie u om het scheienGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Van Herkles, uwen man, te bitter traenen schreien:
Doch kuntge toestaen dat een dienstmaeght, uw slavin,
| |
[pagina 557]
| |
Haer hooghgebore vrou vermaene, vat mijn' zin.Ga naar voetnoot52
Wat baet de vruchtbaerheit en 't jaerlijx kinderteelen,
Dewijlge niemant zent, om, volgens uw beveelen,
55[regelnummer]
Zijn' heer en vader op te zoeken, kloek en trou,Ga naar voetnoot53-55
Een last, die Hyllus, meer dan iemant, voegen zou;
Indien hy zorgh draeght voor zijn vaders heil en leven:Ga naar voetnoot57
En nu komt dees van pas ten drempel innestreven:Ga naar voetnoot58
Hieromme raede ik u ten beste in dezen staet,
60[regelnummer]
Gebruik hem om uw' man te zoeken: volgh mijn' raet.
Deianira:
Mijn zoon, een dienstmaeght, uit onedele geboren,
Spreekt dikwijls heerlijk, en dat waerdigh is te hooren;Ga naar voetnoot62
Gelijk dees dienstmaeght nu, niet ydel met haer' mont,
Maer edelmoedigh, spreekt, en billijk, en gegront.Ga naar voetnoot63-64
Hyllus:
65[regelnummer]
Wat zeghtze, moeder? zegh, indien ik dit magh weeten.
Deianira:
Zy zeght, 't is schande, dat gy, ledigh hier gezeten,
Niet gaet verneemen waer heer vader zich onthoudt.
Hyllus:
Ik weet het wel, indien 't vrou moeder my vertrout.Ga naar voetnoot68
Deianira:
Wel zoon, waer steekt hy, in wat oort, in wat landouwe?
Hyllus:
70[regelnummer]
Hy stont, voorleden jaer, een Lydiaensche vrouweGa naar voetnoot70
Een lange wijl ten dienst.
Hyllus:
Maer hoorde ik recht, hy heeft zich elders heen begeven.Ga naar voetnoot73
Deianira:
Waer zeggenze is hy nu, of doot, of noch in 't leven?
| |
[pagina 558]
| |
Hyllus:
75[regelnummer]
De stadt van Eurytus zeght hy den oorlogh aen,Ga naar voetnoot75
In 't vette Eubeesche lant, of zal het korts bestaen.Ga naar voetnoot76
Deianira:
Maer weetge wel, mijn zoon, wat hy voorheen vertelde
Van dees landouwe, en uit gewisse antwoorden spelde?Ga naar voetnoot77-78
Hyllus:
Wat's dit, vrou moeder? ik begrijp dees rede niet.
Deianira:
80[regelnummer]
Dat hy daer sterven zal, of, al dit rijxgebiet
Bemaghtigende, heel gelukkigh zijne jaerenGa naar voetnoot80-81
Volendigen. dewijl uw vader in gevaeren
En 's levens weeghschael hangt, zoudt gy niet heenegaen
Om uwen vader, als een noothulp, by te staen,
85[regelnummer]
Nu ons behoudenis en heil hangt aen zijn leven?Ga naar voetnoot85-vlg.
Want sterft hy op dien toght, wij zullen t' zamen sneven,
Of boven staen, zoo hy behouden blijve in 't endt.Ga naar voetnoot86-87
Hyllus:
Ik ga, vrou moeder, en voorwaer wasme eer bekent
Deze antwoort van de goôn, 'k waer lang naer hem getogen.Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Nu wil 't gewoone lot van vader niet gedoogenGa naar voetnoot90
Dat wy te veel bezorght, en al te schrikkigh zijn.
Dit weetende eischt de reên dat ikme nu verpijnGa naar voetnoot92
Om naer te spooren hoe 't hiermede zy gelegen.
Deianira:
Ga heene, zoon: want nu gy kennis hebt gekregen
95[regelnummer]
Is 't oirbaer datge u quijt, al scheelt het aen den tijt.Ga naar voetnoot95
I. Keer:
Ik roep de zon aen, voor wiens klaerheitGa naar voetnoot96
De starrelichte nacht
Vertrekken moet met zijne naerheit,
En wort in slaep gebraght.Ga naar voetnoot96-99
| |
[pagina 559]
| |
100[regelnummer]
Ik roep de zon aen, datze ontvouwe
Waer zich Alkmenes zoon
Versteekt, in zeeklippe, of landouwe.Ga naar voetnoot102
O zon, die 't al ten toon
Kunt stellen, en ons openbaeren,Ga naar voetnoot103-104
105[regelnummer]
Zegh op: waer is hy heengevaeren?
I. Tegenkeer:
Wy hooren Deianier verlangen
Naer heuren trouwen man,
Als 't galoos vogelkijn, bevangenGa naar voetnoot108
Met rou, niet rusten kan.
110[regelnummer]
Zy schreit bekommert, en, gedachtigh
Aen 't afzijn van dien heer,
Zit galoos in haer kamer klaghtigh,
En vreest. een vrou is teêr,Ga naar voetnoot113
Geduurigh angstigh, vol bezwaeren,
115[regelnummer]
Voor onheil, en aenstaende maeren.
II. Keer:
Gelijk in zee de holle baeren,
Dan op dan ondergaen,
Als Zuid en Noort in strijt vergaêren,Ga naar voetnoot118
En ongeduurigh slaen:Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Zoo wort ook Herkules gesmeeten,
Gesolt door zwaericheên,Ga naar voetnoot120-21
Gelijk de woeste zee van Kreten.Ga naar voetnoot122
Maer altijt hanthaeft een,
Een godtheit, hem in doots gevaeren.
125[regelnummer]
Dus overleeft de helt zijn jaeren.Ga naar voetnoot125
II. Tegenkeer:
Waerom ik u met reên beschuldigh,Ga naar voetnoot126
Luit dit onaengenaem,
't Verquikt u, hoortge dit geduldigh.Ga naar voetnoot127-28
| |
[pagina 560]
| |
Bezwijk om roep noch faem.Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
d'Alheerschende Jupijn schenkt gaven
Niet zonder arrebeit;Ga naar voetnoot130-31
De schade en blyschap voor de braven,Ga naar voetnoot132-vlg.
Gemengt door 't hoogh beleit.
Zoo wort het avontuur verheven
135[regelnummer]
Als op een kloot, rondom gedreven.Ga naar voetnoot134-35
Toezang:
De starrelichte nacht vlieght heenen:Ga naar voetnoot136
Geluk en rijkdom houden stantGa naar voetnoot137
Een oogenblik, en flux verdweenen.Ga naar voetnoot138
Dees erft, en lacht, die derft zijn pant.Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
O koningin, zijt niet neêrslaghtigh,
Maer hoopt, en zijt dees les gedachtigh:Ga naar voetnoot141
Want wie Jupijn ten raetsman koos
Bleef noit in rampen hulpeloos.Ga naar voetnoot142-43
Deianier:
Gy staet, gelijk het blijkt, nu hier aen mijne zijde,
145[regelnummer]
En hoort mijn droefheit, maer wat hartewee ik lijdeGa naar voetnoot144-45
Verstaet noch voeltge niet: dewijl de jeught krioelt,Ga naar voetnoot146
En, weidende in haer velt, geen vier van liefde voelt,
Noch regen nochte wint. zy slijt verheught heur jaeren;
Ontlast van zwaericheên, tot datze koom' te paeren,Ga naar voetnoot146-49
150[regelnummer]
En, deelende in de zorgh van 't huwelijxgespan,Ga naar voetnoot150
Zich 's nachts bekommert met de kindren en den man.Ga naar voetnoot151
Dan vintze een voorbeelt aen haer eige zwaericheden,Ga naar voetnoot152
En voelt van hoe veel leedts ik daeghlijx wort bestreden.
| |
[pagina 561]
| |
'k Bezuurde veel verdriets, een wijl voorheen gedult:Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Nu dreightme een grooter ramp, gelijkge hooren zult.
Toen koning Herkles lest ten oorlogh weêr ging streven,Ga naar voetnoot156
Liet hy een hantboek t'huis, van binnen dicht beschreven
Met eenigh erfberecht, het welk hy, onbezwaertGa naar voetnoot158
Ten oorlogh trekkende, ons noit had geopenbaert:Ga naar voetnoot158-59
160[regelnummer]
Want zijn gewoonte was te trekken met zijn knechten,Ga naar voetnoot160
Niet om te sterven, maer iet dappers uit te rechten.Ga naar voetnoot161
Nu trok hy heene, als een die veegh was, van zijn vrou,
En zey wat huwlijxgoet en erf ik deelen zou;Ga naar voetnoot163
Wat deel van vaders rijk de kinders zouden erven.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Hy zette een tijt, dat hem was toegeleght te sterven,
Juist vijftien maenden na den optoght uit het lant:
Of hiel na dezen tijt zijn leven langer stant,
Dat hy in weelde dan zijn jaeren zou verbreeden.Ga naar voetnoot165-68
't Besluit der goden hadde Alcides dapperhedenGa naar voetnoot169
170[regelnummer]
Dit perk gestelt; gelijk het Dodoneesche wout,Ga naar voetnoot170
Door duiven spreekende, den sterfdagh hem ontvout.Ga naar voetnoot171
De zekerheit van dees voorspellinge en haere ordenGa naar voetnoot172
Is juist voorhanden, en moet nu voltrokken worden.Ga naar voetnoot173
Vriendinnen, dit's de reên dat ik niet slaepen kan,
175[regelnummer]
Uit dootschrik voor 't verlies van zulk een' braven man.Ga naar voetnoot175
Rey:
Schep moedt, een man brengt stof tot juichen en verblijding.Ga naar voetnoot176
De krans bekranst zijn hooft. hy brengt een blijde tijding.Ga naar voetnoot177
Bode:
O Deianier, mevrou, ik d'eerste bô van al,Ga naar voetnoot178
| |
[pagina 562]
| |
Ontsla uw hart van rouwe, en schrik voor ongeval.
180[regelnummer]
Noch leeft Alkmenes zoon. hy won den strijt alreede,
En brengt inlantschen goôn zijne eerstelingen mede.Ga naar voetnoot181
Deianier:
Wat zeghtge, ô oude man? wat tijding brengtge my?
Bode:
Dat uw grootdaedigh man hier daetlijck frisch en blyGa naar voetnoot183
Zal wezen, met een maght van zegenrijke schaeren.
Deianier:
185[regelnummer]
Uit wien verstontge dit? uit burgren, of barbaeren?Ga naar voetnoot185
Bode.
Ik hoorde het in 't velt uit Lichas, den herout,Ga naar voetnoot186
En spoede herwaert aen, op dat gy 't weeten zoudt,Ga naar voetnoot187
Om loon en teffens gunst by u, mevrou, te haelen.
Deianier:
Zoo Lichas welvaer', hy moet komen zonder draelen.Ga naar voetnoot189
Bode:
190[regelnummer]
Dat valt bezwaerlijk, en mevrou begrijpt dit licht.
Al 't Melienzer volk belet hem zijnen plichtGa naar voetnoot191
In 't spoeden herwaert aen. elk loopt den bode om d'ooren,
Om dees gewenschte maer vans lant 's triomf te hooren.Ga naar voetnoot193
Hy toeft onwilligh, opgehouden van de liên,
195[regelnummer]
En nadert meer en meer. gy zult hem daetlijk zien.
Deianier:
Jupijn, bewooner van den Eta, noit geschoren,Ga naar voetnoot196
Gy laetme, al komtze spade, een blijde tijding hooren.
Nu zingt, ô vrouwen, die in 't hof of buiten staet.Ga naar voetnoot198
Dees maer verheught mijn hart, en geest, al komtze laet.
Keer:
200[regelnummer]
Nu vrolijk binnen 't hof gezongen,
Om d'aenkomst van den bruidegom.Ga naar voetnoot201
| |
[pagina 563]
| |
Laet mannen mede hunne tongenGa naar voetnoot202
Hieronder mengelen alom.
Zingt Iô Pean, en gedichtenGa naar voetnoot204
205[regelnummer]
Voor godt Apollo, fix op schichten.Ga naar voetnoot205
Tegenkeer:
Gy maeghden, zingt nu lofgezangen,
d'Ortygische Diaen ten prijs,Ga naar voetnoot207
Verlichtster, tuk op hartevangen.Ga naar voetnoot208
Looft haeren nabuurrey. geen wijsGa naar voetnoot209
210[regelnummer]
Noch fluit ontbreeke. ik schijn te zweven,Ga naar voetnoot209-10
Van godt Apolloos geest gedreven.
Toezang:
O Evoë, gy roert mijn zinnen.
Ik zwaey de groene wijngertspeer,Ga naar voetnoot213
Met 's wijngodts dronke zangerinnen.Ga naar voetnoot212-14Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
'k Zing Iö Pean, en braveer.Ga naar voetnoot215
Mevrou, gy dorst geen zege hoopen.Ga naar voetnoot216
Dit 's nu gelukkigh afgeloopen.
Deianier:
Beminde vrouwen, 'k zie nu wakker uit mijne oogenGa naar voetnoot218
Dien sterken drom van ver hier komen aengetogen,
220[regelnummer]
En wensch den brenger van dees onverwachte maer
Geluk, verkunschapt hy geluk, en geen gevaer.Ga naar voetnoot220-21
Lichas:
Mevrou, het gaet voor wint. wy bootschappen u zegen,
En vreught en voorspoet, recht gelijk het is gelegen.Ga naar voetnoot222-23
| |
[pagina 564]
| |
Deianier:
O jongeling, ontdek ons daetlijk eerst vooralGa naar voetnoot224
225[regelnummer]
Of Herkles levendigh zijn vrou 't huis komen zal.
Lichas:
Ik liet hem levendigh, gezont en vry van rouwe.Ga naar voetnoot226
Deianier:
In 't vaderlant, of in barbarische landouwe?Ga naar voetnoot227-vgl.
Lichas:
Hy bout outaeren, by d'Eubeesche kaep aen zee,
Ten dienst van Jupiter te Ceneus, slaght'er vee,Ga naar voetnoot228-29
230[regelnummer]
En offerhande, en wydt hem wijn en korenschoven.Ga naar voetnoot229-30
Deianier:
Uit kracht van kerkbelofte, of raet der goôn van boven?Ga naar voetnoot231
Lichas:
Beloftes halve, als een verwinner van het lant
Der vrouwen, die gy ziet, gevangen met zijn hant.Ga naar voetnoot233
Deianier:
By Jupiter, van waer? wie zijn deze onbekenden?Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Indienwe recht zien, zy beschreien haere elenden.
Lichas:
Hy streekze tot zijn' buit, ten offer voor de goôn,Ga naar voetnoot236
Verdelgende Eurytus gebiet, en stadt, en troon.Ga naar voetnoot237
Deianier:
Most hy, om deze stadt te winnen en verpletten,
Zijn wederreis naer huis zoo lang ter zijde zetten?
Lichas:
240[regelnummer]
Geensins. den meesten tijt, al viel de tijt u lang,Ga naar voetnoot240
Heeft hy in Lydie gesleeten door bedwang,Ga naar voetnoot241
Niet vry, maer als verkocht, lijfeigen daer ter stede.Ga naar voetnoot242
Mevrou, versteur u niet om zulk een harde rede.
Jupijn alleen is zelf hier eenige oirzaek af.Ga naar voetnoot243-44
| |
[pagina 565]
| |
245[regelnummer]
Hy was aen Omfale verkocht, tot zijne straf,Ga naar voetnoot245
En sleet'er 't gansche jaer, gelijkwe van hem hoorden.Ga naar voetnoot246
Dus veel versmaetheên uw' gemael zoo vreeslijk stoorden,Ga naar voetnoot247
Dat hy met eede zwoer den stichter van dit quaetGa naar voetnoot248
Met kinderen en vrouwe, uit ingekropten haet,
250[regelnummer]
In slavernye wech te voeren uit den lande.
Dees eedt was niet vergeefs: want hy, door offerhandeGa naar voetnoot251
Geloutert, worf een heir, en vloogh, bezweet van stof,Ga naar voetnoot251-52Ga naar voetnoot252
Naer Eurytus gebiet en stadt; naerdien dit hofGa naar voetnoot253
Een eenige oirzaek was van zulk een bitter lijden:Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Want Herkles in zijn hof ontfangen, na lang strijden,Ga naar voetnoot255
Gelijk men naer gewoonte onthaelt een' ouden gast,Ga naar voetnoot256
Wert met veel schimp en smaet geterght, en aengetast
Heel fors op deze wijs: hy zou 't geweer genieten,
Dat onontvlughtbaer was, en evenwel met schietenGa naar voetnoot258-59
260[regelnummer]
Verwonnen worden, in 't hanteeren van den boogh,
Door zijne kinders, en, gelijck een slaef, in 't ooghGa naar voetnoot261
Van alleman, geplaeght, veel leet en smaet verdraegen.Ga naar voetnoot261-62
In 't endt dorst Eurytus hem van de maeltijt jaegen,
En dronken, elk ten schimp, wechstooten uit de poort.Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Om dien geleden hoon verbittert en gestoort,
[Toen Ifitus de zoon, in der Tyrintren hoeken,
Zijn paerden, afgedwaelt van anderen, quam zoeken]Ga naar voetnoot266-67Ga naar voetnoot267
Grijpt hy dien vyant aen, verbystert van verstant,Ga naar voetnoot268
En ploft hem van den trans des torens in het zant.Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Jupijn, de koning van de goôn, hierom ontsteeken,
Verstiet, verkocht hem, die door list en looze streekenGa naar voetnoot271
| |
[pagina 566]
| |
Noit mensch dan Ifitus alleen hadde omgebroght:Ga naar voetnoot271-72
Want zoo hy, voor de vuist, zijn wraek hadde uitgewrocht,Ga naar voetnoot273
Jupijn zou billijk een gerechte wraek verschoonen:Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Want godtheên nimmer spijt beminnen. maer de zoonenGa naar voetnoot275
Van Eurytus, te trots, en bits en los van mont,Ga naar voetnoot276
Gevoelen hunne straf, gedoemt in Plutoos gront.Ga naar voetnoot277
De burgery komt hier in slaverny gedreven,Ga naar voetnoot278
En deze, die gy ziet, vervielen, uit een levenGa naar voetnoot279
280[regelnummer]
Vol voorspoet, in elende, en koomen hier door last
Van uwen heere en man. 'k heb nu, gelijk het past,
Mijn' plicht voltrokken. gy zult Herkles komst verwachten,Ga naar voetnoot281-82Ga naar voetnoot282
Zoo dra de zuivring en het dankbaer offerslaghtenGa naar voetnoot283
Gewijt is aen Jupijn, den godt van dat gebiet,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Voor 't winnen van de stadt: want wat gy hoort of niet,
Zijn wederkomst is 't liefst' dat uw gemoedt kan streelen.Ga naar voetnoot285-86
Rey:
O koningin, uw hart verquikt in alle deelen,Ga naar voetnoot287
Door deze tyding, en de vrouwen, die gy ziet.
Deianier:
't Is billijk datme dit tot blyschap na verdriet
290[regelnummer]
Gedy, dewijl mijn man zijn wraeklust nu volkomenGa naar voetnoot290
Met recht heeft uitgevoert: maer echter staet te schroomen,
Indien men 't overweegh, dat dien manhaften heer
Een onheil wedervaer': want mijn gemoedt, heel teêr,Ga naar voetnoot293
Wert van medoogenheit bestreden, ô vriendinnen,
295[regelnummer]
Toen ik dees vreemden zagh, eerst vry, gelijk slavinnen,Ga naar voetnoot295
Van huis en ouderen en 't lieve vaderlant
| |
[pagina 567]
| |
Verstooten, sukkelen in dien bedroefden stant.Ga naar voetnoot297
Jupijn, behoeder voor elende en droeve dingen,
'k Wensch datge nimmer met mijn zaet dus om mooght springen;Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Ten minste, lust het u, geensins terwijl ik leef:Ga naar voetnoot300
Want deze ziende, is 't vreemt dat hier mijn hart om beef?Ga naar voetnoot301
Rampzaligh kint, wie zijtge, een maeght, of een getroude,Ga naar voetnoot302
Of moeder? want wat uw natuur belangt, ik houdeGa naar voetnoot303
U een onnoosle, die uw onheil niet verstaet,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Maer edel zijt van aert. ô Lichas, uit wat zaetGa naar voetnoot305
Is deze uitheemsche maeght? wie was het, die haer teelde?
Wie was de moeder? wie de vader, eerst in weelde?Ga naar voetnoot307
Ay zeghme dit: want 'k heb medoogen eerst met haer,Ga naar voetnoot308
Die wel de wijste schijnt aen opzicht, en gebaer.Ga naar voetnoot309
Lichas:
310[regelnummer]
Wat weet ik 't? z'is misschien uit slechten niet gesproten.Ga naar voetnoot310
Deianier:
Is zy van Eurytus niet een van 's konings loten?Ga naar voetnoot311
Lichas:
z'Isme onbekent. 'k Heb haer zoo scherp niet ondervraeght.
Deianier:
Heeft geene reisgenoot van haeren naem gewaeght?
Lichas:
In 't minste niet: want ik verrecht mijn werk met zwijgen.
Deianier:
315[regelnummer]
Nu zeghme, elendige, spreek zelf, om licht te krijgen:Ga naar voetnoot315
Want dit's ook jammer dat men niet zijn herkomst kent.Ga naar voetnoot316
Lichas:
Zy breidelt haere tong, en is doorgaens gewent
Niet laegh te spreeken, noch op stam en staet te stoffen,Ga naar voetnoot317-18
| |
[pagina 568]
| |
Maer droef te klaegen, om d'elenden, die haer troffen,Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
En schreide, sedert zy het vaderlant verliet.
Het avontuur, dat haer zoo jammerlijk verstiet,Ga naar voetnoot321
Valt lastigh, en vereischt dat wy dien rou verschoonen.Ga naar voetnoot322
Deianier:
Ontslaze dan. zy ga by haer die binnen woonen,Ga naar voetnoot323
Of waer 't heur lust. 'k wil niet dat iemant ramp op rampGa naar voetnoot323-24
325[regelnummer]
En onheil, by mijn schult, op d'andre elenden klamp.Ga naar voetnoot324-25
Zy leedt alreê genoegh. nu treênwe t'zaemen binnen.
Bestel al watge wilt. ik zal, om tijt te winnen,
In 'thof bestellen al wat noodigh wort geacht.Ga naar voetnoot327-28
Bode:
Ay blijf een poos alleen. laet deze gaen, en wachtGa naar voetnoot329
330[regelnummer]
Tot dat ik melde 't geen u nimmer quam ter ooren,
En wie gy inhaelt, en wat noodigh zy te hooren.Ga naar voetnoot331
Deianier:
Waerom verletge my?
Bode:
hou stant een korte stont:
Gy hebt niet vruchteloos gehoort uit mijnen mont,
Al wat ik u verhaelde, en nu noch zal ontvouwen.Ga naar voetnoot333-34
Deianier:
335[regelnummer]
Begeertge dat de mans het hooren, of de vrouwen,
Of alle beide dit uit uwen mont verstaen?Ga naar voetnoot335-36
Bode:
Laet vrouwen buiten, en de mannen binnen gaen.Ga naar voetnoot337
Deianier:
Zy gaen alreede heen. wy luisteren nu gaerenGa naar voetnoot338
Naer 't geen u raetzaem dunkt ons wijder t'openbaeren.Ga naar voetnoot339
Bode:
340[regelnummer]
Dees knaep verhaelde u niet waerachtighs in der daet.Ga naar voetnoot340
| |
[pagina 569]
| |
Hy broght u flus niet goets, of brengt nu enkel quaet.Ga naar voetnoot341
Deianier.
Hoe spreektge zoo bedekt? gy dient het uit te leggen.Ga naar voetnoot342
Bode:
Ik hoorde dezen gast by veel getuigen zeggen,Ga naar voetnoot343
Dat Herkules, uw man, het sterke EchaliaGa naar voetnoot344
345[regelnummer]
En 't hof van Eurytus verdelghde, om zulk een ga
Te winnen; maer alleen de liefde van de godenGa naar voetnoot345-46
Hem heenedreven, door bedwang van hun geboden,
In dienst van Omfale; naerdien hy t'onverwacht
Den zoon van Eurytus door list hadde omgebraght,
350[regelnummer]
En van den torentrans geslingert naer beneden.Ga naar voetnoot346-50
Nu lochent hy 't rond uit, verdraeiende de reden,Ga naar voetnoot351
Waerom hy Eurytus verdelghde, en rijk en stadt.
Toen dees hem Iöle, zijn telgh, geweigert had,Ga naar voetnoot353
Bestreet hy 's konings lant, benam den vader 't leven,
355[regelnummer]
En nu komt Herkles met dees dochter herwaert streven,
En zentze u hier in 't hof, geensins gelijk slavin,
Maer overmidts hy blaekt en brant van haere min.
Mevrou, my docht geraên vrypostigh u te meldenGa naar voetnoot358
Al 't geen Trachiners op het merktvelt elk vertelden,
360[regelnummer]
Een overtuiging des geveinsden door de faem.Ga naar voetnoot359-60
Dit 's waer, al klinkt het in uw oore onaengenaem.
Deianier:
Wee my elendige! waer ben, wat doe ik langer?
Van welk een huispest gaet dit hof nu heimlijk zwanger!
Och ongelukkige! dees naemelooze spruit
| |
[pagina 570]
| |
365[regelnummer]
Ziet Eurytus gedaente en aert ten oogen uit,
Al zwoer de leitsman met een' hoogen eedt vermeeten
Geensins te konnen raên hoe deze wert geheeten,
Noch min dat Iöle de naem was, dienze droegh.Ga naar voetnoot364-68
Rey:
Och of de plaegh met recht niet alle onvroomen sloegh,
370[regelnummer]
Maer die, geveinst van aert, den vroomen laegen leggen!Ga naar voetnoot369-70
Deianier:
Helaes, wat gaet ons aen? wat zal men doen, of zeggen?
Hoe staenwe door dees maer verslaegen en ontstelt!
Rey:
Ga heene, en ondervraegh. hy zal u, met geweltGa naar voetnoot373
Geperst, de waerheit van de zaeke naekt ontkleeden.
Deianier:
375[regelnummer]
Wy gaen dan heene: want gy spreekt niet buiten reden.Ga naar voetnoot375
Rey:
Wy toeven hier een wijl, ten dienst van uw gezagh.Ga naar voetnoot376
Deianier:
Houdt stant: de knaep komt ongedaghvaert voor den dagh,
En uit den huize treên.
Lichas:
mevrou, wat's u begeeren
Dat ik verkunschappe aen uw' man in 't wederkeeren?
Deianier:
380[regelnummer]
Gy zult niet licht van hier uit Trachin heenegaen,Ga naar voetnoot380
Ten zywe ons onderling gesprek van vooraf aen
Hervatten op een nieu.
Lichas:
begeertge iet meer te hooren,
Hier ben ik. vraeg, mevrou.
Deianier:
zultge ook de waerheit smoren?
Lichas:
Geensins, dat weet Jupijn, is 't my slechts wel bewust.Ga naar voetnoot384
Deianier:
385[regelnummer]
Wat voor een vroumensch brengt gy mede op deze kust?Ga naar voetnoot385
| |
[pagina 571]
| |
Lichas:
Een rechte Eubeesche vrou, doch 'k weet niet wie heur baerde.Ga naar voetnoot386
Deianier:
Zie herwaert. weetge niet, noch kentge niet de waerde
Van my, die met u spreek?
Lichas:
wat's oirzaek van dees vraegh?Ga naar voetnoot388
Deianier:
Zegh op, zoo gy verstaet wat antwoort my behaegh.Ga naar voetnoot389
Lichas:
390[regelnummer]
Ik spreek met Eneus bloet, een koninginne, een groote,Ga naar voetnoot390
Zoo mijn gezicht niet dwaelt, met Herkles bedgenoote,
Mevrouwe Deianier.Ga naar voetnoot392
Deianier:
dit woude ik weeten, of
Gy my ook kent voor vrouwe, en koningin van 't hof.Ga naar voetnoot393
Lichas:
Met reden.Ga naar voetnoot394
Deianier:
zegh wat straf verdientge, zijtge waerdigh,
395[regelnummer]
Bevint men datge haer bejegent dus boosaerdigh
En valsch?
Lichas:
hoe dus, mevrou? wat boosheit? hoe dus wars?Ga naar voetnoot396
Hoe uitertge u zoo vreemt, in 't vraegen al te dwers?Ga naar voetnoot397
Deianier:
Niet ik maer gy valt dwers.
Lichas:
mevrou, ik ga dan heene,Ga naar voetnoot398
En ben te dwaes, zoo 'k u mijne ooren langer leene.
Deianier:
400[regelnummer]
Gy zult niet heenegaen, ten zy men eerst beleeftGa naar voetnoot400
Op mijne vraegh een klaere en billijke antwoort geeft.Ga naar voetnoot401
Lichas:
Wel vraegh wat u belieft, dewijl u lust te spreeken.Ga naar voetnoot402
| |
[pagina 572]
| |
Deianier:
Gy brengt hier een slavin. wie is zy? uit wat streeken?Ga naar voetnoot403
Lichas:
Ik zegh, wat vraeghtge my?Ga naar voetnoot404
Deianier:
bekentge zelf niet vry
405[regelnummer]
Dat Iöle deze onbekende, in slavernyGa naar voetnoot405
Gevoert, de dochter is van Eurytus? laet hooren.
Lichas:
Maer by wat lieden, wat getuigh heeft met zijne oorenGa naar voetnoot407
Dees rede uit mijnen mont gehoort en opgevat?
Deianier:
By veele burgers, op het ruime merktvelt, datGa naar voetnoot409
410[regelnummer]
Een groote troep het hoorde.
Lichas:
en schoon zy durven zeggenGa naar voetnoot410
Dat dit gehoort wiert: 't is, indien men 't uit wil leggen,
Wat anders hooren slechts in schijn: wat anders is't
Een zaek te bootschappen. dit misverstant baert twist.Ga naar voetnoot411-13
Deianier:
Wat's zeggen slechts in schijn? bezwoertge niet met eedeGa naar voetnoot414
415[regelnummer]
Gy broght voor Herkules dees bedgenoote mede?Ga naar voetnoot415
Lichas:
Een bedgenoote voor uw' Herkles? by Jupijn,Ga naar voetnoot416
Mevrou, wat gast geeft hier mijn rede zulk een' schijn?Ga naar voetnoot417
Deianier:
Hier staet hy, die u hoorde ontvouwen by de schaeren,Ga naar voetnoot418
Dat hy, ter liefde van dees dochter, jongk van jaeren,Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
De gansche stadt verdelghde, en geensins om de trou
En groote liefde tot de Lydiaensche vrou,
Dit 's kenbaer, heeft verwoest.
| |
[pagina 573]
| |
Lichas:
laet dezen man vertrekken:Ga naar voetnoot420-22
Want 't is geen wijsheit by een krankhooft iet t'ontdekken.Ga naar voetnoot423
Deianier:
By godt Jupijn, wiens vier en blixem op 't geberght
425[regelnummer]
Van Eta weêrlicht, 'k wil, dewijl 't u wort geverght,
Dat gy dit niet verzwijght. gy zult het niet verklaeren
Aen een gestoorde vrouw, of een, die onervaerenGa naar voetnoot427
Zich luttel op 't beloop van 't weereltsdom verstaet,Ga naar voetnoot428
Of niet begrijpt hoe ver de vrouweliefde gaet:Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Want hy waer onwijs, die, als met een' opgeheven
En sterken arm in 't perk, de min zou wederstreven:Ga naar voetnoot430-31
Dewijlze naer heur' lust de goôn beheerscht, ook my.Ga naar voetnoot432
Waerom zou Herkules een andre vrou, wie 't zy,
Beminnen meer dan my? weshalve waer 't onzinnighGa naar voetnoot433-34
435[regelnummer]
En dwaes, zoo 'k mijnen man, verslingert, en aenminnigh,Ga naar voetnoot435
Beschuldighde, of dees vrou, die geensins my verdriet
Of leet berokkende. neen zeker, 't is zoo niet.Ga naar voetnoot436-37Ga naar voetnoot437
Indien zijn valsch berecht u steef en sterkte in logen,Ga naar voetnoot438
Zoo hebtge uit 's meesters borst geen goede leer gezogen,Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
En leeraert, onder schijn van goet en deught, het quaet.
Zoo blijkt uwe ondeught. spreek dan waerheit in der daet:Ga naar voetnoot440-41
Want wat luit schendiger dan dat een vrygeborenGa naar voetnoot442
Op logens wort betrapt? dus beelt u, wiltge hooren,
Niet in dat logentael voor my verborgen blijf:
445[regelnummer]
Want die het zelfs uit u verstonden, zullen 't stijfGa naar voetnoot445
En sterk bevestigen voor my. wat wiltge schroomen,
| |
[pagina 574]
| |
Dewijl 't meer quetsen zal, begint het uit te komen?Ga naar voetnoot447
En hooren wy 't, dat strekt tot niemants harteleet.Ga naar voetnoot448
Heeft Herkules zich niet aen veelen uit besteet,Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
En iemant hierom leedt van my geleên voor dezen,Ga naar voetnoot450
Of wederwaerdigheit, of hoeft'er voor te vreezen?Ga naar voetnoot451
Hoewel hy hierom, krank van minne, quijnen gaet:Ga naar voetnoot451-52
Ik zelf heb deernis haer t' aenschouwen in dien staet,
Naerdien de schoonheit stof tot haer bederf bestelde,Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Toen hy het lant bedorf, de poorten nedervelde,
Hoe zwaer het viel, en haer vervoerde in slaverny.Ga naar voetnoot455-56
Dit spreeke ik rustigh heene, op datge tegens myGa naar voetnoot457
De waerheit spreekt, en dit by andren weet te kleeden.
Rey:
Ay luister naer mevrou: zy spreekt met goede reden.
460[regelnummer]
De tijt zal 't loven, ik u gunstigh zijn hier voor.Ga naar voetnoot460
Lichas:
Lofwaerdige mevrou, terwijl ik zie en hoorGa naar voetnoot461
Dat gy een mensch zijt, en in menschelijken wandel
Niet onbescheiden, wil ik u den ganschen handelGa naar voetnoot462-63
Ontdekken: want het is alleens gelijk hy zeit.Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Alcides, dus op haer verslingert en misleit,Ga naar voetnoot465
Bestreet Echalie, en bestont haer stadt te schennen,Ga naar voetnoot466
En om nu ront te gaen, verboot noit dit t'ontkennen:Ga naar voetnoot467
Doch ik, bekommert by my zelven, waertste vrou,
Dat mijn oprecht verhael u smart aenbrengen zou,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Vergreepme, indienge dit een misgreep wilt verklaeren.Ga naar voetnoot470
| |
[pagina 575]
| |
Dewijlwe u al de zaek nu rustigh openbaeren,Ga naar voetnoot471
Betoon dat gy dees vrou om uwen man alleen
En u bemint, en breng uw woorden overeenGa naar voetnoot472-73
Met d'openbaere daet, aengaende uw medelijden
475[regelnummer]
Met dees bedrukte vrou: want Herkles, die in 't strijdenGa naar voetnoot473-75
Alle andren overwon, leght onder haer gewelt
Door liefde t' haerwaert, die zijn kracht en sterkheit smelt.
Deianier:
'k Versta genoegh dat my dit lijdzaem staet te lijden,
En wil in dit geval niet tegens goden strijden,
480[regelnummer]
Noch my verpijnigen. maer laet ons binnen gaen,Ga naar voetnoot480
Op datge mijnen heer verkuntschapt wat voortaenGa naar voetnoot481
Ik u beveel, met een hem levert mijne gaven,Ga naar voetnoot482
Tot eene erkenning der schenkaedjen, van dien braven
My toegestuurt door u: want 't is in dezen staet
485[regelnummer]
Niet billijk datge bloot en ledigh heene gaet,
Naerdienge herwaert quaemt met zulk een zegestaetsi.Ga naar voetnoot486
Keer:
De godtheit van de min
Is zulk een kracht gegeven
Datze altijt overwinn':
490[regelnummer]
Want om voorby te strevenGa naar voetnoot490
Hoe geestigh zy voorheenGa naar voetnoot491
Met goôn hebbe omgesprongen;
Verzwijge ik nu om reên
Hoe Jupiter gedwongen
495[regelnummer]
Verschalkt wiert door haer' vont,Ga naar voetnoot494-95
Ook Pluto, diep gedookenGa naar voetnoot496
In 's afgronts duistren gront:
En hoeze dorst bestookenGa naar voetnoot498-vlg.
Neptuin, die d'aerde schokt
| |
[pagina 576]
| |
500[regelnummer]
Met zijne vork van onder:
Veele andren [loos verlokt,
Bekoort van min, byzonder
Om schoone Deianier,
Eer zy met Herkles troude,
505[regelnummer]
In 't vechtperk trots en fier,
Daer ieder het aenschoude,]
Zich queeten, heet op lof,Ga naar voetnoot507
Bezweet en vuil van stof.Ga naar voetnoot501-08
Tegenkeer:
Hier quam nu d'EtolierGa naar voetnoot509
510[regelnummer]
De stroomgodt mê, vol toren,Ga naar voetnoot510
Viervoetigh, als een stier,
Gewapent met den horen,
Dat's Acheloüs, lust
U zijnen naem te weeten.
515[regelnummer]
Zijn tegenstrijder rustGa naar voetnoot515
Zich toe, om dien vermeeten
t'Ontmoeten in den strijt,
Verlaet Thebaensche reien,
Godt Bacchus toegewijt.Ga naar voetnoot518-19
520[regelnummer]
Hy weet de knods te zweien,Ga naar voetnoot520
Is boogh en speer gewoon
Te handlen tegens grooten,Ga naar voetnoot522
Zoo braef, gelijk een zoon
Uit Jupiter gesproten.Ga naar voetnoot523-24
525[regelnummer]
Zy worstlen beide fel,
Om deze bruit te winnen.
In 't midden van dit spelGa naar voetnoot527
Zat Venus, die het minnen
De wet stelt. deze zet
530[regelnummer]
Den kampren ook een wet.Ga naar voetnoot529-30
| |
[pagina 577]
| |
Toezang:
Men hoort de vuisten treffen,
En 't ramlen van den boogh
Zich in de lucht verheffen.
Het grimmigh stiershooft vloogh,
535[regelnummer]
En stiet met zijnen horen.
Dus worstlenze onder een,
Schuimbekkende van toren.Ga naar voetnoot537
De slaegen kraeken been
En bekkeneel. zy steenen
540[regelnummer]
Op elken fellen slagh.
De dochters oogen weenen.Ga naar voetnoot541
De schoone en teêre zagh
Dien strijt aen, op den oeverGa naar voetnoot542-43
Gezeten, flaeu van rou,
545[regelnummer]
Verwachtende, altijt droever,Ga naar voetnoot544-45
Met wienze huwen zou.
Ik klaegh dit, als haer moeder,Ga naar voetnoot547
Die 't aenzagh en verstont.
Elk vocht om 't eerst verwoeder.Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
De maeght, van schrik gewont,
Zit treurigh, en verbeit,Ga naar voetnoot551
Als 't kalf, dat, vet geweit,
Van zijne moeder scheit.
Deianier:
Vriendinnen, nu de gast in 't hof gevange vrouwenGa naar voetnoot554
555[regelnummer]
En maeghden, eer hy gaet, alleen zoekt t'onderhouwen,Ga naar voetnoot555
Koome ik u heimlijk hier voor 't hof, niet onbedocht,Ga naar voetnoot556
Ontvouwen wat mijn hant voor dezen heeft gewrocht,
Op datge mijn verdriet beklaegen helpt met rouwe:Ga naar voetnoot557-58
Want 'k hebbe een maegt, geen maegt, maar een gehuwde vrouwe,
560[regelnummer]
Zoo schat ik 't, binnen 's huis ontfangen, 't welk my stoort;Ga naar voetnoot560
Gelijk een zeeman, die een pak neemt binnen boort,
Een koopmanschap, die hem tot schade zal gedyen.Ga naar voetnoot562
| |
[pagina 578]
| |
Nu staet ons anders niet met groot gedult te lyen
Dan datwe beide, van een deken toegedekt,
565[regelnummer]
Een' man omhelzen, die onze oogen luikt en wekt.Ga naar voetnoot565
Die Herkules, befaemt voor vroom en eenen braven,
Vereert zijn gemaelin met zulke fraeie gaven,
Tot een vergelding, dat, terwijl hy reist en vaert,
Zy zulk een langen tijt den drempel heeft bewaert:Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
Doch 'k wilme, al hinkt mijn man geduurigh aen dit evel,
Niet stooren, neen geensins, noch wenschen dat hy snevel.Ga naar voetnoot571
Maer zeghme toch, wat vrou zou draegen zulk een kruis,
Dat deze vreemde vrou bewoone een zelve huis,
Een zelve ledekant gebruike zonder hinderen?
575[regelnummer]
Want 'k zie haer schoonheit eerst opluiken, mijne minderen.Ga naar voetnoot575
Hy kust de roozen van haer levens morgenstont,
En walght van my een' kus te geven mont aen mont.Ga naar voetnoot576-77
Dus spijtme een gemaelin van Herkules te heeten,Ga naar voetnoot578
Terwijl hy van de min der jeughdige is bezeten:
580[regelnummer]
Doch als ik zeide, het betaemt niet dat een' vrou,
Die wijs en rustigh is, zich hierom stooren zou.Ga naar voetnoot581
Maer hoort vriendinnen [neemt mijn rede nu ter harte,]Ga naar voetnoot582
Wat raet my overschiet, tot heeling van dees smerte.
'k Heb noch een out geschenk van 't grijze menschepaertGa naar voetnoot584
585[regelnummer]
Dus lang zorghvuldigh in een kopre bus bewaert.Ga naar voetnoot585
'k Ontfing het, noch heel jong, van Nessus, ruigh van haeren,
Den veerman, dootelijk gewont, in 't overvaeren
Van den diepgrondigen Euenus, daer hy, zeil
Noch riem gebruikende; zijn veergelt won, doch geilGa naar voetnoot588-89
590[regelnummer]
My [Herkles gemaelin, gesterkt met huisgenooten,Ga naar voetnoot590
In 't volgen van mijn' man] met onbeschofte pootenGa naar voetnoot591
Betasten woude, recht in 't midden van den vliet
Gedraegen op zijn' hals. ik schreeude. Herkles schiet
Hem daetlijk in de borst ter longe in, dat het ruischte.Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Het ondier stervende, als een geile en onbesuiste,Ga naar voetnoot595
| |
[pagina 579]
| |
Sprak minzaem: ô mijn kint, gy telgh uit Eneus stam,
Zult, om dat ik u lest uit liefde in d'armen namGa naar voetnoot597
En overvoerde, dit geschenk ten loon ontfangen,Ga naar voetnoot598
Indienge luistren wilt. wort Herkules bevangen
600[regelnummer]
Met iemants min, gebruik mijn dik geronnen bloet,
Dat uit dees wonde vloeit, daer Herkles pijl verwoetGa naar voetnoot601
En giftigh, eer in 't lek van Lerne diep gedompelt,Ga naar voetnoot602
Mijn zy me trof: hy zal, van minzucht overrompelt,
Geen ander vrouwenbeelt beminnen boven u.Ga naar voetnoot603-04
605[regelnummer]
Ik, overdenkende dat jongste woort, heb nu
Dien rok besmeert met bloet, dus lang in huis gescholen,Ga naar voetnoot606
Gelijk die veege riet, en zoude ongaerne doolen,Ga naar voetnoot607
In quaet te leeren, min iet reukeloos bestaen,Ga naar voetnoot607-08
Naerdien ik boosheit haet. men pooge Herkles aen
610[regelnummer]
Te lokken door gevley, de maeght met minnedranken:Ga naar voetnoot608-10
Doch dunkt dees middel u niet raetzaem om de kranken
Te heelen; 'k zal het liefst nalaeten uit ontzagh.Ga naar voetnoot611-12
Rey:
Indien men op zijn werk betrouwen stellen magh,Ga naar voetnoot613
Zoo dunkt ons zijtge hier niet qualijk in beraeden.
Deianier:
615[regelnummer]
Wy houden 't zo, hoewelwe in 't werk voorheen noit traden.Ga naar voetnoot615
Rey:
Gy moet uw werk verstaen, en geensins onbedochtGa naar voetnoot616
Aenneemen voor bekent het geen gy noit bezocht.Ga naar voetnoot617
Deianier:
Men zal 't haest weten. 'k zie hem hier ten huize uit komen,Ga naar voetnoot618
En spoeden: wacht u dat dit geensins wort vernomen;Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
Want wie in 't heimlijk een bestrafbaer werk bestaet,Ga naar voetnoot620
| |
[pagina 580]
| |
Vervalt niet licht in scha, schandael, en schande en smaet.Ga naar voetnoot621
Lichas:
O Eneus dochter, zegh my nu, wat's u begeeren?Ga naar voetnoot622
Ik toefde lang in 't hof, en moet nu wederkeeren.
Deianier:
Het is alreê beschikt, terwijlge alleen in 't hofGa naar voetnoot624
625[regelnummer]
De vrouwen onderhielt. schenk Herkles, groot van lof,
Dit rijk gewrocht gewaet, het hantwerk van mijn handen.
Vermaen hem dat hy toch geen' mensch met deze pandenGa naar voetnoot627
Bekleede, noch de zon, noch haert noch outervier
Dien rok beschijne, eer 't mes den witten offerstier
630[regelnummer]
De keel afsteeke, en hy zich staetigh voor de godenGa naar voetnoot630
Vertoone, volgens mijn belofte, en hun geboden,Ga naar voetnoot631
Die luiden dat ik hem in 't nieuwe altaergewaet
Moet eeren, daer hy, een nieu priester, 't offer slaet,
In 't aenzien van de goôn: en op dat hy zich regelGa naar voetnoot631-34Ga naar voetnoot634-vgl.
635[regelnummer]
Naer mijn bevel, zoo sterk het met dit pant, daer 't zegel,
Van hem hierop gedrukt, ook daetlijk wort gekent.
Ga lever hem dees doos: en nu men u verzent,
Bestel niets noodeloos, het welk wy konnen derven,Ga naar voetnoot637-38
En quijt u zoo, dat wy zijn dubble gunst verwerven.Ga naar voetnoot639
Lichas:
640[regelnummer]
Voltrek ik mijnen plicht, als een die heene reist,Ga naar voetnoot640
'k Zal niets verzuimen 't geen uw dienst naer reden eischt,Ga naar voetnoot641
Dees doos hem offeren, en, naer mevrous behaegen,Ga naar voetnoot642
Getrou aen uwen heer dees boodtschap overdraegen.
Deianier:
Ga heen, die weet hoe gy het hier geschapen vont.
| |
[pagina 581]
| |
Lichas:
645[regelnummer]
Ik weet het wel, en zal hem melden hoe 't hier stont.Ga naar voetnoot645
Deianier:
Gy weet het: zegh hoe ik dees vreemde wellekoomde.Ga naar voetnoot646
Lichas:
Zoo minzaem, dat ik naeu mijn vreught en blyschap toomde.Ga naar voetnoot647
Deianier:
Wat zultge boven dit noch zeggen? want ik vreesGa naar voetnoot648
Dat gy mijn liefde ontdekt, onkundigh of hy dees
650[regelnummer]
Of my in 't harte plant.Ga naar voetnoot648-50Ga naar voetnoot650
I. Keer:
O baden, warme zeerotsstoven,
En die om Etna zette uw' stoel,
Of midden in Melidaes poel,
Of op Dianaes strant geschoven,
655[regelnummer]
Daer Grieken om het merktvelt zwarmt,Ga naar voetnoot655
En 't berghbadt 's menschen leên verwarmt:Ga naar voetnoot651-56Ga naar voetnoot656
I. Tegenkeer:
Nu speelt de fluit u blijde wijzen,Ga naar voetnoot657
Op stemmen van de zanggodin.Ga naar voetnoot658
Men haelt Alkmenes afkomst in
660[regelnummer]
En Jovis zoon, wel waert te prijzen.
Hy brengt in 't endt van over zee
Den roof van alle deughden me.Ga naar voetnoot662
II. Keer:
Men wachte op hem wel vijftigh weeken,Ga naar voetnoot663
Terwijl hy dwaelt van kust tot kust.
665[regelnummer]
Zijn gemaelin zat, onbewust
| |
[pagina 582]
| |
Van hem, zoo lang van rou bezweeken.Ga naar voetnoot665-66
Dees krijghshelt heeft, dus lang verbeit,Ga naar voetnoot667
Dien zwaeren krijghstocht afgeleit.
II. Tegenkeer:
Hy keere. laet het schip niet rusten
670[regelnummer]
Voor dat het van het eilant schey,
En spoedigh lande aen deze key,Ga naar voetnoot671
Van daer hy offert op de kusten,Ga naar voetnoot669-72Ga naar voetnoot672
Bekleet met dit altaergewaet,Ga naar voetnoot673
Hem toegestuurt door Nessus raet.
Deianier:
675[regelnummer]
O vrouwen, 'k vreeze dat ik blint, my zelf ten laste,Ga naar voetnoot675
Een reukloos stuk bestont, en erger dan het paste.
Rey:
Hoe nu, mevrou, wat 's dit?
Deianier:
ik weet het niet. my queltGa naar voetnoot677
Dat weldoens halve iet quaets in 't werk moght zijn gestelt,Ga naar voetnoot678
Uit hoope van wat goets.
Deianier:
dat is het. mijne driftenGa naar voetnoot680-81
Bestonden niemant oit te raeden werk te spoên
In eene onzekre zaak.
Rey:
indien ik 't magh bevroên
En weeten, zeghme dan, wat port u dus te schroomen?Ga naar voetnoot683
Deianier:
Och vrouwen, hoortme toch hoe dit is toegekomen,Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
Een wonderbaere zaek, en noit voorheen gedacht.Ga naar voetnoot685
De wol, geschoren van een witte schaepevacht,
Daer ik mijn' schoonen rok me streek, is gansch verdweenen,Ga naar voetnoot687
Van niemants hant geroert, en droop op koude steenen.Ga naar voetnoot688
Maer om t'ontvouwen hoe de zaek is toegegaen,
690[regelnummer]
Zal ik 't wijtloopender u geven te verstaen.
| |
[pagina 583]
| |
Al wat het menschepaert, dat zijnen tijt zagh enden,
Met eenen scherpen schicht geschoten in de lenden,
My leerde, heb ik niet geslagen in den wint,
Maer naeu en stip bewaert, als eene wet, geprint
695[regelnummer]
In eene kopre plaet, gelijk het dier voorzeide,Ga naar voetnoot695
My raedende dat ik d'artsny voorzichtigh leide,
Bedekt voor vier en zon, in een' verborgen hoek,
Tot dat men 't smeeren zoude op stof, of eenigh doek.
Dit's al bestelt, gelijk de tijt het scheen te leeren.Ga naar voetnoot699
700[regelnummer]
'k Bestont het, binnen 's huis, al heimelijk te smeeren,Ga naar voetnoot699-700
Gebruikende hiertoe de wol, van eene vacht
Getrokken, 'k heb dat kleet gevouwen, en gewachtGa naar voetnoot702
Voor vier en zonneschijn, in eene doos gesloten,
Hem tot een gaef bestelt: dit weetge, ô reigenooten.Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Nu koomende in het hof, verneeme ik daer met rouGa naar voetnoot705
Iet schrikkelijx, en dat geen mensch vermoeden zou.
De wol, waermé 't gewaet besmeert was en bestreeken,
Gesmeeten op den vloer, wort van de zon ontsteeken,Ga naar voetnoot708
Vervloeit verteert op d'aerde, onzeker om wat reên.Ga naar voetnoot709
710[regelnummer]
Gelijk het zaegemeel, van eenigh hout gesneên,Ga naar voetnoot710
Zoo lagh het ook op d'aerde, en kookte, en raekte aen 't smoken,Ga naar voetnoot711
Recht als by herrefsttijt de most begint te kooken.
Ik arme elendige weet naulijx, noch begrijp
Wat my te denken sta, en schrik voor mijn onrijp
715[regelnummer]
En zorgelijk bestaen. het dier, geraekt om 't levenGa naar voetnoot714-15
Om Deianier, zou dat uit gunste een gave geven?Ga naar voetnoot716
Dit schijnt geen waerheit: maer het woude, in stervens noot
My listigh vleiende, zelf d'oirzaeck van zijn dootGa naar voetnoot718
Uit wraekzucht moorden: en dit schiet, helaes te spade,
720[regelnummer]
In mijn gedachten. 'k zal rampzaligh mijne gade,Ga naar voetnoot720
Ten zy de gissing miss', verliezen: want ik weetGa naar voetnoot721
Hoe Herkles al die hy met zijnen pijl bestreet,
| |
[pagina 584]
| |
Ook Chiron, dootlijk trof, en elk die schoonheên vryde.Ga naar voetnoot723
Het zwarte bloet, dat uit 's gewonden Nessus zijde
725[regelnummer]
Quam springen, is besmet van gruwzaem moortvenijn.
Hoe kan 't hem anders dan ten hooghste dootlijk zijn?Ga naar voetnoot726
Aldus begrijp ik 't, en besluit, van rou gedreven,Ga naar voetnoot727
Zoo hem iet quaets gebeur', te scheiden uit dit leven,
Op eenen oogenblik: want een doorluchte haetGa naar voetnoot729
730[regelnummer]
Te leven in schandael, elk een' ten schimp en smaet.
Rey:
't Is billijk dat men schrik voor ysselijke stukken:Ga naar voetnoot731
Doch laet voor d'uitkomste u door wanhoop niet verrukken,Ga naar voetnoot732
Noch oordeel voor den tijt.
Deianier:
in quaden raetslagh geltGa naar voetnoot733
Noch valt geen troost of hoop, die ons gemoedt herstelt.Ga naar voetnoot734
Rey:
735[regelnummer]
Maer in bedroefden, die met opzet niet misdreven,Ga naar voetnoot735
Is minder knaeginge, en dit moetge u zelf vergeven.
Deianier:
Zoo spreeke niet die schult aen eene misdaet heeft,
Maer binnen 's huis geen stof tot zulk een onheil geeft.Ga naar voetnoot738
Rey:
Het voeght mevrou haer' krop een luttel in te houwen,Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
Ten waer zy 't haeren zoon wou melden en ontvouwen.
Hier komt hy aen, die flus naer zijnen vader ging.Ga naar voetnoot741
Hyllus:
Och moeder, 'k wenschte u van dry dingen slechts een ding,Ga naar voetnoot742
Of datge doot waert, of, geberght door een' behoeder,Ga naar voetnoot743
| |
[pagina 585]
| |
Den naem moght draegen van een anders echte moeder,Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
Of elders voortgeteelt van eenen andren aert.Ga naar voetnoot745
Deianier:
O zoon, hoe ben ik zulk een vloek en laster waert?Ga naar voetnoot746
Hyllus:
Gy hebt mijn' vader en uw' man van daegh verslagen.Ga naar voetnoot747
Deianier:
Och zoon, van welk een stuk hoore ik u nu gewaegen?
Hyllus:
Dat u onmooghlijck is te keeren en verhoên:Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Want niemant kan wat eens gedaen is weêr ontdoen.
Deianier:
Wat zeghtge, zoon? wie was de bode, die vertelde
Dat ik een lasterstuk zoo snoot te werke stelde?Ga naar voetnoot752
Hyllus:
'k Zagh met mijne oogen zelf heer vaders lijden aen,
En heb dees droeve smert uit zijnen mont verstaen.Ga naar voetnoot754
Deianier:
755[regelnummer]
Waer hebtge hem gemoet, in wat gewest gevonden?
Hyllus:
'k Zal u de gansche zaek, op dat gy 't weet, verkonden.
Toen hy verreizen zou, daer Eurytus palleisGa naar voetnoot757
En wijtbefaemde stadt verdelght lagh, en op reis
De zegetekens en den roofschat medesleepen,Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Had helt Alcides, op d'Eubeesche kaep, begreepenGa naar voetnoot760
Jupijn te Ceneus toe te wijden een altaer,
En heiligh kerkwout. 'k zagh hoe hy kerkpleghtigh, daerGa naar voetnoot762
Ter stede, eerst dankbaer zijn slaghtofferhande inwijde.
Hier quam ook Lichas, uw hofdienaer aen, heel blijde
765[regelnummer]
Van huis, als een herout, met uwe fraeie gift,Ga naar voetnoot765
't Venijnigh kleet. uw man schoot daetlijk met een driftGa naar voetnoot766
Het op uw woort aen 't lijf, en slaghte zes paer stieren,
Alle eerstelingen van den vrybuit, vette dieren,Ga naar voetnoot768
Noch tienwerf tien stuk vees, van allerhanden slagh,Ga naar voetnoot769
| |
[pagina 586]
| |
770[regelnummer]
Dat al de weerelt vreught in 's offraers oogen zagh:
Zoo scheen hy door 't gewaet verquikt van geest en wezen,Ga naar voetnoot770-71
In' 't storten der gebeên. maer toen de vlammen rezen,
Ontsteeken aen het vet der offerhande en 't hout,Ga naar voetnoot773
Begon het zweet hem uit te breeken zilt en zout,Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
De rok te kleven aen de leden en de lenden,
Zoo taey gelijk het lijm; te scheuren en te schendenGa naar voetnoot776
De zenuw, vel, en been, te rukken van het lijf.Ga naar voetnoot777
Het bloedige venijn ging weiden, sterk en stijf,Ga naar voetnoot778
Als adderenvergift. hy jammert ongeduldigh,Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
Roept uwen Lichas, aen dit lasterstuk onschuldigh,Ga naar voetnoot780
En vraeght hem door wiens list hy dit besmet gewaetGa naar voetnoot781
Hem toebroght. dees, geensins bewust van eenigh quaet,Ga naar voetnoot782
Zeght daetlijk dat gy hem dit kleet geboot te geven.
Toen Herkules dit hoorde, en dol wiert aengedreven,
785[regelnummer]
Te jammerlijk verrukt van smert in 't ingewant,
Greep hy den knaep by 't been, en klonk hem aen het strant,Ga naar voetnoot784-86Ga naar voetnoot786
Op eene scherpe rots, het bekkeneel te pletter.
Daer spatten brein en bloet, gemengt met hair en etter.Ga naar voetnoot788
Al 't volk schreeut jammerlijk om 's helts krankzinnigheit,
790[regelnummer]
En Lichas droeve doot: maer niemant onderleitGa naar voetnoot790
Hem eens t' ontmoeten, hy zijght vlak ter aerde neder,Ga naar voetnoot791
En wentelt zich rondom: dan rijst hy schichtigh wederGa naar voetnoot792
Al schreeuwende overluit, dat al d'Eubeesche kust,
Geboort met rotzen, galmt. toen nu de kracht geblust,Ga naar voetnoot794
795[regelnummer]
De moedt met een bezweek, wierp hy zich neêr ter aerde,Ga naar voetnoot794-95
Niet eens, maer reis op reis, en gilde, en huilde, en baerde,Ga naar voetnoot796
Verlasterende uw echt, te smertelijk bezuurt,Ga naar voetnoot797
En Eneus bruiloftslot, een pest, hem toegestuurtGa naar voetnoot798
Tot 's levens ondergang. in 't ende, aldus aen 't quijnen,Ga naar voetnoot799
| |
[pagina 587]
| |
800[regelnummer]
Draeit hy zijn bang gezicht eens om, en, mat van pijnen,Ga naar voetnoot800
Ziet my staen schreien, in het midden van de schaer,
En roeptme flux, en zeght: ô zoon, al valt het zwaer,
Genaek, en laetme in noot uw aenspraek toch niet derven
En troost, al mostge ook met uw' vader teffens sterven,Ga naar voetnoot803-04
805[regelnummer]
En brengme daetelijk uit 's volx gezicht, daer spieGa naar voetnoot805
Noch eenigh mensch, wie 't zy, my langer hoore of zie.
Ontfermtge u over my, zoo brengme van dees werveGa naar voetnoot807
Hoe eer hoe liever wech, op dat ik hier niet sterve.
Zoo dra hy dit beval, bestelde ik met mijn hant
810[regelnummer]
Den veegen in een boot, en broght hem hier op 't lant.
Gy zult hem daetlijk doot of levende aen zien koomen.Ga naar voetnoot811
O moeder, zulk een stuk, uw raet, ter hant genomen,Ga naar voetnoot812
Holp vader dus om hals, uw brave wederga,
Dies bidde ik, voeght het my, dat u de donder sla,Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
De wraek u straffe, en dit gebedt zal my niet rouwen,Ga naar voetnoot815
Gy moort hem, wiens gelijk gy nimmer zult aenschouwen.Ga naar voetnoot816
Rey:
Wel hoe vertrektge dus stilzwijgende. gewis
Wie op eene aenklaght zwijght, melt datze schuldigh is.
Hyllus:
Ay laetze heene gaen, en stuiven uit mijne oogen
820[regelnummer]
Voor wint, en ver genoegh. wie zonder mededoogenGa naar voetnoot819-20
Die stukken aenrecht, is geen moeders eere waert.
Zy ga, en voele dat haer 't zelfde wedervaertGa naar voetnoot822
Het geenze vader braef gespeelt heeft en geklaert.Ga naar voetnoot823
I. Keer:
Ay kinders, zie Godts lang gemeldeGa naar voetnoot821-24Ga naar voetnoot824
825[regelnummer]
Voorspelling blijken, die hem speldeGa naar voetnoot825
Dat Herkles, als hy gansch vernoeghtGa naar voetnoot826
Het lant zagh twalefmael geploeght,Ga naar voetnoot827
| |
[pagina 588]
| |
Zou rusten van zijn stiefmoêrs quelling.Ga naar voetnoot828
Deze uitkomst stemt met d'oude spelling.Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Hoe zou een helt, die d'oogen luikt,
En 's levens licht niet meer gebruikt,
Van zwaericheden aengedreven,
Nu noch in slavernye leven!
I. Tegenkeer:
Want zoo, gelijk men daetlijk hoorde,Ga naar voetnoot830-34Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
't Vergift van 't paerdemensch hem moorde,
En dus erghlistigh broght ten val
Door draekespogh, en Lernaes gal,Ga naar voetnoot837
Met bloet gemengelt, en gebrouwen;
Hoe kon hy langer 't licht aanschouwen?Ga naar voetnoot835-39
840[regelnummer]
't Geborstelt ondier Nessus knaeghtGa naar voetnoot840
En pijnight hem, te fel geplaeght
Van brant, en gloênde prikkelingen.
Zoo komt de doot door d'aders dringen.
II. Keer:
Vrou Deianier, dus ongelukkigh,Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Zagh, onverhoet verbaest en drukkigh,Ga naar voetnoot845
Dees boel, een schantvlek in het hof.Ga naar voetnoot844-46
Zy zocht uit Nessus raetslagh stof,Ga naar voetnoot847
Doch door een reukeloos verzinnen,Ga naar voetnoot848
Om 't hart van haeren man te winnen.
850[regelnummer]
Nu schreitze droef haere oogen uit.
De doot genaekt hem vast. zy spruitGa naar voetnoot851
Uit haeren aenslagh, blint besteeken,Ga naar voetnoot852
Het offerkleet, met bloet bestreeken.Ga naar voetnoot853
| |
[pagina 589]
| |
II. Tegenkeer:
De traenen vloeien naer beneden,Ga naar voetnoot854
855[regelnummer]
Gelijk een bron, door alle leden
Verspreit zich 't gruwelijk venijn.
Noit vyant trof met zulk een pijn
Dien grooten helt, beklaegens waerdigh.
Echalie, och gy wert te vaerdigh
860[regelnummer]
Ter neêr gesmeeten voor mevrou!Ga naar voetnoot859-60
Van zulk een deerlijk naberouGa naar voetnoot861
Is Venus oirzaek: want de liefdeGa naar voetnoot862
Het hart der bedtgenoote griefde.
Rey:
Ik hoore, of 't mistme, een hofgeschal,Ga naar voetnoot864
865[regelnummer]
Eerst opgerezen. och wat zalGa naar voetnoot865
Ik hiertoe zeggen? iemant steentGa naar voetnoot865-66
Daer binnen, jammert huilt en weent.
Wat nieuwe ontsteltheit magh dit zijn?Ga naar voetnoot868
Wat oude komt in droeven schijn,Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Helaes, zoo treurigh en belaên,
Met een bedrukte tijding aen?Ga naar voetnoot871
Voester:
Och dochters, wat schenkaedje werdt,Ga naar voetnoot872
Een oirzaek van onze aller smert,
Gestuurt aen Herkles, al t'ontrou?Ga naar voetnoot874
Rey:
875[regelnummer]
Wat tijding brengtge ons, oude vrou?
Rey:
Hoe, is zy doot?Ga naar voetnoot878
Voester:
gy hoorde 't al.
| |
[pagina 590]
| |
Rey:
Quam dees rampzalige ten val?
Voester:
880[regelnummer]
Z'is doot, en kout, noch eens gezeit.Ga naar voetnoot880
Voester:
Heel jammerlijk, dit's wel bekent.Ga naar voetnoot883
Rey:
Verhael toch hoe 't is toegegaen.
Voester:
885[regelnummer]
Zy heeft zich zelve droef verdaen.
Rey:
Wat dolheit, welk een misverstantGa naar voetnoot886
Gaf haer het moortmes in de hant?
Hoe stapeldeze alleen gestoortGa naar voetnoot888
Den eenen op den andren moort?
Voester:
890[regelnummer]
Met eenen dolk, op 't hart gestelt.
Rey:
Zaeght gy dat schrikkelijk gewelt?Ga naar voetnoot891
Voester:
En waerom niet? ik stont'er by.Ga naar voetnoot892
Rey:
Wie was't? hoe ging't? och zegh het my.Ga naar voetnoot893
Voester:
Zy moort zich met haer hant niet bloo.Ga naar voetnoot894
Rey:
895[regelnummer]
Wat zeghtge my?
Voester:
het is alzoo.
| |
[pagina 591]
| |
Voester:
Te byster: maer indien gy 't onheil met uwe oogenGa naar voetnoot898
Aenschoude, zeker 't zoude u treffen met medoogen.Ga naar voetnoot899
Rey:
900[regelnummer]
En durf een vrou dit met haer eige hant begaen?Ga naar voetnoot900
Voester:
Afgrijslijk, als gy't hoort, kuntge een getuige staenGa naar voetnoot901
Hier over: want toen zy den zoon het bed zagh spreidenGa naar voetnoot902
Om zijnen vader weêr t'ontmoeten en geleiden,Ga naar voetnoot903
Verstakze zich, op dat haer niemant zoude zien
905[regelnummer]
Beklaegen [leggende voor 't outer op de knien]Ga naar voetnoot904-05
Den weduwlijken staet, en 't scheiden van haer vruchten.Ga naar voetnoot906
Men hoortze t'elkemael weeklaegen, en verzuchten,
Zoo dikwijl zy 't geweer in haere handen nam,Ga naar voetnoot908
Gelijkze was gewoon. dan wenteltze zich gramGa naar voetnoot909
910[regelnummer]
En droevigh door de zael, en ziet een van 't gezinde,Ga naar voetnoot910
Dienze uit een grooten trek begunstighde en beminde,Ga naar voetnoot911
Dan schreideze, en verdaeghde een' geest, berooft van troost,Ga naar voetnoot912
Beklaeghde hofgezin, en haer verlaeten kroost.Ga naar voetnoot913
'k Zagh haer, na deze klaghte, in Herkles kamer streven,
915[regelnummer]
En lette hoeze zat in eenen hoek gedrevenGa naar voetnoot915
Heel duister, daer een vrou gedienstigh met haer hant
Alcides kleeders spreide op eene ledekant.Ga naar voetnoot916-17
Toen sprongze op 't bedde, en ging in 't midden zitten schreien
Zoo veele traenen, datze, als beeken, zich verspreien.
920[regelnummer]
Ten leste sprakze op 't bedde: ik lagh hier, als een bruit.
Vaer wel voor 't allerlest. mijn byslaep heeft hier uit.Ga naar voetnoot921
Geen nachtrust staet me meer op deze stê te hoopen.Ga naar voetnoot922
| |
[pagina 592]
| |
Zo sprakze, en rukte snel de borst en boezem open,Ga naar voetnoot923-vlg.
Ontgespt den gouden gesp, ontbloot de slinke zy.
925[regelnummer]
Ik vliege, uit al mijn maght, naer heuren zoon hierby,Ga naar voetnoot925
Verkunschap hem hoe zy zich aenstelt. onderwijlenGa naar voetnoot926
Wy heene en weder voort toeschieten, en ons ylen,Ga naar voetnoot927
Verneemtmen hoeze zich met een tweesnedigh zwaertGa naar voetnoot928
Den dootsteek gaf in 't hart. de zoon, aen 't huilen, baertGa naar voetnoot929
930[regelnummer]
En ziet te spa hoe zy, van 't menschepaert bedrogen,
Verrukt van toorne, zich verkorte, en dus bewogen,
Haer ooghmerk misschoot. hy mistroostigh smilt van rouGa naar voetnoot930-32Ga naar voetnoot932
In traenen, en beschreit het jammer van mevrou.
Hy lagh'er, mont aen mont, en borst aen borst, weemoedigh,Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
En storte bitter zijn weeklaghten heet en bloedigh,Ga naar voetnoot935
Dewyl hy, t'onrecht haer betightende, dus rasGa naar voetnoot936
Een vaderlooze en moederlooze weeze was.
Zoo staet het hier in 't hof, waeruit men licht berekentGa naar voetnoot938
Dat hy een dwaes is, die twee blijde dagen tekentGa naar voetnoot939
940[regelnummer]
Of meer: want ons geluk voorby geen' morgen spoet.Ga naar voetnoot940
Maer zie dat heden u geen zwaericheit gemoet.
Rey:
Wat jammer zal ik nu betreuren,
Of 't onheil, dat men zagh gebeuren,
En niet betaemde? naulijx weetGa naar voetnoot942-44
945[regelnummer]
Ik droeve, schoon ik 't overmeet
| |
[pagina 593]
| |
Met oordeel, hoe men dit zal achten.Ga naar voetnoot944-46
Dit beurde in 't hof: het ander wachtenGa naar voetnoot947
Wy noch t'aenschouwen. ongeluk
Te voelen, of aenstaenden drukGa naar voetnoot949
950[regelnummer]
Te vreezen, is een zelve stuk.Ga naar voetnoot950
Keer:
Och of een voorwint op quam steeken,Ga naar voetnoot951
Die my vervoerde uit deze streeken,
Eer ik van dootschrik heenesterf,
Alleen door Herkules verschijnen,Ga naar voetnoot954
955[regelnummer]
Geplaeght met ongeneesbre pijnen.
Men zeght de helt genaekt dees werf.Ga naar voetnoot956
Tegenkeer:
Hy is naby, niet ver te haelen.
Nu schreien vreemde nachtegaelen.
Een vreemde schaer genaeckt: en waer
960[regelnummer]
Geleit men hem? men draege stillijk
Den kranken herwaert, dat is billijk.
Hy sterft, of slaept in doots gevaer.Ga naar voetnoot957-62
Hyllus:
Och och mijn vader, droeve vader,Ga naar voetnoot963
Waer blijve ik nu? wie is mijn raeder?Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
Waer blijve ik nu? och och och och.
Raetsman:
Zwijgh stil, mijn zoon, op datge toch
Uw lieven vaders bittre smartGa naar voetnoot967
Niet wekt. noch leeft het quijnend hart.Ga naar voetnoot968
Bedwing uw tong.
Hyllus:
zou hy noch leven?
970[regelnummer]
Zegh raetsman.
| |
[pagina 594]
| |
Raetsman:
staek geluit te geven.
Verstoor hem in zijn ruste niet,
En zwaere krankheit, en verdriet.Ga naar voetnoot972
Herkules:
975[regelnummer]
Jupijn, waer ben ik? in wat lant,Ga naar voetnoot975
By welke menschen, overmant,
Gepijnight, en van smart bestreden?
De pijn, van boven tot beneden,
Verzwaert afgrijslijk. wee och wee.Ga naar voetnoot979
Raetsman:
980[regelnummer]
Wel wistge niet door mijne bêGa naar voetnoot980
Dat rust en stilte was geraeden
Terwijl hy sliep, dus overlaeden
Van slaepzucht, en zijne oogen sloot.Ga naar voetnoot982-83
Hyllus:
Mijn tong borst los om vaders noot.
Herkules:
985[regelnummer]
O Ceneus rotsstrant, nat van baren,Ga naar voetnoot985
Waer zijn ons godtgewijde altaeren,Ga naar voetnoot986
En wat gena gebeurtme? ô godt,Ga naar voetnoot987
O Jupiter, met welk een spot
Beloontge my? och och ik lyeGa naar voetnoot988-89
990[regelnummer]
Van onverzoenbre razernye.Ga naar voetnoot990
Hadde ikze noit met mijn gezicht
Aenschout! och och wat toverdicht,Ga naar voetnoot989-92Ga naar voetnoot992
Wat arts [de godtheit uitgezondert,
Die uit de lucht, vol weêrlicht, dondert,]Ga naar voetnoot993-94
995[regelnummer]
Geneest dees quael door zijne maght?
| |
[pagina 595]
| |
'k Zou meenen dat ik eene kracht
En wonder zagh. wee my, och arme!Ga naar voetnoot996-97
Och laetme leggen. men ontfarme
Zich over my. och, geene rust.Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Och laetme leggen naer mijn lust.
Wat reptge my? och och, wat stoortme?Ga naar voetnoot1001
Och reptme niet. gy moort, gy moortme.
Gy stoortme, daer ik stilte raep.Ga naar voetnoot1003
Gy stoort de krankheit haeren slaep.Ga naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
Zy gaet haer' gang, gelijk te vooren.
Waer blijftge, onvromen, ingeborenGa naar voetnoot1006
Van Grieken? ik die keer op keerGa naar voetnoot1007
Uw zeen en bosschen op en neêr
Doordwaelde, en zuiverde van plaegen,
1010[regelnummer]
Verga, elendigh neêrgeslaegen.Ga naar voetnoot1010
Nu vintmen niemant niet, die my,
Ter doot toe krank van razerny,
Met vier of yzer helpe om 't leven.
Nu komt hier niemant herwaert streven,
1015[regelnummer]
Die mijn gebroken hooft verplet,Ga naar voetnoot1015
En my om 't leven halpe, en redt.
Raetsman:
O zoon van dezen helt, ay helpme: want waerachtigh
Hier valt mijn kracht te zwak. ik ben het werk niet maghtigh.
Gy ziet noch wakker uit uwe oogen. tast dan aen,Ga naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
En help hem redden, die van onmaght niet kan staen.Ga naar voetnoot1020
Hyllus:
Ik sla de hant aen 't werk, maer kan hem, al t'elendigh,
Niet heelen van zijn smert, noch buiten, noch inwendigh.Ga naar voetnoot1022
Herkules:
Och zoon, och zoon, waer steektge, zoon?
Dus handelt Godt met ons, ô hoon!Ga naar voetnoot1024
| |
[pagina 596]
| |
1025[regelnummer]
Vertilme, hefme. och wederspoeden!
De dolle krankheit, weêr aen 't woeden
En razen, treftme veel te bang.
De pijn, ô Pallas, gaet haer' gang.Ga naar voetnoot1028
Och zoon, ontferm u over vader:
1030[regelnummer]
Dewijl my geen van allegader
Voorthelpen wil. sny af mijn' strot,Ga naar voetnoot1030-31
En heel dees smart op mijn gebodt,
Een smart, te lijden door de boosheit
Van uwe moeders godeloosheit.
1035[regelnummer]
Och zagh ik haer in zulk een' staet,
Gelijkze my ter neder slaet.Ga naar voetnoot1036
O Jovis broeder, Pluto, helpmeGa naar voetnoot1037
In slaep. uw slaepdrank overstelpme.Ga naar voetnoot1038
Verlosme, och arme, in dezen noot,
1040[regelnummer]
En helpme aen eene korte doot.
Rey:
Vriendinnen, toenwe flus verstonden uit bekenden
Hoe fel de koning, zulk een helt, van veele elenden
Gedrukt wiert, schriktenwe in het binnenst van ons hart.Ga naar voetnoot1041-43
Herkules:
Och wat bezuure ik in mijn lichaem zulk een smart,Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Een pijn, met geene tong t'ontvouwen, noch te melden!
'k Most stiefmoêr Junoos wrok zoo bitter niet ontgelden,Ga naar voetnoot1046
Noch ook Eurystheus drift berokkent zulk een leet,Ga naar voetnoot1047
Als Eneus eenige oir, die dolle, aen my besteet.Ga naar voetnoot1048
Ik ben onweetende in 't venijnigh net gevangen,
1050[regelnummer]
Dat aen mijn lenden kleeft, en knaegende blijft hangen,
En, als een kanker, long en ingewant bekruipt,Ga naar voetnoot1051
| |
[pagina 597]
| |
De geesten uitput, vleesch en bloet en mergh verzuipt.Ga naar voetnoot1052
Hierom bezwijken lijf en leden, fel aen 't quijnen.
Dit pestigh kleet vermoortme, en matme door veel pijnen.Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Noit had de sterkste vuist zoo groot een maght aen my,
Noit krenkte een reus, 't gebroet der aertsche razerny,Ga naar voetnoot1055-56Ga naar voetnoot1056
Noit menschepaertsgedroght, in schutgevaerte ervaeren,Ga naar voetnoot1057-vgl.
Dit scheutvry lichaem, noch geen Grieken, geen Barbaeren,Ga naar voetnoot1058
Geen volk aen 't uiterste endt der weerelt, waer ik toogh,
1060[regelnummer]
En wilden temde met mijn knods, en strengen boogh:Ga naar voetnoot1060
Nu moet ik van een vrou, van vrouwenhanden, sterven.Ga naar voetnoot1061
O zoon, betoon dat wy, wilt gy mijn' zegen erven,
Veel dieper in uw hart dan moeders staen geplant.
Ay sleurze herrewaert met uw godtvruchte hant.Ga naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
Wie van ons beide schaft u lekkerder banketten?Ga naar voetnoot1065
Vaer voort, zoon, voort. beschrey mijn jammerlijke smetten.Ga naar voetnoot1066
Ontferm u. volk by volk wil schreien om mijn' val.
Och zal ik weenen, als een maeght, die sterven zal,Ga naar voetnoot1068
Ik, dien men noit om ramp een' traen, een zucht zagh geven?
1070[regelnummer]
Zal een verwijfde deught, dus neêrgeslagen, sneven?Ga naar voetnoot1070
Koom herwaert, zoon: beschou uw vaders droef gequel.
Beschou altzaemen uw' gescheurden vaders vel
En ingewant gescheurt. ô vader van de goden,
Dat my de donder sla, uw felle blixems dooden.Ga naar voetnoot1072-74
1075[regelnummer]
De sterke draeying dempt mijn zinnen en verstant.Ga naar voetnoot1075
| |
[pagina 598]
| |
De gloênde brant slaet voort. ô eertijts dappre hant!
O hart, ô vroome borst! ô armen, sterk van krachten,Ga naar voetnoot1077
Die den Nemeeschen leeu, dien bruller, kont versmachten,Ga naar voetnoot1078
Dat hy, schuimbekkende en knerstandende, verwoet
1080[regelnummer]
Den geest uitbraekte in 't endt, gemengt met vier en bloet.Ga naar voetnoot1078-80
Dees rechte hant kon eer de felle poelslang stikken,Ga naar voetnoot1081
En Lerne veiligen. zy liet zich niet verschrikkenGa naar voetnoot1082
Van eenen troep, die niet twee lijven vocht op 't lant.Ga naar voetnoot1083
Zy velde 't wilde zwijn, in 't bosch van Erymanth.Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Zy sleepte Cerberus, afgrijselijk gebeeten,Ga naar voetnoot1085
Uit Plutoos hol, met zijn dry hoofden aen een keten.Ga naar voetnoot1086
Zy schoot den draek, die zich in duizent krullen krult,Ga naar voetnoot1087
En 't ooft bewaekt, dat in het west den hof vergult.Ga naar voetnoot1088
Zy louterde overal de landen van hun quaelen,Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
En niemant kon oit roof en prijs op ons behaelen.Ga naar voetnoot1044-90Ga naar voetnoot1090
Ik, zoon van godt Jupijn, gewonnen by Alkmeen,Ga naar voetnoot1091-vlg.
Gevoele een binnekoorts verscheuren lijf en leên,
En spelle u, schoon ik smilt, zy zal, die my dit kuischte,Ga naar voetnoot1093
Mijn wraek gevoelen. brengze, en leer deze onbesuiste
1095[regelnummer]
Verkunschappen, dat ik, een doot en levend man,
Geen booswicht spaeren, en de boosheit straffen kan.Ga naar voetnoot1094-96
Rey:
Onzaligh Grieken, wat verdriet staet elk te schroomen,Ga naar voetnoot1097
Indien u Herkules ontijdigh wort benomen!Ga naar voetnoot1098
| |
[pagina 599]
| |
Hyllus:
Heer vader, laetge toe dat ik u iet vermaen?Ga naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Dewijlge krank zijt, hoor het stillezwijgende aen.Ga naar voetnoot1100
'k Zal bidden om het geen ons 't recht en ook de reden
Leert volgen. gunme dit, en laet om mijn gebeden
Uw gramschap zwichten: want gy weet de reden niet.
Herkules:
Zegh op, het zy gy groeit of lijdt in mijn verdriet.Ga naar voetnoot1101-04
1105[regelnummer]
Zegh op, en zwijgh terstont. 'k vervalle, en legge aen 't gijpen,Ga naar voetnoot1105
En kan uw duistre spraek niet vatten noch begrijpen.
Hyllus:
Ik woude u melden hoe het nu met moeder gaet,Ga naar voetnoot1107
Ook hoeze uit misverstant u broght in dezen staet.Ga naar voetnoot1108
Herkules:
O booswicht, reptge noch van 't schendigh vadermoorden,
1110[regelnummer]
En perst en plaeghtge my met zulke lasterwoorden?Ga naar voetnoot1109-10
Hyllus:
z' Is nu in zulk een' schijn, dat my geen zwijgen past.
Herkules:
Als ofze eerst niet genoegh verrichte, my ten last?Ga naar voetnoot1112
Hyllus:
Gy zult niet zeggen datze iet aenrecht, waert gelastert.Ga naar voetnoot1113
Herkules:
Zegh op, doch wacht u dat gy niet van aert verbastert.Ga naar voetnoot1114
| |
[pagina 600]
| |
Hyllus:
1115[regelnummer]
'k Zal melden hoeze storf: want moeder is om hals.Ga naar voetnoot1115
Herkules:
Door wien? dit's wonderspraek, in zoo veel ongevals.Ga naar voetnoot1116
Hyllus:
Zy heeft zich zelf verdaen. geen mensch benam haer 't leven.Ga naar voetnoot1117
Herkules:
Och had ik met mijn vuist haer dezen slagh gegeven!Ga naar voetnoot1118
Hyllus:
Gy staekte uw' toorne, indien gy 't klaerder had verstaen.Ga naar voetnoot1119
Herkules:
1120[regelnummer]
Gy melt een gruwelstuk. hoe is dit toegegaen?Ga naar voetnoot1120
Hyllus:
Zy dwaelde uit misverstant, en ley niet toe op boosheit.Ga naar voetnoot1121
Herkules:
O booswicht! zy vermoortme. is dit geen godeloosheit?Ga naar voetnoot1122
Hyllus:
Zy broude een' minnedrank, om in uw gunst te staen,Ga naar voetnoot1123
Doch dwaelde, om zich en 't hof van uw boelin t'ontslaen.Ga naar voetnoot1124
Herkules:
1125[regelnummer]
Waer is in Trachin zulk een toveres te vinden?Ga naar voetnoot1125
Hyllus:
Maer Nessus 't menschepaert wou haer aldus verbinden,Ga naar voetnoot1126
In schijn datze uwe min zou winnen door zijn bloet.Ga naar voetnoot1127
Herkules:
Helaes, ik ben om hals! 't is uit met my. ik moet
En kan het hemelsch licht voortaen niet meer aenschouwen.
1130[regelnummer]
Nu blijkt, nu zietmen ons bederf en doot gebrouwen.Ga naar voetnoot1130
| |
[pagina 601]
| |
Ga heene, zoon: vertrek: gy gaet uw' vader quijt.
Ga roep vry al 't geslacht, Alkmeen, vergeefs gewijtGa naar voetnoot1132
Tot eene bedtgenoot van Jupiter. ga heene,
Op dat uit mijnen mont, terwijl een ieder weene,Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Elk een de spelling van de godtspraek hoore en vatt'.Ga naar voetnoot1135
Hyllus:
Vrou moeder is hier niet. zy reisde uit uwe stadtGa naar voetnoot1136
Naer d'oude zeekust van Tyrinthe, om daer te woonen,Ga naar voetnoot1137
En nam ook kinders mede. een deel van uwe zoonenGa naar voetnoot1138
Bewoont noch Thebe. wy, heer vader, hier vergaêrt,Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Is 't noodigh, luistren wat uw leste wil verklaert.
Herkules:
Hoor toe, het is nu tijt, en wil toch niet vergeetenGa naar voetnoot1141
Dat gy u manlijk draeght, en Herkles zoon mooght heeten:
Want vader Jupiter my spelde, dat voortaenGa naar voetnoot1143
Geen levend mensch, wie 't waer, de hant aen my zou slaen,Ga naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
Maer eene schim, die reê ter helle was gevaeren.Ga naar voetnoot1145
Dit menschepaert heeft my, naer vaders openbaeren,Ga naar voetnoot1146
Na zijne doot verdelght: en 'k wil, op dat het blijk',
Een nieuwe spellinge, deze oude heel gelijk,
Verhaelen. 'k zou [wanneer ik 't kerkwout van de Sellen,Ga naar voetnoot1147-49
1150[regelnummer]
Waer ingetreden, om mijn lot te hooren spellen,]
Ter aerde leggende, verneemen uit den tak,Ga naar voetnoot1151
Godt Jupiter gewijt, zoo dra de boschduif sprak,Ga naar voetnoot1149-52Ga naar voetnoot1152
Hoe ik, tot dezen dagh in 't leven, zonder zwichten,
| |
[pagina 602]
| |
In 't endt gevoelen zou mijn' moeden hals verlichten
1155[regelnummer]
Van zulk een' zwaeren last, te streng ons opgeleght.Ga naar voetnoot1153-55
Toen scheen het dat my veel gelux was toegezeght:
Maer 't melde alleen mijn doot, en 't ende van mijn dagen:Ga naar voetnoot1157
Want dooden rusten stil, van allen last ontslagen.
Dewijl dit openbaer nu voorvalt, voeght het, zoon,Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
Datge uwen vader helpt, en alle zijn geboôn
En wet, in haeren eisch, voltrekt, eer hy zich stoore.Ga naar voetnoot1160-61Ga naar voetnoot1161
Hyllus:
O vader, 'k vrees met u te twisten. spreek, ik hoore,
Bereit getrou uw' wil te volgen.
Herkules:
geefme uw hant.
Hyllus:
Hoe eischtge die dus streng?
Herkules:
ontzeghtge my dit pant,Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
En geeftge daetlijk geen gehoor? hoe is 't gelegen?
Hyllus:
Daer is, daer is mijn hant. ik spreeke u geensins tegen.
Herkules:
Nu zweerme by het hooft van vader, godt Jupijn.
Hyllus:
Wat zal ik zweeren, en waerin gehoorzaem zijn?
Herkules:
Gy zultme zweeren in te volgen mijn begeeren.Ga naar voetnoot1169
Hyllus:
1170[regelnummer]
Ik zweere u by Jupijn, die kennis draeght van 't zweeren.Ga naar voetnoot1170
Herkules:
Bedrieghtge my, zoo treff' de vaders vloek uw hooft.Ga naar voetnoot1171
Hyllus:
Dat treftme niet. 'k bedriege u niet, zoo gy 't gelooft.Ga naar voetnoot1172
| |
[pagina 603]
| |
Herkules:
Gy weet waer Eta rijst, gewijt Jupijn ten prijze.
Hyllus:
Heel wel, en offerde daer dikwijl, naer 's lants wijze.Ga naar voetnoot1173-74
Herkules:
1175[regelnummer]
Gy zult mijn lichaem daer heendraegen, met uw hant
En hulp van vrienden, hier geroepen uit het lant,Ga naar voetnoot1176
Dan van veel lijkhout, uit het eiken bosch gehouwen,Ga naar voetnoot1177
En vet olijfhout my een' hoogen stapel bouwen.Ga naar voetnoot1178
Legh hier mijn lichaem op, getroost en onbelaên,Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
En steek het lijkhout met de dootse lijktortse aen,Ga naar voetnoot1180
Doch zonder eenen traen te laeten, en te schreien,
Gelijk 't mijn 'zoon betaemt, of 'k zal u zonder beienGa naar voetnoot1182
Opkomen, vloeken, om u waeren by den tast.Ga naar voetnoot1183
Hyllus:
Wat zeghtge, vader? och wat leghtge uw' zoon ten last?Ga naar voetnoot1184
Herkules:
1185[regelnummer]
Het geenge schuldigh zijt: of weigert gy 't vermeten,Ga naar voetnoot1185
Zoo zijtge een anders zoon, niet waert mijn zoon te heeten.Ga naar voetnoot1186
Hyllus:
Och vader, 'k vraegh noch eens, wat eischtge met een woort,Ga naar voetnoot1187
Dat ikme smette met een' vuilen vadermoort?
Herkules:
Gy zult geen' vadermoort bedrijven onbescheiden,Ga naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Maer in mijn lijden my een artseny bereiden.
Hyllus:
Hoe heel ik 't lichaem, zoo 't verbrande en ga tot niet?
| |
[pagina 604]
| |
Herkules:
Bestel al 't ander werk, indienge u dit ontziet.Ga naar voetnoot1192
Hyllus:
Om 't lijk te draegen ik mijn dootplicht u niet weigere.Ga naar voetnoot1193
Herkules:
Ontzietge 't lijkhout ook te staplen, dat het steigere?Ga naar voetnoot1194
Hyllus:
1195[regelnummer]
Behoudens dat ik 't met geen lijktorts steeke in brant:Ga naar voetnoot1195
In 't ander staenwe reede, en gaen u aen de hant.Ga naar voetnoot1196
Herkules:
Het is genoegh, mijn zoon. betoon den overleden
Dien kleenen dienst noch, na zoo veel gedienstigheden.Ga naar voetnoot1197b-98
Hyllus:
Al waer 't een zwaerder last: ik volgh wat u behaeght.Ga naar voetnoot1199a
Herkules:
1200[regelnummer]
Gy kent de brave telgh van Eurytus, een maeght.Ga naar voetnoot1200
Hyllus:
Meentge Iöle?
Herkules:
dat 's recht. 'k beveelze u voor mijn sterven.
Zoo gy godtvruchtigh zijt, en noode zoudt bederven,Ga naar voetnoot1202
Dewijl u d'eet verbint aen vaders liefde en trou;Ga naar voetnoot1203
Aenvaertze, na mijn doot, gewilligh tot uw vrou,Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Op dat geen ander man haer, die aen mijne zye
Geslaepen heeft, dan gy alleen, omhelze en vrye.Ga naar voetnoot1206
O zoon, bewaer deze echt, en luister naer mijn reên:Ga naar voetnoot1207
Want gy stont vader in gewichtiger voorheen
Ten dienst: en weigertge in een kleener hem te hooren,
1210[regelnummer]
Zoo zultge reukloos al uwe oude diensten smooren.Ga naar voetnoot1210
Hyllus:
Het voeght niet dat men een' op zijn verscheiden stoor.Ga naar voetnoot1211
Maer zulk een streng gebodt klinktme al te hardt in 't oor.Ga naar voetnoot1212
| |
[pagina 605]
| |
Herkules:
Gy spreekt, als ofge ontzeght te volgen mijn behaegen.
Hyllus:
Wat mensch ter weerelt zou haer lijden en verdraegen,
1215[regelnummer]
Die vader broght om hals, en moeder holp van kant,
Ten waer een zinneloos, berooft van zijn verstant?Ga naar voetnoot1216
'k Wil liever sterven dan met een vervloekte leven.
Herkules:
Hy schijnt om vader, die vast zieltooght, niet te geven.
Doch zijt verzekert dat, volhardtge in dit geval,Ga naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Uw vaders vloek uw hooft afgrijslijk treffen zal.
Hyllus:
Wee my. het schijntme dat gy raeskalt zonder reden.Ga naar voetnoot1221
Herkules:
Gy terghtme in mijnen slaep noch eens tot heftigheden.Ga naar voetnoot1222
Hyllus:
Wat twijffelmoedigheit bestrijtme in dezen staet!
Herkules:
Acht gy 't onbillijk in te volgen vaders raet?Ga naar voetnoot1223-24
Hyllus:
1225[regelnummer]
O vader, zal ik uit uw' mont godtloosheit leeren?Ga naar voetnoot1225
Herkules:
't Is geen godtloosheit in te volgen mijn begeeren.
Hyllus:
Is 't billijk 't geenge my dus streng ten laste leght?Ga naar voetnoot1227
Herkules:
Laet goden tuigen van mijn billijkheit en recht.Ga naar voetnoot1228
Hyllus:
'k Zal 't volgen, nademael de goden dit getuigen,
1230[regelnummer]
En onder uw gebodt my zelven gaerne buigen.
Het kan niet quaet zijn, zoo ik vaders wil voltrek.Ga naar voetnoot1229-31
| |
[pagina 606]
| |
Herkules:
Dat is een braef besluit. nu hecht aen dit bestekGa naar voetnoot1232
Deze eene weldaet: breng mijn lichaem daetlijk buiten,Ga naar voetnoot1233
Eer ik aen 't razen sla van pijnen, niet te stuiten.
1235[regelnummer]
Valt aen: tast aen: heftme op. dit is mijn leste wensch,Ga naar voetnoot1235
De rust van zwaericheên, het ende van den mensch.Ga naar voetnoot1236
Hyllus:
O vader, zijt gerust: wy volgen uw begeeren.
Nu gy 't beveelt, zal ons geen zaek ter weerelt keeren.Ga naar voetnoot1237-38
Herkules:
Vaert voort, eer ik verzwakt berooft wort van verstant.
1240[regelnummer]
O harde ziel, met welk een' taeien ysren bant
En strik hangt gy gehecht aen 't lichaem. staek dit klaegen.Ga naar voetnoot1239-41
Hyllus:
Nu wortge, al valt het zwaer, gedient naer uw behaegen.Ga naar voetnootVs. 1242
Herkules:
O makkers, draeghtme heen. vergeeft mijn ongedult.Ga naar voetnoot1243
Gy weet hoe my de goôn mishandlen, zonder schult
1245[regelnummer]
Verlaeten in dien noot, en hoeze, die my toomen,Ga naar voetnoot1245
En ik mijn vaders noem, mijn lijden vast zien koomen.Ga naar voetnoot1243-46Ga naar voetnoot1246
En noch ziet niemant wat hier na op volgen zal.Ga naar voetnoot1247
Het tegenwoordige een te deerlijk ongeval
| |
[pagina 607]
| |
Gedijt hun zelf ter schande, en bitterst valt het ende
1250[regelnummer]
Hem, die beproeft wort van dees jammerlijke elende.Ga naar voetnoot1248-50
Hyllus:
Bewaer zorghvuldigh 't hof van Herkules, ô maeght,Ga naar voetnoot1251
Die zoo veel lijken van doorluchte mannen zaeght,Ga naar voetnoot1252-vlg.
En alle jammeren, te zwaer in 't wederstreven,
Waer van Jupijn alleen de schult wort toegeschreven.Ga naar voetnoot1239-54Ga naar voetnoot1251-54
EINDE. |
|