De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 468]
| |
Euripides Feniciaensche
| |
[pagina 469]
| |
20[regelnummer]
Ombrengen, en uw huis en hof en 't gansche lantGa naar voetnoot20
In bloet versmooren. hy, van minne en wijn ontsteeken,Ga naar voetnoot21
Wint eenen zoon by my: doch angstigh en bezweekenGa naar voetnoot22
Om zulk een' misgreep, en het antwoort uit godts koor,Ga naar voetnoot23
Beveelt zijn' herder dat hy 't kint den voet deurboor'
25[regelnummer]
Met eenen priem, en geef de vrucht, in Junoos weide,
Citheron over en haer avontuur; dies leideGa naar voetnoot25-26
Heel Grieken Edipus dien naem toe, naer de daetGa naar voetnoot27
Maer Polybs paerdevooght, als hy ten hove gaet,Ga naar voetnoot28
Beveelt den vondeling de zorg der koninginne,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Die zoogt mijn lieve vrucht aen haere borst uit minne.Ga naar voetnoot30
Het jonge kint wert groot: de blonde baert brak uit.Ga naar voetnoot31
Toen zocht de jongeling, het zy door zijn besluit,Ga naar voetnoot32
Of elders aengemaent, uit Febus mont te hoorenGa naar voetnoot33
Van welk een' stamme hy geteelt was en geboren:
35[regelnummer]
En koning Laius mê belust te hooren of
De vondeling, voorheen verstooten van het hof,
Noch leefde, reisde ook heen, van nadacht ingenomen,Ga naar voetnoot37
Daer zoon en vader juist elkandre tegenkomen,Ga naar voetnoot38
Op Focis tweesprong, en de graeuwende koetsierGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Van Laius hem bestraft: lantlooper, flux van hier,Ga naar voetnoot40
En wijk den koning. hy dook eerst, en hiel zich binnen:Ga naar voetnoot41
Maer als de paerdehoef de voeten quetst, de zinnenGa naar voetnoot42
Aen 't hollen raeken, brult de zoon, die met een knijfGa naar voetnoot43
[Op dat ik by mijn ramp kort ingebonden blijf,]Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Den vader nederleght, en geeft zijn' voesterheereGa naar voetnoot45
Den wagen en 't gespan, uit plicht en schuldige eere.Ga naar voetnoot46
Toen Sfinx, na Laius doot, de vesten plaeghde en 't velt,Ga naar voetnoot47
Beloofde Kreon, mijn heer broeder, aen den helt,Ga naar voetnoot48
| |
[pagina 470]
| |
Die 't looze raetsel van het ondier quaem t'ontvouwen,
50[regelnummer]
Te kroonen met mijne echt. mijn Edipus, tot trouwenGa naar voetnoot50
Genegen, by der hant, ontvoude 's ondiers vont,Ga naar voetnoot50-51
De dubbelzinnigheit der maeght, en raekt terstontGa naar voetnoot52
Op Kadmus rijxtroon, zwaeit den staf met zijne handen,
En wort rampzaligh en onnozel door de bandenGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Des huwelijx aen my, zijn moeder zelf, verknocht,
Onkundigh, zonder schult, en d'eige moeder docht
Noch wist niet datze quam met haeren zoon te paeren.
Dus wert ik zwanger, en begon twee zoons te baeren,Ga naar voetnoot58
Eteokles en Polynices, groot van moedt,
60[regelnummer]
En een paer dochters. ik noem d'outste van mijn bloet
Antigone. hy noemt de jongste telgh Ismene.
Maer als mijn Edipus aen kennis van 't voorheene
Gebeurde komt, en zulk een bloetschant van zijn bedt,
Rukt hy zijne oogen met een' haek uit om dees smet.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
De zoons bestaen, zoo dra de baert hun uit wil breeken,
Den vader heimlijk in een' kerker wech te steeken,
Om dit schandael t'ontgaen: doch hier is werk aen vast.Ga naar voetnoot67
Hy, vast gezet in 't hof, verzwaert zijn' eigen lastGa naar voetnoot68
Door dol vervloeken van zijn kindren, niet te heelen,Ga naar voetnoot68-69
70[regelnummer]
Op datze 't erfrijk met den zwaerde namaels deelen.Ga naar voetnoot70
Zy achterdochtigh, of het godendom gestoortGa naar voetnoot71
Dien vloek des vaders eens moght sterken, en zijn woort,Ga naar voetnoot72
Indienze beide 't hof gemeen en stil bewaeren,Ga naar voetnoot73
Verdraegen dat de broêr, die jonger is van jaeren,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Polnyces, eerst het rijk vrywilligh een jaer lang
Zal ruimen; d'outste, die nu heerscht, dan zonder dwang
By beurte ook afstaen, als het jaer is omgekomen.Ga naar voetnoot77
De trotse Eteokles, van heerschlust ingenomen,Ga naar voetnoot78
| |
[pagina 471]
| |
Slaet trouweloos verbont en eeden in den wint:
80[regelnummer]
En Polynices trekt naer Argos heene, vint
Adrast hem gunstigh, trout zijn dochter, onder 't wrokken,Ga naar voetnoot81
En komt hier met een heir Argiven aengetrokken,
Beoorloght Thebe, dat met zeven poorten waekt.
Hy eischt zijn erfdeel. 'k raede, eer 't slaghzwaert uitgeraekt,
85[regelnummer]
Eteokles door een verdragh dien strijt te toomen.Ga naar voetnoot85
De bô brengt tijding dat de jongste hier zal komen.
O Jupiter, zie neêr uit uw vergult palais.
Ontfarm u over ons. verleen ons kindren pais.
Het voeght u, die het al regeeren kunt, te geven
90[regelnummer]
Dat niet een zelve mensch altijt in rou blijf leven.
Leermeester:
Antigone, eedle telgh uit koningklijken stam,
Dewijl vrou moeder uw verzoek ter harte nam,Ga naar voetnoot92
Om, buiten het salet der maeghden, eens van bovenGa naar voetnoot93
Te zien hoe Argos heir door 't velt komt aengestoven,
95[regelnummer]
Zet u hier neder, op dat ik eerst gade slaGa naar voetnoot95
Of eenigh burger hier langs 't hof spansseeren ga,Ga naar voetnoot96
Om my, een' dienaer, en ook u, mevrou, te waerenGa naar voetnoot97
Voor opspraek. 'k zal u dan van stuk tot stuk verklaerenGa naar voetnoot98
Al wat ik onder 't heir des vyants hoorde en zagh;
100[regelnummer]
Toen ik gezonden wiert, met hoope van verdragh,Ga naar voetnoot100
Aen uwen broeder, hem het vry geley bestelde,Ga naar voetnoot101
En keerde met bescheit weêr herwaert uit den velde.Ga naar voetnoot102
Hier is geen mensch omtrent. mevrou, nu rep u knap.Ga naar voetnoot103
Stijgh op langs deze cedre en hooge wenteltrap.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Zie veldewaert het heir des vyants, hoe veel zielen
Omtrent Ismenes stroom en Dirces springaêr krielen.Ga naar voetnoot105-106Ga naar voetnoot106
| |
[pagina 472]
| |
I. Keer.
Leermeester:
Welaen mevrou: stijgh op met zegen.Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Gy zijt ter rechte tijt gesteegen.
De Grieken trekken vast in 't velt,
Daer elk zich in slaghorde stelt.
| |
II. Keer.
Antigone:
O dochter van godin Latone,
O Hekaté, mijn eer en kroone,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Hoe blinkt al 't velt in 't harrenas!
| |
III. Keer.
Antigone:
Zijn alle poorten tegens 't vechten
Met kopre boomen, ook den walGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
Bezorgt voor noot en ongeval?Ga naar voetnoot120
Leermeester:
Ay vrees niet: want Amfions muurenGa naar voetnoot121
Zijn maghtigh voor gewelt te duuren.Ga naar voetnoot122
Bezie dien eersten, braef en frisch:Ga naar voetnoot123
Dan zal ik melden wie hy is.
| |
IV. Keer.
Antigone:
125[regelnummer]
Wie komt vooruit hier aengestooten,Ga naar voetnoot125
| |
[pagina 473]
| |
Met zijnen helm op 't hooft gesloten?
De schilt beschut den arm getrou.Ga naar voetnoot127
Leermeester:
Het is een overste, mevrou.
Antigone:
Wie is 't? hoe heet hy? uit wat stamme?
Leermeester:
130[regelnummer]
Het is Hippomedon, vol vlamme,Ga naar voetnoot130
Een trots Mycener, die zijn' stoel
Bekleet by Lernes waterpoel.
| |
V. Keer.
Antigone:
Hoe fors, hoe onversaeght is 't wezen,
Gelijk een reus, in top gerezen
135[regelnummer]
Uit d'aerde, die weêrspannigh muit!Ga naar voetnoot135
Hoe ziet hem Mars ten oogen uit!
Leermeester:
Ziet gy dien overste niet trekken,
Daer Dirces tong den kant komt lekken?Ga naar voetnoot138
Antigone:
Dat is een ander, en uit lust
140[regelnummer]
Ten oorlogh anders uitgerust.Ga naar voetnoot139-40
Met welk een' naem wert hy getekent?Ga naar voetnoot141
Leermeester:
't Is Tydeus, Eneus zoon gerekent,Ga naar voetnoot142
Die krijghsgodt Mars, den Etolier,Ga naar voetnoot143
In zijnen boezem voert, vol vier.
| |
VI. Keer.
Antigone:
145[regelnummer]
Dees nam Adrastus telgh uit minne,
En wert Polnyces zwagerinne.Ga naar voetnoot145-46
| |
[pagina 474]
| |
't Is waert dat elk zijn rusting ziet,
Die hy uitheemsch schakeeren liet.Ga naar voetnoot148
Leermeester:
Dit is een schiltroep. zy braveeren,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Alle Etolieren, fix op speerenGa naar voetnoot150
En schichten, trots ten slagh bereit.Ga naar voetnoot151
Antigone:
Hoe quaemtge aen al dit klaer bescheit?
Leermeester:
Toen ik uw' jongsten broêr, te velde
Getogen, 't vrygeley bestelde,
155[regelnummer]
Sloegh mijn naeukeurigheit bedachtGa naar voetnoot155
Elx wapen gade, en staet, en draght.Ga naar voetnoot156
| |
VII. Keer.
Antigone:
Wie komt langs Zethus graf getoogen,Ga naar voetnoot157
Gestreng van opzicht, en van oogen,Ga naar voetnoot158
Schoon 't blonde haer de kin verciert?Ga naar voetnoot159
Leermeester:
160[regelnummer]
Dat is een die het krijghsvolk stiert.
Antigone:
Een drom bestuwt dien forssen woeder.
Leermeester:
Parthenopeus is 't. zijn moeder
Heet Atalante.
| |
VIII. Keer.
Antigone:
ik wensche al stilGa naar voetnoot163
Dat die mijn stadt verdelgen wilGa naar voetnoot164
165[regelnummer]
Ook van Diane wiert geschoten,Ga naar voetnoot165
| |
[pagina 475]
| |
Daerze op de bergen onverdrotenGa naar voetnoot166
Met haere moeder vlieght en jaeght.Ga naar voetnoot167
Leermeester:
Laet dit berusten. onversaeghtGa naar voetnoot168
Verschijnenze op hun recht ten strijde,
170[regelnummer]
Dies ducht ik dat de goôn hun zijde
Verkoren, en ons wederstaen.Ga naar voetnoot171
| |
IX. Keer.
Antigone:
Waer blijft hy met zijne oorloghsvaen,Ga naar voetnoot172
Wien zoo veel ramps met my beschoren
Ter quaeder uure wiert geborenGa naar voetnoot173-74
175[regelnummer]
Uit eene moeder? oude raet,Ga naar voetnoot175
Waer blijft Polnyces, dus versmaet?
Leermeester:
Daer staet hy by zijn' lantbeschermerGa naar voetnoot177
Adrast aen 't maeghdegraf, uit marmerGa naar voetnoot178
Gehouwen. zie hem in't verschiet.Ga naar voetnoot179
Antigone:
180[regelnummer]
Ik zie hem daer, doch zie hem niet
Bescheidelijk, nochtans naer redenGa naar voetnoot181
Een' schijn van zijn gedaente en leden.Ga naar voetnoot182
| |
X. Keer.Och of uit zusterlijke zucht
Mijn voeten dreven door de lucht,
185[regelnummer]
Gelijk een wolk, van deze wallen:Ga naar voetnoot185
'k Zou broeder om den hals gaen vallen,
En blyde omhelzen met mijn hart,
Dien, sedert hy eens balling wert,
| |
[pagina 476]
| |
Ik nimmer quam te zien. 't is deerlijk.
190[regelnummer]
Mijn oude vader, ô hoe heerlijk
Blinkt hy in 't gouden harrenas,
Gelijk de morgenzon in 't glas!Ga naar voetnoot192
Antigone:
195[regelnummer]
Wie is 't, die staetigh herwaert rent,
En zijnen witten wagen ment?Ga naar voetnoot196
Leermeester:
Amfiaraüs. dees bevrachteGa naar voetnoot197
Het radt met vee, op dat hy 't slaghte,Ga naar voetnoot198
En wichele uit het ingewant.Ga naar voetnoot198-99
| |
XI. Keer.
Antigone:
200[regelnummer]
O dochter van de zon, geplantGa naar voetnoot200
In 's hemels welfzel, uitgestreekenGa naar voetnoot201
In 't gouden kleet! uw' riem ontbreeken
Geen perlen op het gout gehecht!Ga naar voetnoot202-03
O maen, hoe rijdt dees, afgerechtGa naar voetnoot204
205[regelnummer]
Op paerdemennen! aen wat oordenGa naar voetnoot205
Is Kapaneus, die, heet op moorden,
Wraekgierigh naer de poorten wijst?Ga naar voetnoot206-07
Leermeester:
Hy meet hoe hoogh de hofpoort rijst,Ga naar voetnoot208
Bespiet den toegang naer den toren.Ga naar voetnoot209
Antigone:
210[regelnummer]
O Nemesis, ter wraek gekoren,Ga naar voetnoot210
En gy Jupijn, die 't aerdtrijk stut,Ga naar voetnoot211
| |
[pagina 477]
| |
En 't blaeu gewelf met donder schudt,
Gy kunt dien hooghmoedt haest verneêren.
Hy wil van Thebe t'Argos keeren,
215[regelnummer]
Met zijn gevangenen in 't net,Ga naar voetnoot214-15
Daer eer de zeegodt, tot ontzetGa naar voetnoot216-vlg.
Van Amymoon, zoo d'ouden zingen,
Te Lerne een bronaêr op liet springen
Ten gront uit, toenze water gaf
220[regelnummer]
Op 't klinken van zijn' ysren staf.Ga naar voetnoot219-20
Diane, dochter van den grooten
Jupijn, gy die met uw genooten
Het haer met gout snoert, leghme 't juk
Der slaverny niet op in druk.
| |
Leermeester:
225[regelnummer]
Welaen vorstin, geef u naer binnen toe ter ruste,Ga naar voetnoot225
In 't maeghden hofsalet: gy zaeght al wat u luste.Ga naar voetnoot226-vgl.
Hier komt een groote hoop van vrouwen met gedruischGa naar voetnoot227-vlg.
Aenstuiven naer het hof en koningklijke huis.
Zy spreeken gaerne 't erghste, en wort haer stof gegeven,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Zoo weetenz'er iet aen te hangen en te weven.
Vergaêrenze te hoop, daer elk verhaelt hoe 't stontGa naar voetnoot231
In 't heir, dan komt'er noit iet deftighs uit haer' mont.
Keer:
Ik, in Fenicie gewonnen,
Ben hier door zee gevoert ten hoof
235[regelnummer]
Met andere gevange nonnen,
| |
[pagina 478]
| |
Als een slavin en oorloghsroof,Ga naar voetnoot235-36
Op dat ik my aen Febus wye,
En slijte in 't berghsneeu van ParnasGa naar voetnoot238
Mijn levens tijt in slavernye.Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Ik streefde door den zouten plas,
Daer d'onvruchtbaere SiciliaenenGa naar voetnoot241
In 't water drijven; toen een luchtGa naar voetnoot242
Van 't westen ons den wegh quam baenen,Ga naar voetnoot243
En lieflijk voortdreef op de vlught.Ga naar voetnoot244
Tegenkeer:
245[regelnummer]
Ik, eer de bloem des lants, gegevenGa naar voetnoot245
Aen Delfis godtheit, als een pant
Uit al den maeghdenroof, quam zwevenGa naar voetnoot246-47
In Kadmus stadt, en 't vaderlant
Der broederen, Agenors maegen,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Om als een kerkbeelt, godt gewijt,
Het slaefsche juk te helpen draegen,Ga naar voetnoot250-51
Een nootwet, die geen weêrspraek lijdt.Ga naar voetnoot252
Kastaliaensche waterbronnenGa naar voetnoot253
Besprengden my door 's priesters hant,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Een wijdinge, die Febus nonnenGa naar voetnoot255
Behaeght, en houdt in zuivren stant.Ga naar voetnoot256
Toezang:
O dubble berghtop, klaer bescheenenGa naar voetnoot257
Van 't licht der zonne! ô vruchtbre kruin
Begroeit met wijngaert rondom heenen
260[regelnummer]
En ranken, eedle druiventuin!
Gy schaft hier nektar alle dagen,
Die 't hart verheught. ô draekenest!Ga naar voetnoot262
| |
[pagina 479]
| |
O toppen, daer de goôn uitzagen,Ga naar voetnoot263
Dianaes bergh en jaghtgewest.
265[regelnummer]
Och of ik stil in Febus kooren,Ga naar voetnoot265
Daer Dirces bron niet ruischt noch stroomt,Ga naar voetnoot266
Verquikt met zang en spel te hoorenGa naar voetnoot267
Mijn tijt moght slijten onbeschroomt.Ga naar voetnoot268
Keer:
De krijghsgodt houdtme in deze veste
270[regelnummer]
Belegert, raest vast brant en moort.Ga naar voetnoot270
Och 'k wensch, de gansche stadt ten beste,
Dat haer geen druk noch rampspoet stoort.
Dit jammer treft de bloetverwantenGa naar voetnoot273
En bontgenooten in 't gemeen,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Fenicie ook aen alle kanten,Ga naar voetnoot275
Zoo Thebe 't hof en hooft der steênGa naar voetnoot276
Wort aangevochten: want zy sproten
Te gaer uit Ioos edel zaet.Ga naar voetnoot278
Dit 's oirzaek dat mijn hart, gesloten
280[regelnummer]
Van rouwe, om Thebe quijnen gaet.
Tegenkeer:
De beuklaer blixemt om de wallen,Ga naar voetnoot281
Gelijk het weêrlicht uit de wolkGa naar voetnoot282
Een berst geeft, merk van d'ongevallenGa naar voetnoot283
Des veltsslaghs, een bederf van 't volk,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Dat Plutoos razernyen broedden,Ga naar voetnoot285
Ten val van Edipus geslacht.
My gruwt, ô Argos, voor dit woeden,
En 's hemels wraek, met schrik verwacht:
Want Polynices, al t'onwaerdigh
290[regelnummer]
Verongelijkt, staet naer zijn erf,Ga naar voetnoot289-90
En ooreloght niet onrechtvaerdigh.
Dit 's oirzaek van dit lantbederf.
| |
[pagina 480]
| |
Polynices:
Nu ben ik al in stadt, alleen op goet betrouwen,Ga naar voetnoot293
En duchte datze my bedekt een onheil brouwen,
295[regelnummer]
En dingen naer den hals des ballings, in hun net.Ga naar voetnoot295
Ik dien rondom te zien, of iemant my bezet.Ga naar voetnoot296
'k Zal, moedigh op dit zwaert, mijn lijf ter noot verweeren.Ga naar voetnoot297
Wie daer? sta vast. of kan een windeken ons deeren,
En 't ruischen van elk bladt? want wie op vyants boômGa naar voetnoot298-99
300[regelnummer]
Den voet zet, wort terstont geschud van schrik en schroom.Ga naar voetnoot300
'k Vertroume op moeders woort, doch ben niet zonder zorge.
Zy rietme op vry geley te komen, en bleef borge.
De hulp is by der hant: want d'outers smooken vast.Ga naar voetnoot303
Het hof krioelt van volk. steek op het zwaert: dat pastGa naar voetnoot304
305[regelnummer]
Veel beter. ik wil eerst omhooren welke vrouwenGa naar voetnoot305
Hier voor het hof staen. zeght my toch, uit wat landouwen
Komt gy naer Grieken hier in Thebe, Kadmus stadt?Ga naar voetnoot307
Rey:
Wy zijn Fenicischen. Agenors maerschalk hadGa naar voetnoot308
Ons aen Apollo, der waerzeggren tolk, geschonken:Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Want Edips zoon zou my naer Delfis kerkspelonkenGa naar voetnoot310
En godtspraek zenden, zoo Mycenes heirkracht niet
De stadt beleggen quaem. en gy, die 't hof bezietGa naar voetnoot311-12Ga naar voetnoot312
En Thebe, zeghme wie gy zijt: ay laet ons hooren.
Polynices:
Ik ben uit Laius, zoon van Edipus, geboren,Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
En uit Meneceus telgh Jokaste, groot van faem.
Thebanen noemen my Polnyces by mijn' naem.
Rey:
O rechte bloetverwant van vorst Agenors zoonen,Ga naar voetnoot317
Mijn koningen, die my hier zonden naer uw troonen;Ga naar voetnoot318
| |
[pagina 481]
| |
Ik valle ootmoedigh u, gelijk 't betaemt, te voet.
320[regelnummer]
Thebaensche koning, zijt gezegent, en gegroet.
Het vaderlant verlangde al lang naer zulk een' hoeder.Ga naar voetnoot321
Op op, sluit opde poort: koom buiten: haest u, moeder,
Of hoortge uw' zoon noch niet? wat toeftge? haest u voort.
Koom val hem om den hals: hy staet voor uwe poort.
Jokaste:
325[regelnummer]
O maeghden, naeulijx hoorde ik u Fenicisch spreeken
Of quam al bevende uit den hove, schier bezweeken.Ga naar voetnoot326
O zoon, hoe zienwe u eens, na zoo veel ongevals
Ten lange leste! koom, vat moeder om den hals.
Druk borst aen borst, en mont aen mont. ik schreie en weene.Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Ay legh uw hooft eens op mijn zwakke schouder heene.
Och ik, uw moeder: och hoe krijghtze u in den arm!Ga naar voetnoot331
Wat zal ik zeggen, of wat spreeken? och ontfarm.
Hoe vatte ik uwe hant! waer zal zich moeder keeren?Ga naar voetnoot333
Hoedaenigh u met vreught aenschouwen en feesteeren?
335[regelnummer]
Och zoon, gy gingt van hier in droeve ballingschap
Ten lande uit, door bedwang met eenen zuuren stap,Ga naar voetnoot336
Op 't al te streng gebodt des broeders, die u prangde
Uit wrevelmoedigheit. mijn zoon, och hoe verlangdeGa naar voetnoot336-38
Heel Thebe naer uw komste! ik trok, van hoop berooft,
340[regelnummer]
En troosteloos in rou, de haervlecht uit het hooft,
Ley feestgewaeden af, en kleede my in rouwe.
Het roukleet voeghde my, rampzalige oude vrouwe.
De vader midlerwijl, in naere duisterheitGa naar voetnoot343
Gekerkert, zoekende zijn zoons, door 't bittere pleitGa naar voetnoot344
345[regelnummer]
Gedeelt, de pylers van ons huis, met bitter schreien,Ga naar voetnoot345
Pooght met een' blooten dolk uit 's levens licht te scheien.
Dan zocht hy eenen strop, vervloekte zucht op zuchtGa naar voetnoot347
De zoons, beklaeghde reis op reis zijn huwlijxvrucht,Ga naar voetnoot348
Gedooken in zijn hol. terwijl komt ons ter oorenGa naar voetnoot349
| |
[pagina 482]
| |
350[regelnummer]
Hoe gy elendigh reede een ega hebt gekoren,Ga naar voetnoot350
Ten wasdom van uw zaet, en uitheemsch u verbint,
En sterkt met zwagerschap; uw moeder, schier ontzint,Ga naar voetnoot352
Bedroeft, ook Laius geest, die, van uwe echt afschuwelijk,Ga naar voetnoot353
Haer vloekt, gelijk een pest, om 't lantbederflijk huwelijk.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Ik stak de bruitstoorts niet, gelijk men is gewoon,
Als blyde moeder, aen. men zong geen' bruiloftstoon
Omtrent Ismeen, noch wiesch zich rein in zuiver water.Ga naar voetnoot357
Men broght de bruit niet t'huis met juichende geschater
In Thebe, Ogyges stadt. wech wech met krijghsgewelt,Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Het zy by vaders schult, of noodlot vast gestelt,
Om jammerlijk het huis van Edipus te drukken;Ga naar voetnoot361
Hoe 't zy, ik draege alleen ondraeghbaere ongelukken.Ga naar voetnoot317-62Ga naar voetnoot362
Rey:
In arbeit gaen valt zwaer, en baeren is een last.Ga naar voetnoot363
Dat hecht de kinderliefde aen 't hart der moeder vast.Ga naar voetnoot364
Polynices:
365[regelnummer]
O moeder, ik verschijn by haeters, die my doemen,Ga naar voetnoot365
En twijfele ofmen dit voorzichtigheit magh noemen,
Of dwaesheit. 't vaderlant beminnen spruit uit trek,
Elk aengeboren. zoo men 't lochen, dat 's gebrek,Ga naar voetnoot367-68Ga naar voetnoot368
En ydlen roem. 't gemoet kan geenzins dit gedoogen.Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Een schrik bevingme, toen ik herwaert quam getogen
Om broeders heerschzucht en eetschennis, my verdocht,Ga naar voetnoot371
Dat hy, door haet verrukt, my laegen leggen moght;Ga naar voetnoot372
Dies quam ik in mijn stadt gewapent met den degen,
En zagh beducht rondom, in straete en achterwegen:Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Doch 'k wil op 't vrygeley betrouwen, en uw trou.Ga naar voetnoot375
Zoo koom ik vaders stadt bezien, niet zonder rouGa naar voetnoot376
En traenen. 'k zie het hof, en godts gewijde altaeren,
| |
[pagina 483]
| |
Het oefenperk, den stroom van Dirce, en hofpylaeren,Ga naar voetnoot378
Daer ik ben opgevoedt: hoewel men my verstoot,
380[regelnummer]
En in een vreemde stadt laet zwerven, arm en bloot,
Met traenen op de wang: gy, moeder, ook beladen
Om my, betreurt mijn leet, gekleet in rougewaeden,
Onopgetoit, en met de handen in het haer.Ga naar voetnoot383
Bedroefde moeder, och het bloetkrakkeel valt zwaer.Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
De hoop van zoen is krank voor twee gebroêrs te gader.Ga naar voetnoot385
Hoe draeght zich binnen 't hof mijn blinde en oude vader,Ga naar voetnoot386
En bey mijn zusters? ay hoe zijnze toch gestelt?
Versuffenze om mijn' ban, van rouwe om 't hart beknelt?Ga naar voetnoot388
Jokaste:
Een godt woude Edipus en al zijn zaet bederven.
390[regelnummer]
Dus ging het toe. helaes de vader, na lang zwerven,Ga naar voetnoot390
Verloofde zich aen my, een onheil noit gehoort.
Ik brogt bloetschendigh hem twee paeren vruchten voort.Ga naar voetnoot392
Dit was uw oirsprong: doch veel nutter dit gezwegen.
Men kan het nootlot niet verzetten noch beweegen:
395[regelnummer]
Ik zoude u vraegen naer meer zaeken: maer men spaertGa naar voetnoot395
Uw leet te tergen: want uwe aenkomste isme waert.Ga naar voetnoot396
Polynices:
Vraegh vry al wat u lust te weeten, en te vraegen:
Wat moeder meest behaeght, dat zalme meest behaegen.
Jokaste:
Dit vraege ik eerst, het welk my diep in 't harte ging:
400[regelnummer]
Valt leven lastigh voor een' rijxverschoveling?Ga naar voetnoot400
Polynices:
Zoo lastigh dat men 't met geen woorden kan ontvouwen.
Jokaste:
Waerom valt ballingschap zoo lastigh voor getrouwen?Ga naar voetnoot402
Polynices:
Vooreerst het spreeken staet den banneling niet vry.
| |
[pagina 484]
| |
Jokaste:
De stem te smooren is een rechte slaverny.
Polynices:
405[regelnummer]
Men moet het onbescheit der maghtigen verdraegen.Ga naar voetnoot405
Jokaste:
't Valt lastigh dwaes te zijn, om dwaezen te behaegen.
Polynices:
Men slaeft uit arremoede, al stoot het tegens 't hart.
Jokaste:
Voedt hoop den balling niet in 't nypen van de smart?
Polynices:
De hoop belooft veel, maer hy zwerft vast in elende.Ga naar voetnoot409
Jokaste:
410[regelnummer]
En dat deze ydel is, blijkt klaer genoegh in 't ende.Ga naar voetnoot410
Polynices:
Zy troetelt hem doorgaens met een gezien geluk.Ga naar voetnoot411
Jokaste:
Hoe quaemt gy aen den kost voor 't huwen, diep in druk?
Polynices:
Dan kreegh ik wat, dan niet, en most zoo harden leeren.
Jokaste:
Liet vaders maeghschap in den vreemde u iet ontbeeren?Ga naar voetnoot414
Polynices:
415[regelnummer]
Die vleien uw geluk. wie klaeght is niemants vrient.Ga naar voetnoot415
Jokaste:
Uw adeldom heeft u alom ten steun gedient?Ga naar voetnoot416
Polynices:
Wie arm is leeft in smert. geen stam kan honger boeten.Ga naar voetnoot417
Jokaste:
Is 't elk niet aengenaem zijn vaderlant t'ontmoeten?Ga naar voetnoot418
| |
[pagina 485]
| |
Polynices:
Zoo aengenaem dat dit geen tong uitspreeken kan.
Jokaste:
420[regelnummer]
Wat dreef u naer Myceen te trekken na uw' ban?
Polynices:
Apolloos spelling, aen Adrastus voorgehouwen.Ga naar voetnoot421
Jokaste:
'k Versta dees rede niet: men mostze klaer ontvouwen.Ga naar voetnoot422
Polynices:
Dat hy zijn kroost een' leeu en zwijn beveelen moet.Ga naar voetnoot423
Jokaste:
Wat raeken dieren u, die wilt zijn en verwoet?Ga naar voetnoot424
Polynices:
425[regelnummer]
Ik weet niet. zulk een lot is my om hoogh beschoren.Ga naar voetnoot425
Jokaste:
Godt weet het. maer hoe quam dit huwlijk u bekooren?Ga naar voetnoot426
Polynices:
Zoo 'k by geval in 't hof van out Mycene ging.Ga naar voetnoot427
Jokaste:
Zocht gy een slaepstede, als een arm verschoveling?Ga naar voetnoot428
Polynices:
Zoo is 't. een ander quam verschoven toen hier mede.
Jokaste:
430[regelnummer]
Wie was het, toen gy aen uw' nootdruft quaemt door bede?Ga naar voetnoot430
Polynices:
Heer Tydeus, Eneus zoon, niet min beroit dan ik.Ga naar voetnoot431
Jokaste:
Hoe beelt Adrast u af door dieren, ieders schrik?Ga naar voetnoot432
Polynices:
Naerdienwe vochten om een bulster in ons quelling,Ga naar voetnoot433
| |
[pagina 486]
| |
Jokaste:
Besefte Talaus zoon toen ernstigh Febus spelling?Ga naar voetnoot434
Polynices:
435[regelnummer]
Met reên, en schonk ons elk een dochter tot zijn bruit.Ga naar voetnoot435
Jokaste:
Viel 't huwlijk met geluk of ongelukkigh uit?
Polynices:
Noch zienwe niet dat op ons huwlijk valt te zeggen.
Jokaste:
Hoe quaemtge met dees maght uw vaders stadt beleggen?Ga naar voetnoot438
Polynices:
Myn schoonvaêr had my d'eerste, en Tydeus met een eetGa naar voetnoot439
440[regelnummer]
Gezworen in ons rijk te helpen; als besteetGa naar voetnoot440
Aen zyne dochters: en nu komen alle grooten,
De bloem van Grieken en Mycene, een' uitgestootenGa naar voetnoot442
Herstellen in zyn erf. 'k gebruikze tegens 't hart,
Beoorloge, ik beken 't mijn vaderlant met smert,
445[regelnummer]
En neem de goden tot getuigen van 't medoogen
Dat ick mijne ouders en het lant met oorelogen
Bedroeve. moeder, och ik hoope uw liefde en bê
Zal 't onheil smooren. help gebroeders toch aen vrê.
Het zal de gansche stadt, en u, en my verlichten.
450[regelnummer]
Het spreekwoort is bekent in zangen en gedichten:Ga naar voetnoot450
De heerschappy en 't goet zyn gading van elck een,
En staen in 't hart geplant. dat jaeghtme herwaert heen
Met zulk een' oorloghstoght. wat 's afkomst zonder erve!Ga naar voetnoot453
Rey:
Eteokles komt hier u spreeken. och men derve
455[regelnummer]
Geensins uw tusschenspraek, voor 't aengaen van gewelt,Ga naar voetnoot455
Of d'oude vrientschap der gebroedren zy herstelt.Ga naar voetnoot456
Eteokles:
Hier ben ik, moeder, u ten dienst. wat 's u begeeren?
| |
[pagina 487]
| |
Wy kunnen nauwelijx de burgertroepen keeren,
't Gebriesch der paerden, en 't geweer, alreede kant.Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Een van ons beide heff' nu aen om met verstant
Voorwaerden van verdragh en vrede te beraemen.Ga naar voetnoot461
Op zulk een hoop quam dees en ik in stadt te zaemen,
Met mijn bestemminge.Ga naar voetnoot462-63
Jokaste:
nu toef: de haestigheit
Is eene vyandin van recht en rechts beleit.Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Hy werkt voorzichtigh, die zich langkzaem komt verklaeren.Ga naar voetnoot465
Ay laet dit dwars gezicht en wrevligh opzicht vaeren:Ga naar voetnoot466
Gy ziet geen slangenhooft, gehouwen van den hals,Ga naar voetnoot467
Maer Polynices zelf, uw' broeder, wreet noch valsch.
Ay keer hem 't aenzicht toe. elkandre zonder tooren
470[regelnummer]
Aenziende, kuntge best ter spraeke staen en hooren.Ga naar voetnoot470
Ik wil u beide eerst wijs vermaenen. hoort mijn raet.
Zoo dikwyl vrienden. als de gramschap overgaet,Ga naar voetnoot472
Elkandre weder zien, dan moet men zich betoomen,
Afhandelende al 't geen waerom men is gekomen.Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Zoon Polynices, stel uw rede eerst billik in:Ga naar voetnoot475
Want gy voerde Argos heir voor stadt, in uwen zinGa naar voetnoot476
Verongelijkt. och of een godtheit, voor het vechten,
Zich tusschen beide stelde, om 't ongelijk te slechten!Ga naar voetnoot478
Polynices:
De waerheit spreekt ronduit, eenvoudigh, ongetoit.
480[regelnummer]
Al wat rechtmaetigh uit den aert bleek, hoefde noit
Cieraet van rede: maer wat hinkt in recht en orden,Ga naar voetnoot481
Behoeft met glimp verbloemt en onderstut te worden.Ga naar voetnoot482
Ik, die heer vaders huis hanthaefde, en diep geraektGa naar voetnoot483
Van vaders vloeken, op zijn zoonen uitgebraekt,
485[regelnummer]
Verliet vrywilligh eerst het lant van mijn geboorte,Ga naar voetnoot485
| |
[pagina 488]
| |
En stont heer broeder toe om 't jaer dees hooge poorteGa naar voetnoot486
Voor my te sluiten, en te heerschen over 't rijk
By beurte, om niet door 't zwaert te slechten 't ongelijk,Ga naar voetnoot488
By my te droef geleên. dit wert met eedt bezegelt
490[regelnummer]
Van hem, die trouweloos, meineedigh, ongeregelt,Ga naar voetnoot490
Dit ryk, mijn vaders erf, in zijne klaeuwen houdt.
Nu sta ik ook bereit, zoo 't rijk, hem eerst vertrout,
My kent voor zijnen heer, dit jaer, gelijkwe zwoeren,
[Hy heersch' dan op zijn beurt] het leger af te voeren.Ga naar voetnoot492-94
495[regelnummer]
Zoo spaer men vaders erf. zoo voer' trompet noch vaenGa naar voetnoot495
De stormleêr op den muur en hooge torens aen.Ga naar voetnoot496
Ontzeghtge dit, zoo wil ik 't recht het uiterst' vergen,Ga naar voetnoot497
En tuigh de goden dat my broeder, na lang tergen,
Geweldigh uitstoot, schoon ik met geen onrecht staGa naar voetnoot499
500[regelnummer]
Naer iemants erf, en slechts mijn recht eisch zonder scha.Ga naar voetnoot500
Zoo spreeke ik. moeder hoor mijn rede oprecht en simpel.
Elk vat mijn recht, en hoort dat ik het niet bewimpel.Ga naar voetnoot502
Rey:
Hy spreekt voorzichtigh, dat getuightme mijn gemoedt,Ga naar voetnoot503
Al heeft Fenicie my uitheemsch opgevoedt.Ga naar voetnoot504
Eteokles:
505[regelnummer]
Indien 't al recht waer wat dien naem draeght op de tongen,
Ter vierschaer wiert gepleit, gestreden, noch gedongen.
Nu draeght de billijkheit en eendraght in elk lant
Den blooten naem: de daet is verre van der hant.Ga naar voetnoot505-08
Ik zoude, ô moeder, om recht uit te gaen, niet weigerenGa naar voetnoot509
510[regelnummer]
Te daelen in de hel, of hemelhoogh te steigeren,
Zoo 't nootlot toeliet: langs die moeielijke baenGa naar voetnoot511
Tot staet te klimmen, daer de goden zelfs naer staen.Ga naar voetnoot512
| |
[pagina 489]
| |
Wien schijnt dan vreemt dat ik veel liever zitten bleve
Op stoel, dan broeder kroon en rijxstaf overgeve.
515[regelnummer]
Een suffer wraekt het meeste, en houdt het minste deel.Ga naar voetnoot515
Een' man, die toegerust het lant eischt met krakkeelGa naar voetnoot516
Zijn' eisch inwilligen, waer schande by de vroomen:Ga naar voetnoot517
En nimmer moet die smaet ons Theben overkomen,
Dat Argos sabel my door dootschrik mijnen stafGa naar voetnoot519
520[regelnummer]
Zou wringen uit de vuist, om moedeloos en laf
Dien eenen anderen te schenken: en, ô moeder,
Het voeght hem niet door 't zwaert, en allerminst een' broeder,Ga naar voetnoot522
Den wegh tot vrede en rust te baenen. och my gruwt!Ga naar voetnoot523
Wie smeekt wint meer dan een die vier en vlam uitspuwt.Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Wil hy hier nederslaen, dat staet hem vry. regeerenGa naar voetnoot525
In mijn gezicht uit trots, dat staet my toe te keeren.Ga naar voetnoot526
Wie slaef van koning wort, aenvaert een lastigh juk.Ga naar voetnoot527
Zet liever al het rijk in vier en bloet en druk:
Bedek den bodem eer met ruiteren en knechten:
530[regelnummer]
Stel al uw maght te werke, eer ik 't geschil laet slechten:Ga naar voetnoot530
Want wil men 't heiligh recht schoffeeren, vier den toom,
Wanneer 't een kroon kost: blijf in andren handel vroom.Ga naar voetnoot531-32
Rey:
Het voeght niet oneer deught, en onrecht recht te noemen.
Een goede zaek behoeft blanketsel noch verbloemen.Ga naar voetnoot533-34
Jokaste:
535[regelnummer]
Eteokles, ay hoor. bouvallige ouderdom
Brengt noch iet goets met zich. hier staet de jongkheit stom.Ga naar voetnoot535-36aGa naar voetnoot536b
Ervaerenheit ontvout dat geene jongen weeten.
Helaes, hoe wort uw hart van staetzucht dus bezeten,
En toomeloos verrukt met eenen dertlen zin!Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Bedwing u. staetzucht is een schendige godin,Ga naar voetnoot540
| |
[pagina 490]
| |
Die, in de steden en by grooten ingekroopen,
Niet scheit eer zy de steên en huis en hof help' sloopen.
Dees helpt uw hooft aldus aen 't hollen, los van toom.Ga naar voetnoot543
Maer hoe veel beter waer 't, omzichtigh en uit schroom
545[regelnummer]
Voor onrecht, billijkheit t'omhelzen, die de stedenGa naar voetnoot544-45
Aen steên, genooten aen genooten, door de reden,
Gelijken door de liefde aen huns gelijken bint.Ga naar voetnoot546-47
't Is billijk dat elk een rechtmaetigheit bemint.Ga naar voetnoot548
Het minder wil doorgaens zich tegens 't meerder zetten.Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
Dus groeit de vyantschap. de billijkheit leert letten
Op maet, getal, en wight, en 't voorgestelde merk.Ga naar voetnoot550b-51Ga naar voetnoot551a en b
De dagh en ook de nacht bewaeren elk hun perk.Ga naar voetnoot552b
Zy winnen en vergaen, ook zonder nijt te draegen,Ga naar voetnoot553
Om elk ten dienst te staen: en gy, verbonde maegen,Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Gebroeders, weigertge den broeder vaders deel?Ga naar voetnoot554-55
Waer blijft het recht dan? ô verfoeielijk krakkeel!Ga naar voetnoot556
Wat is'er aen dien glans van 't snoode en onrechtvaerdigh,
Een rijk genoemt, toch vast, dat gy zoo wederwaerdighGa naar voetnoot557-58
Dit hooger op neemt? dunkt het u zoo groot een prachtGa naar voetnoot559
560[regelnummer]
Dat gy verheven zit, van ieder hoogh geacht?Ga naar voetnoot560
Och wat is ydeler? Of wiltge rust ontbeeren,
En arrebeiden dat uw huis elk magh braveeren?
Dat is een ydle naem, een klank en anders niet.Ga naar voetnoot563
Hy leeft vernoeght in 't kleen, die nimmer hooger ziet.Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Geen sterflijk mensch bezit hier eigen goet en erven.
Wy deelen uit Godts goet, en moeten 't leengoet derven,Ga naar voetnoot566
Wanneer 't de leenheer eischt, als 't hem belieft. geluk
Is eene onzekre gaef, en wankelbaer, een jukGa naar voetnoot568
Dat lastigh valt. indien gy keur hadt, of regeeren,Ga naar voetnoot568-69
| |
[pagina 491]
| |
570[regelnummer]
Of 't vaderlant behoên: wat zou de keur u leerenGa naar voetnoot570
Verkiezen uit die bey? gy antwoort, heerschappy.Ga naar voetnoot571
Welaen, zoo 't broeder wonne, en Kadmus maght en gy
Bezweekt voor Argos heir, woudt gy heer vaders veste
Zien overweldigen, geweldenaers ten beste?
575[regelnummer]
Zoo veele maeghden zien in 's vyants slavernyGa naar voetnoot575
Wechvoeren? deze kroon, daer gy uit razernyGa naar voetnoot576
Op vlamt, wil den Thebaen te jammerlijk bekoomen,Ga naar voetnoot577
En uw hardtnekkigheit ten toon staet. laet u toomen,
En dit gezeght zijn, zoon. nu hoor' de jongste mê.Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Adrast betoonde u gunst, doch slinx, op uwe bê.Ga naar voetnoot580
Wilt gy met wapenen de hooftstadt Thebe winnen.
Genomen gy haer wont, en quaemt gewapent binnen,Ga naar voetnoot582
Dat godt verhoede; wat voor eene zegeprachtGa naar voetnoot583
Woudt gy oprechten? en wat naem hebt gy bedacht
585[regelnummer]
Den eerstelingen van uw bloetaltaer te geven?Ga naar voetnoot584-85
Op welk een' titel wort die bloetroof heengedreven
Naer Inachus? en hangt Polnyces, na den brantGa naar voetnoot586-87
Van Thebe, en 't ondergaen van volk en vaderlant,
Den beuklaer, godt ter eere, aen heilige pylaeren?
590[regelnummer]
Het zy dan verre datge in Grieken wilt vermaerenGa naar voetnoot590
Uw' naem door zulk een stuk. zoo d'ander u verwinn',
En uwe hoop bezwijk'; noch blijftge nietemin
Handaedigh aan dien moort, en zult naer Argos keeren,Ga naar voetnoot593
Op dat men zegge: Adrast gy woudt ons recht verweeren,
595[regelnummer]
Maer zijt rampzaligh ons ten schoonvaêr toegeleght.
Wy zijn altzamen door dees bruit en eenige echtGa naar voetnoot594-96
Bedorven en verdelght. och zoon, het kan niet faelen,Ga naar voetnoot597
Gy zult op uwen hals een dubbel onheil haelen,
| |
[pagina 492]
| |
Niet erven, en met hem heensterven in verdriet.Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Laet beide vaeren 't geen te veel hier overschiet:Ga naar voetnoot600
Want 't is te bijster dat, om licht verzoenbre zaeken,
Twee broeders even dol, aldus aen 't hollen raeken.
Rey:
O goden, keert dien slagh van 't koningklijk palais.
Verleen toch Edipus een' ongesteurden pais.Ga naar voetnoot604
Eteokles:
605[regelnummer]
Nu moeder, dit is met geen woorden neêr te leggen.Ga naar voetnoot605
De tijt verloopt vergeefs: men vordert niet met zeggen.
Hier gelt om kort te gaen, een middel van verdragh;
Dat is, men sta my toe het opperste gezagh.
Hou op, vrou moeder, my met woorden op te houden:Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
En gy, verzie u. voort ter poorte uit, of wy zouden.Ga naar voetnoot610
Kort om, gy zijt om hals.
Polynices:
om hals? en door wiens hant?
Wie is hier zoo gehart, dat hy niet voort in 't zantGa naar voetnoot612
Zou ploffen nevens my?
Eteokles:
zie toe hy staet niet verre.
Ziet gy dees hant niet?
Polynices:
'k zieze, en weet het wel, en darreGa naar voetnoot614
615[regelnummer]
Ronduit u zeggen, dat de ryke nimmer vecht.Ga naar voetnoot615
Eteokles:
Zoekt gy met zulk een maght een' weereloozen knecht?Ga naar voetnoot616
Polynices:
Een' vorst voeght veiligheit, en niet zich fors te toonen.Ga naar voetnoot617
Eteokles:
Gy trotst op vry geley: dat zal uw lyf verschoonen.Ga naar voetnoot618
Polynices:
Ik eisch noch eens het rijk, en vaders errefdeel.Ga naar voetnoot619
| |
[pagina 493]
| |
Eteokles:
620[regelnummer]
'k Gedoogh dien eisch niet, en bewoon dit hof geheel.
Polynices:
Dat's meer dan 't uwe.
Eteokles:
dit belieftme: ga voort buiten.
Polynices:
O heilige offerhande! ô goden! helpt dit stuiten.Ga naar voetnoot622
Eteokles:
Gy steekt hun naer het hart.Ga naar voetnoot623
Polynices:
ik bidde, hoort mijn bê:Ga naar voetnoot623b
Eteokles:
Maer zy verhooren geen' dootvyant van zyn stê:Ga naar voetnoot624
Polynices:
625[regelnummer]
En gy, ô kerken van de goôn, op witte paerden!Ga naar voetnoot625
Eteokles:
Die u vervloeken.
Eteokles:
dat gy verdelgen woudt.
Polynices:
Door uwe onbillijkheit.
Eteokles:
ik koom geen rijk verstooren,Ga naar voetnoot631
Gelijk een vyant van mijn eigen vaderlant.Ga naar voetnoot632
Polynices:
Gy rooft mijn erfdeel.
| |
[pagina 494]
| |
Eteokles:
en ik hoop met deze hant
U 't leven ook eerlang t'ontrooven, daerwe strijden.Ga naar voetnoot633
Polynices:
Och vader, hoortge niet wat ongelijk wy lijden!
Eteokles:
635[regelnummer]
Meer wat gy aenrecht.Ga naar voetnoot635
Polynices:
och vrou moeder, hoortge niet?
Eteokles:
Wat moeder? noemze niet.Ga naar voetnoot636
Polynices:
mijn stadt, ô groot verdriet!
Eteokles:
Trek heen naer Argos toe. roep Lerne aen, en die slangen.Ga naar voetnoot637
Polynices:
O moeder zyt gelooft. ik ga bedroefde gangen.Ga naar voetnoot638
Eteokles:
Vertrek terstont van hier.
Polynices:
ik ga, het zal geschiên.
640[regelnummer]
Maer laetme eerst, dit valt hardt, mijn' ouden vader zien.Ga naar voetnoot640
Eteokles:
Geensins.
Polynices:
ten minste dan mijn zusters, ongehuwden.Ga naar voetnoot641
Eteokles:
Ook niet.
Polynices:
ô zusters!
Eteokles:
die van uwen krijghstoght gruwden.
Wat woeltge dus om haer, die gy beoorelooght?Ga naar voetnoot643
Polynices:
Nu moeder, vaer lang wel.
| |
[pagina 495]
| |
Polynices:
men gedooght niet dat ik zoon magh heeten.Ga naar voetnoot645
Jokaste:
Ik ben tot ramp gebaert.
Polynices:
dees terghtme dus vermeeten.
Eteokles:
En ik worde ook geterght.
Polynices:
nu zeghme eens, aen wat oort
Der stede zultge staen in 't harnas? aen wat poort?Ga naar voetnoot648
Eteokles:
Wel waerom vraeghtge dit?
Polynices:
daer wil ik op u passen.Ga naar voetnoot649
Eteokles:
650[regelnummer]
Dat lustme mede.
Jokaste:
ô zoon, waer toe zijtge opgewassen!Ga naar voetnoot650b
Het is gedaen met my. och zoon, wat recht gy aen!Ga naar voetnoot651
Eteokles:
De tijt zal 't leeren.
Jokaste:
och 'k zie vaders vloek u slaen.Ga naar voetnoot652
Polynices:
Laet storten 't gansche huis.
Eteokles:
hoe lang zal 't zwaert noch rusten?
Polynices:
Ik neem noch eenwerf al de goden, en bewusten
655[regelnummer]
Van 't onrecht, en het lant, dat my ter weerelt braght,Ga naar voetnoot654-55
Tot tuigen. ik gedoemt, als balling, wort veracht,Ga naar voetnoot656
Gelijk een slaef, en niet als uit een' stam gesprooten,Ga naar voetnoot657
Een telgh van Edipus, uit vaders hof gestooten.
O Stadt, wat onheil komt u over! wijt het hem.Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Onwilligh quam ik, en onwilligh drijftme uw stemGa naar voetnoot660
Ten hove uit. Febus, wien de heirbaen is geboden
Te hoeden door uw wacht, speelnooten, hoven, goden,Ga naar voetnoot661-62Ga naar voetnoot662
| |
[pagina 496]
| |
En beelden van de gôon, met offeren gedient,Ga naar voetnoot663
Vaert al te zamen wel. ik langer niemants vrient,
665[regelnummer]
Weet naulijx of men my na dezen zal gedoogen
U aen te spreeken, en te komen onder oogen.
Nochtans bezwijkt mijn hoop niet teffens heel en al.Ga naar voetnoot667
'k Betrou op godts geley, zoo dees geraekt ten val,
Dat ik heer vaders rijk bezitten zal rechtvaerdigh.Ga naar voetnoot668-69
Eteokles:
670[regelnummer]
Vertrektge niet terstont: want vader achte u waerdigh
Uit inzicht met dien naem te noemen, dit blijkt klaer,Ga naar voetnoot670-71
Van Polynices, dat is twistberokkenaer.Ga naar voetnoot672
Keer:
Toen hier Kadmus dwaelde,Ga naar voetnoot673-vlgg.
Buiten Tyrus staet,
675[regelnummer]
Naer een rustplaets taelde
Met Apolloos raet,
Zagh hy, tusschen heggen,
En het groene lant,Ga naar voetnoot677-78
Eene vaerze leggen,
680[regelnummer]
Noit van huismans hantGa naar voetnoot680
Onder 't juk gedwongen,
Daer men Dirces bron
Ziet met vochte tongenGa naar voetnoot683
Lekken in de zon
685[regelnummer]
Schoon bebloemde kanten.
Daer nu Thebe rijst
Groeiden aêr en plantenGa naar voetnoot687
En wat honger spijst.
Semel, hier bekropenGa naar voetnoot689
| |
[pagina 497]
| |
690[regelnummer]
Van den godt Jupijn,
Tot haer in geslopen,
d'Oirzaek van den wijnGa naar voetnoot691-92
Bacchus quam te baeren,
Die, een teder kint,Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
Opgewieght, zy garen
In groen eiloof wint.
Tegenkeer:
Hier lagh voor zijne oogenGa naar voetnoot697
d'Ysselijke draek,
Krullende en gebogen,
700[regelnummer]
Houdende de waek
Aen den stroom vol schrikken.Ga naar voetnoot701
Waer het schrikdier 't hooft
Draeide met zijn blikken,
Daer men 't water rooft.Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Kadmus, die lantvlughtighGa naar voetnoot705
Goden offren wil,Ga naar voetnoot706
Putte hier godtvruchtigh,
Greep een' steen al stilGa naar voetnoot708
Met zijn sterke handen,
710[regelnummer]
Klonk den draek zoo fel,Ga naar voetnoot710
Op het hooft, vol tanden,
En door 't hoogh bevel
Van Minerf hervatte
Hy den slagh verhit,Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Dat het brein uitspatte,
Zaeide toen 't gebit
In deze akkervoren,Ga naar voetnoot717
Die hem krijghsvolk baert,
't Welk, terstont in toren,
720[regelnummer]
Schrap met schilt en zwaert,
Elk om 't eerst verwoeder,
Zijnen vyant deert,
| |
[pagina 498]
| |
Die in zijne moeder
d'Aerde wederkeert.
725[regelnummer]
Al de gront, bewassenGa naar voetnoot721-25
Van het graen, dreef voortGa naar voetnoot725-26
Voor den wint by plassen,
Root van broedermoort.Ga naar voetnoot726-28
Slotzang:
Epafus, van ons godinneGa naar voetnoot729
730[regelnummer]
Iö, en Jupijn geteelt,
'k Roep uw godheit aen uit minneGa naar voetnoot731
In Fenicisch, dat niet scheelt.Ga naar voetnoot732
Hoor, ô Iö, ons gebeden
En ontferm u over 't lant,
735[regelnummer]
Van uwe afkomst eerst betredenGa naar voetnoot735
En gebout, en rijk beplantGa naar voetnoot736
Van Proserpine, en gekoestertGa naar voetnoot737
Van de graengodin, vol vier,Ga naar voetnoot738
Die den gront der aerde voestert.
740[regelnummer]
Zent de maght der goden hier:Ga naar voetnoot740
Want de godtheên zijn genegen
Elk te helpen. zentze neêr,
Die, op drysprong en op wegen,Ga naar voetnoot743
Zich met nachtlicht in haere eer
745[regelnummer]
Laeten zetten van de schaeren.Ga naar voetnoot744-45
Laetze toch dit lant bewaeren.
Eteokles:
Ga hael Meneceus zoon, mijn' moeders broeder, hier,
Heer Kreon, dat ik met hem spreeke, op wat manierGa naar voetnoot747-48
Men dezen staet, waeraen ons allen is gelegen,
750[regelnummer]
Best redden kan, eer elk met slaghzwaert, schilt en degenGa naar voetnoot750
Zich in slaghorde stelle, en vechte hant aen hant.Ga naar voetnoot751
| |
[pagina 499]
| |
Maer Kreon komt van zelf ten hove van dien kant,
En vrijt u voor dien last.
Kreon:
heer koning, stut der vromen,Ga naar voetnoot753
'k Was al een wijl belust met u ter spraek' te komen,Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
Toen ik de ronde, langs den hoogen muur, voltrok.
Eteokles:
En ik om u te zien: want Polynices wrok,
Nu kenbaer, heeft de hoop van 't vreverdragh verdreven.Ga naar voetnoot757
Kreon:
Hy, trots op schoonvaêr, schijnt om Thebe niet te geven:Ga naar voetnoot758
Doch dit blijf 't hoogh beleit der goden toevertrout.
760[regelnummer]
Nu koom ik raetslaen op het geen de vyant brout.Ga naar voetnoot760
Eteokles:
Wat 's dit? 'k versta u niet.
Kreon:
ik kreegh een' Griek gevangen,Ga naar voetnoot761
Eteokles:
't Gaet wel. wat bootschapt hy? ik hoore met verlangen.Ga naar voetnoot762
Kreon:
Dat Argos hier terstont de stadt bestormen zal.
Eteokles:
Dit moet men wederstaen, en stuiten voor de wal.
Kreon:
765[regelnummer]
Uw jongkheit ziet niet hoege uw' vyant moet beknellen.Ga naar voetnoot765
Eteokles:
Men streef ter poorte uit, en winn' velt om volk te stellen.Ga naar voetnoot766
Kreon:
De vyant is te sterk, en wy een klein getal.
Eteokles:
Zy vechten met den mont. hun harten poplen al.Ga naar voetnoot768
Kreon:
De faem van Argos klinkt door Grieken met trompetten.Ga naar voetnoot769
| |
[pagina 500]
| |
Eteokles:
770[regelnummer]
'k Wil 't leger, schroom niet, in een enkel bloetbadt zetten.Ga naar voetnoot770
Kreon:
Zoo dit gelukken wou: maer zulk een stuk lijdt last.Ga naar voetnoot771
Eteokles:
Niet binnen dezen muur te blijven, stelle ik vast.Ga naar voetnoot772
Kreon:
Aen zege raekt men door den raet van wijze mannen.
Eteokles:
Raetge op eene andre wijs den vyant aen te rannen?
Kreon:
775[regelnummer]
Op alle wijzen, eer de veltslagh wort gewaeght.Ga naar voetnoot775
Eteokles:
En ofwe hem by nacht verrasten onversaeght?Ga naar voetnoot776
Kreon:
Viel 't avrechts uit, wat raet om weder af te trekken?
Eteokles:
De nachtkans, even schoon, acht veilighst hem te wekken.Ga naar voetnoot778
Kreon:
't Is zorghelijk zich 's nachts te waegen in gevaer.
Eteokles:
780[regelnummer]
En of men 's middaghs loos de krijghskans greep by 't haer?Ga naar voetnoot780
Kreon:
't Zou hem verbaezen: maer men dient zich kant te zetten.Ga naar voetnoot781
Eteokles:
De stroom van Dirce zou het vlughten hem beletten.
Kreon:
Den muur beschermen is geraedener dan slaen.Ga naar voetnoot783
| |
[pagina 501]
| |
Eteokles:
De ruiterbende rande om strijt het leger aen.Ga naar voetnoot784
Kreon:
785[regelnummer]
De wagenburgh beschut hun leger, als een veste.Ga naar voetnoot785
Eteokles:
Hoe dan toe? geeve ik hun heel Thebe liefst ten beste?Ga naar voetnoot786
Kreon:
Dit niet, maer overweegh wat tijt en staet vereischt.
Eteokles:
Wat raet ontbreekt'er noch, die waert is overpeist?Ga naar voetnoot788
Kreon:
Men vreest een zevental krijghshoofden over allen.Ga naar voetnoot789
Eteokles:
790[regelnummer]
Van kleen belang. wat last is hun te beurt gevallen?
Kreon:
De zeven poorten op te stormen met gewelt.Ga naar voetnoot791
Eteokles:
En wat betaemt ons nu, eer onze krijghshoop smelt'?
Kreon:
Beveel een zevental de poorten te verweeren.
Eteokles:
Slechts zeven? of hun volk, vol moedts om storm te keeren?Ga naar voetnoot794
Kreon:
795[regelnummer]
Laet hen de jeught gebiên, de bloem der burgery.
Eteokles:
Ik vat uw' zin, om storm te schutten van party.Ga naar voetnoot796
Kreon:
Elk hopman neeme een hulp. veele oogen zien veel verder.Ga naar voetnoot797
Eteokles:
Zal ik op sterkheit zien of wijsheit van den herder?Ga naar voetnoot798
| |
[pagina 502]
| |
Kreon:
Op beide t'zamen: want een man gaet een mans gang.Ga naar voetnoot799
Eteokles:
800[regelnummer]
Men vaer zoo voort. ik ga, wy toeven hier te lang
In stadt, om zeven elk aen eene poort te stellen,Ga naar voetnoot800-01
Daer 's vyants stormers op de poort hun speeren vellen.Ga naar voetnoot802
De tijt gehengt niet dat men hen by naemen stelt.Ga naar voetnoot803
De vyant rukt vast naer de muuren uit het velt.
805[regelnummer]
Laet ons bezetting spoên: het is geen tijt te toeven.
Och of mijn broeder my bejegende: 'k zou proeven,Ga naar voetnoot806
Hem, die zijn vaderlant belegert houdt, en tart,Ga naar voetnoot807
Recht voor de vuist een speer te stooten in het hart.Ga naar voetnoot808
Zoo moght hy zijne booze en snoode ziel uitspuwen.
810[regelnummer]
Draegh zorgh dat Hemon met Antigone magh huwen,
Uw zoon aen zuster, of my sterven viel ten deel.
De bruitschat, haer belooft, blyve in zijn kracht geheel.Ga naar voetnoot812
Gy zyt vrou moeders broêr. ay laetze niet verlegen.Ga naar voetnoot813
Men onderhouze, als 't past, van uw' en mijnent wegen.Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
De vader, blint by zijne en niet by mijne schult,Ga naar voetnoot815
Verwijte dit zich zelf.' hy die krankhoofdigh brult,Ga naar voetnoot816
Zal ons met zijnen vloek misschien te gronde smijten.
Dit eenigh schort ons noch, in 't midden van dit wrijten,Ga naar voetnoot818
Te hooren 't wichlen van Tiresias. ik zal
820[regelnummer]
Uw' zoon Meneceus, uw' heer vader ten geval'
Aldus genoemt, om dien waerzegger heenezenden:Ga naar voetnoot820-21
Want hy heel gaerne spreekt met u, zijn welbekenden.Ga naar voetnoot822
Onlangs beschimpte ik zijn waerzeggery, waerom
Hy pruilt. nu laet ik u, ô Kreon, al den dromGa naar voetnoot824
825[regelnummer]
Des volx bevolen. dient de krijghskans my ten beste,Ga naar voetnoot824-25
Laet Polynices niet begraven voor de veste.
Indien ook iemant hem begrave in 's aerdtrijx schoot,Ga naar voetnoot827
| |
[pagina 503]
| |
Die boete dit misdrijf, dien laster, met de doot.Ga naar voetnoot828
Dit hoort gy. ik ga voort met mijne lijfwacht spreeken.
830[regelnummer]
Gaet heene ras gaet heene, en brengtme, om my te wreeken,Ga naar voetnoot830
Mijn' schilt, mijn harrenas, op dat de wraek met lustGa naar voetnoot831
Ons voere naer den storm, in 't harnas uitgerust.
Wy bidden d'oppersten, die wijs de staeten stutten,Ga naar voetnoot833
Datze ondertusschen toch de poort en muur beschutten.
Keer:
835[regelnummer]
O forsse vader Mars,Ga naar voetnoot835
Wat moortlust drijft u barsGa naar voetnoot836
En fors naer bloet en wapen?
Kunt gy geen wellust raepenGa naar voetnoot838
In Bacchus keteltrom,Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
En lust u in geen' drom
Den bloemkrans, d'eer der lente,
Te draegen uit gewente,Ga naar voetnoot842
Te blazen een schalmey,
In 's wijngodts blijden rey,
845[regelnummer]
En onder feestvriendinnenGa naar voetnoot845
Van zoete zangerinnen?Ga naar voetnoot846
Maer met den helm op 't hooft,Ga naar voetnoot847
Door een klaeroen verdooft,Ga naar voetnoot848
Alle Inachijnsche knechtenGa naar voetnoot849
850[regelnummer]
Te prikklen om te vechten,
Te blaeken 't oorloghsbloet
Met schilt en blixemgloet?Ga naar voetnoot851-52Ga naar voetnoot852
Waerom geen wijngertspeerenGa naar voetnoot853
Gezwaeit, met pantherskleêrenGa naar voetnoot854
855[regelnummer]
Omgort, ten wulpschen dans?Ga naar voetnoot855
Maer zet u in den transGa naar voetnoot856
| |
[pagina 504]
| |
Van uwen oorloghswagen,
En langs Ismeen gedraegen,Ga naar voetnoot858
Hitst Kadmus draekenbloetGa naar voetnoot859
860[regelnummer]
Aen Argos volk verwoet,Ga naar voetnoot860
En komt met krijghsvolk stoorenGa naar voetnoot861
Amfions poort en toren,Ga naar voetnoot862
Gebout met zang en lier
Van steen. wat lust u hier
865[regelnummer]
Rondom in droeve kanssen
Den harnasdans te danssen?Ga naar voetnoot864-66
Och tweedraght, streng van zin,Ga naar voetnoot867
Een wrijtende godin,Ga naar voetnoot868
Schent Labdaks bloet en bendenGa naar voetnoot869
870[regelnummer]
Aen een met veele elenden.Ga naar voetnoot870
Tegenkeer:
Citheron, voestervrouGa naar voetnoot871
Der jaght, Dianaes bou,Ga naar voetnoot872
Zoo ruigh van groene lokken,
Bedekt van wintervlokken.
875[regelnummer]
'k Wensch gy Jokastes kroost,
Berooft van hulp en troost,Ga naar voetnoot876
En met een' priem doorslagen,Ga naar voetnoot877
Noit voede, om ons te plaegen:
En had het berghdier Sfinx,
880[regelnummer]
Een maeght gelijk, en slinxGa naar voetnoot880
Op eenen bergh gezeten,
Door Plutoos nijt gebeetenGa naar voetnoot882
Op ons, noit uit den poelGa naar voetnoot883
Gerezen, en 's lants stoelGa naar voetnoot884
885[regelnummer]
Dat ongeluk gebrouwen
Met raetselen t'ontvouwen,Ga naar voetnoot886
Vol dubbelzinnigheit,
| |
[pagina 505]
| |
Van Thebe droef beschreit;
En had het Kadmus nevenGa naar voetnoot889
890[regelnummer]
Niet zulk een' klaeu gegeven,
Geslingert in de lucht,Ga naar voetnoot890-91
Daer ziel op ziel om zucht.Ga naar voetnoot892
Nu worden Edips zoonen,
In twist om 's vaders kroonen,
895[regelnummer]
Gereeten en geschokt.
De bloetschant duurt verstokt.Ga naar voetnoot896
Zoo spruiten kindersmetten,Ga naar voetnoot897
Gedoemt by alle wetten.Ga naar voetnoot898
Der oudren vloek en vlakGa naar voetnoot899
900[regelnummer]
Geeft dezen stam dien krak.Ga naar voetnoot900
Jokaste raekte aen 't kinderbaeren,Ga naar voetnoot901
Won zoons, die heur mans broeders waren.
Slotzang:
Doorluchtige landou,
Wat waertge, vry van rou,
905[regelnummer]
Gelukkigh, toen ons klonk in d'oorenGa naar voetnoot905
Dat u eene afkomst was geboren
Uit draeketanden, d'eerGa naar voetnoot907
Van Thebe, toen weleerGa naar voetnoot908
De goden om Harmoni quaemenGa naar voetnoot909
910[regelnummer]
Op haere bruiloftsfeest verzaemen.Ga naar voetnoot910
Amfion zong voorheen
En speelde steen aen steen,
En boude Thebes muur, met boomen
Beplant, op d'oevers van twee stroomen,Ga naar voetnoot913-14
915[regelnummer]
Daer Dirce kruiden laeft,
Ismenus daelen schaeft,Ga naar voetnoot915-16
De herder vrolijk 't vee geleide
In vruchtbre en vette klaverweide.Ga naar voetnoot917-18
Wat waertge zaligh toen
920[regelnummer]
Hier Iö in het groen,
| |
[pagina 506]
| |
Gelijk een koey, met andre koeien
En gladde hoornen eerst ging loeien,
En Kadmus stam, haer lief,
Tot koningen verhief,Ga naar voetnoot920-24
925[regelnummer]
En deze stadt, verrykt door schatten,
Noch bloeide, en naulijx kon omvattenGa naar voetnoot926-vlg.
Haer dappren, groot geacht,
Een kroon van haer geslacht.
Tiresias:
Nu dochter, leime voort, gelijk gestarnte in 't zeilenGa naar voetnoot929
930[regelnummer]
Den zeeman, en verstrek, om niet in 't gaen te feilen,
Den blinden voet een oogh. ga voort langs 't effen padt,
Om niet te struikelen. gy weet hoe dra ik matGa naar voetnoot932
En moede ben. uw hant aenvaerde deze bladen,
Dit tafelet, waerin ik onlangs in 't beraeden,Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
Op Delfis dryvoet in de kerk gezeten, schreefGa naar voetnoot934-35
De spelling van de pen, waerop ik wichle en zweef.Ga naar voetnoot936
Nu zegh, Meneceus, zoon van Kreon, zeghme, moetenGa naar voetnoot937
Wy verder voortgaen: want mijn wankelende voeten
Bezwijken, en het been wil naulijx langer voort?
940[regelnummer]
Hoe verre zijnwe noch van vaders hof en poort?
Kreon:
Tiresias, ay rust: gy zijt alree gekomen
By uwe vrienden. zoon, ay stut, om niet te schroomen,Ga naar voetnoot942
Den ouden blinden stok: want out gebeente kraekt,Ga naar voetnoot943
Als oude wagens, en zoekt steun, en wort vermaektGa naar voetnoot944
945[regelnummer]
Met elx hantreiking.
Tiresias:
hier ben ik op uw behaegen,
O Kreon. wat 's uw wil?
Kreon:
ik weet het. laet de vlaegen
Van uw vermoeitheit eerst bedaeren. schep eerst lucht.Ga naar voetnoot946-47
De gangk heeft u vermoeit.
| |
[pagina 507]
| |
Tiresias:
ik [hoorde gy 't gerucht?]Ga naar voetnoot948
Quam gistren t'huis geleit uit Attika, heel moede,
950[regelnummer]
Daer Mavors op de been, afgrijslijk raesde en woede,
De vorst Eumolpus door het winnen van den slaghGa naar voetnoot951
Athene aen zege holp: daer ik van 't hoogh gezaghGa naar voetnoot950-52Ga naar voetnoot952
Uit 's oorloghs roofschat rijk en rustigh wiert beschonken.Ga naar voetnoot953
Kreon:
Het voorspook van dien slagh heeft ons in 't oor geklonkenGa naar voetnoot954
955[regelnummer]
Met lust: want zoo gy ziet dees staet wort aengetast
Van eenen krijghsorkaen, Thebaeners tot een' last.
Eteokles trekt nu gewapent, om te stuiten
De maght van Argos, ons aenrandende van buiten.
Hy portme uit uwen mont te hooren en verstaenGa naar voetnoot959
960[regelnummer]
Het nootlot van de stadt, en hoe dit zal vergaen.
Tiresias:
Indien 't Eteokles my vergen quaem, 'k zou zwijgen,
En hy stadts avontuur uit mijnen mont niet krijgen:Ga naar voetnoot962
Doch 'k wil, ô Kreon, u dit melden kort en klaer.Ga naar voetnoot963
Het vaderlant stak lang in dit gebroeit gevaer,Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
Al sedert Laius quam, in weêrwil der bevelenGa naar voetnoot965
Des hemels, kinders uit dit huwelijk te teelen,Ga naar voetnoot966
Waer door de zoon, helaas, zich smette in moeders schoot:
En dat uitrukken van zijne oogen, bloedigh root,Ga naar voetnoot968
Is 't eigen werk der goôn, ten spiegel van de Grieken.
970[regelnummer]
De zoonen meenende, dat met zijne snelle wiekenGa naar voetnoot970
De tijt dit slijten zoude, en zy godts gramschap vliên,
Bestaen een schendigh stuk, en, zonder eer te biên
Den droeven vader, gaen hem in den kerker steeken.
Hy, gansch verwildert, braekt, om dit schandaal te wreeken,Ga naar voetnoot974
975[regelnummer]
Verwate vloeken op dit huis, en hoogh en leegh.Ga naar voetnoot975
Toen ik dit aenwees, en de waerheit niet verzweegh,
Most ik, in ste van loon t'ontvangen op mijn dagen,Ga naar voetnoot977
Den schrikkelijken haet der broederen verdraegen.
| |
[pagina 508]
| |
Nu zullenze alle bey door hunne hant vergaen,Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
En klampen moort op moort, de wapens 't velt beslaenGa naar voetnoot980
Van Thebe en Argos, die elkandere overrompelen,Ga naar voetnoot981
De huizen diep in rou tot over d'ooren dompelen.
En gy, befaemde stadt, leght in den gront gevelt,
Ten zy men vast geloof' het geen mijn mont u spelt,Ga naar voetnoot984
985[regelnummer]
Hoewel vry spade. het geraedenste van allen
Waer Edipus geslacht te keeren uit de wallen:Ga naar voetnoot985-86
Dewijl hy 't vaderlant, en zijner vadren erf
Inwikkelde in zijn' vloek, hun allen ten bederf.
Naerdien 't gelukkigh voor 't rampzaligh lot moet strijken,Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
Zoo spaerde 't nootlot noch een' vondt, om ramp te wijken:Ga naar voetnoot990
Doch aengezien 't gevaer my d'uitspraek streng verbiet,Ga naar voetnoot991
En 't ampt des wichelaers, zich zelven tot verdriet,
Zijn vaderlant niet magh recht uit ten beste raeden,Ga naar voetnoot992-93
Zoo zegge ik slechts, vaer wel, en kieze deze paden.Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
Ik, slechts het minste lidt des lichaems van den staet,
Getroostme al wat'er koom'. wat scheelt het my hoe 't gaet!Ga naar voetnoot996
Kreon:
Blijf, oude vader, blijf.
Tiresias:
laet los, gy houdtme tegen.
Kreon:
Waerom verlaetge my?
Tiresias:
gy miste al lang godts zegen.Ga naar voetnoot998
Kreon:
Ontvou waer in het heil van volk en lant bestaet.Ga naar voetnoot999
Tiresias:
1000[regelnummer]
Dan zoudt gy 't wenschen niet te weeten in der daet,
Het geen gy enkel wenscht met kennis t'overweegen.Ga naar voetnoot1000-01
| |
[pagina 509]
| |
Kreon:
Wil ik niet weeten waer 's lants heil in is gelegen?Ga naar voetnoot1002
Tiresias:
Is 't enkel dan uw wil dat wy hier ront in gaen?Ga naar voetnoot1003
Kreon:
Wat is'er daer men meer ernsthaftigh naer zou staen?
Tiresias:
1005[regelnummer]
Zoo zal ik u bescheit van zekre godtspraek geven.Ga naar voetnoot1005
Maer zeghme eerst waer uw zoon Meneceus is gebleven,
Die my nu herwaert braght.Ga naar voetnoot1007
Kreon:
hy staet aen uwe zy.
Tiresias:
Laet hem vertrekken, eer ik 't nootlot u bely.
Kreon:
Het is mijn zoon. hy zal 't geen gy verbiet niet mellen.Ga naar voetnoot1009
Tiresias:
1010[regelnummer]
Zal ik dan dat hy 't hoor' 't genaekende voorspellen?Ga naar voetnoot1010
Kreon:
Hem lust te hooren wat den staet ten beste strekt.
Tiresias:
Zoo hoor wat 's hemels mont tot Kadmus heil ontdekt.Ga naar voetnoot1012
Uw zoons Meneceus doot kan slechs dees stadt bewaeren.
Nu hoortge 't geenge wilt dat wy u openbaeren.
Kreon:
1015[regelnummer]
Wat zeghtge, vader? och wat spraek, wat woort is dit!Ga naar voetnoot1015
Tiresias:
Zoo staet het vast gestelt. dit's nootlots eenigh wit.
Kreon:
Wat meltge al jammers met een woort op 't allerleste!Ga naar voetnoot1017
Tiresias:
Voor u alleen, maer al de stede en 't volk ten beste.
| |
[pagina 510]
| |
Kreon:
'k Versta noch hoor dit niet. dees godtsspraek raektme niet.Ga naar voetnoot1019a
1020[regelnummer]
Wat my belangt, de stadt zy verre van verdriet.Ga naar voetnoot1020
Tiresias:
Dit's niet de zelve man. hy durf zijn woort onteeren.
Kreon:
'k Vertrek terstont, en kan uw wichelkunst ontbeeren.Ga naar voetnoot1022
Tiresias:
Kan waerheit niet bestaen, ten zyze uw ooghmerk dien'?
Kreon:
Nu bidde ik, oudeman, ootmoedigh aen uw knien.
Tiresias:
1025[regelnummer]
Ay bidt niet: gy begeert het geen men niet kan keeren.Ga naar voetnoot1025b
Kreon:
Zwijgh stil: zwijgh stil: hou op dit onder 't volk te leeren.Ga naar voetnoot1026
Tiresias:
Onbillijk eischtge 't geen geen vroome zwijgen magh.
Kreon:
Hoe dan? zult gy mijn' zoon voort helpen met dien slagh?Ga naar voetnoot1028
Tiresias:
Dat raektme niet. ik leere elk nootlots wil beseffen.Ga naar voetnoot1029
Kreon:
1030[regelnummer]
Van waer zal zulk een slagh my en mijne afkomst treffen?Ga naar voetnoot1030
Tiresias:
Gy vraeght, en wijst den wegh ter spraeke. hoor de zaek.Ga naar voetnoot1031
| |
[pagina 511]
| |
Men slaghte uw' zoon, ten zoen van d'aerde, daer de draekGa naar voetnoot1032
Uit sproot in een spelonke. en Dirces bron behoede.Ga naar voetnoot1033
Een oude wrok van Mars op Kadmus, die lang broede,Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Ter wraeke van dees slange, eischt dit van uwe hant.Ga naar voetnoot1035
Voltrektge dit, godt zal dit gansch Thebaensche lant
Beschermen in den noot. de koestrende landouwe,
Die krijghsmans teelde uit klay, zal om uw bede en trouweGa naar voetnoot1038
Aenvaerden bloet voor bloet, en vrucht voor vrucht ten zoen.
1040[regelnummer]
De jongling van 't geslacht, geboren uit het broênGa naar voetnoot1040
Van draeketanden, wort gedaeght om 't leet te boeten.Ga naar voetnoot1041
Gy en uw draekezaet zult dit bezuuren moeten.Ga naar voetnoot1042
Het huwelijk verbiet dat Hemon, zonder vlek
Van byslaep, doch verlooft, den offereisch voltrekk'.Ga naar voetnoot1043-44Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Meneceus schiet alleen noch over van hun allen:Ga naar voetnoot1045
Wort dees geoffert, hy zal lant en stadt voor vallen
En ondergaen behoên, alleen door zijne doot,
De heirkracht van Adrast wechdrijven stoot op stoot,Ga naar voetnoot1048
Met gruwelijk verlies van volk, ter eeuwige eere
1050[regelnummer]
Van Thebe, als lant en stadt hierover triomfeere.
Nu wort u, Kreon, keur gegeven, of uw' zoon
Te bergen, of de stadt te houden op den troon.Ga naar voetnoot1052
Dat 's al wat ik u kan ontvouwen. Manto, daetelijkGa naar voetnoot1053
Naer huis met my: de kunst der wichlerye is haetelijk.
1055[regelnummer]
Wie den raetvraegende zijne ongelukken spelt
Is onbemint. wie valsch slechts logens vent om gelt,
Quetst zelfs de goden, uit ontzagh voor groote heeren.Ga naar voetnoot1057
O Febus, u alleen betaemt het profeteeren,
Naerdienge niemant schroomt.
Rey:
hoe, Kreon? hoe, waerom?
1060[regelnummer]
Gemompelt binnen 's monts? hier staenwe al even stom.Ga naar voetnoot1059-60
| |
[pagina 512]
| |
Kreon:
Wat zal men zeggen van dit wichelen? dees rede
Blijkt klaer: maer nimmer zy mijn' zoon, ten zoen der stede,Ga naar voetnoot1061-62
Met vaders wil ter doot gelevert: neen, ô neen.
Zijn kinders minnen, staet in ieders hart gesneên.Ga naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
Hun slaghten voor het volk, is zonder eenigh voorbeelt.
Lof trekken uit zijn bloet wort snoot by my geoordeelt.Ga naar voetnoot1066
Maer ik, nu out en kout, ontzie niet met een' moedtGa naar voetnoot1067
Den vloek des vaderlants te wasschen met mijn bloet.
Mijn zoon, eer dit gerucht zich over Thebe spreie,
1070[regelnummer]
Schoon dees niet ydel spelt, vlught flux op mijn geleieGa naar voetnoot1070
Uit Kadmus lantgebiet: want dees waerzegger zal
Dit roepen door de stadt, en onder 't zevental,Ga naar voetnoot1072
Beschermers, hoofden der Thebaensche burgeryen.
Indienge tijdigh vlught zoo zultge uw lijf bevryen.
1075[regelnummer]
Verrast men ons, zoo zijtge om hals, en kout en stijf.Ga naar voetnoot1075
Meneceus:
Waer heene best gevloôn? waer neeme ik mijn verblijf?
Kreon:
Heel verre uit 's lants gebiet.
Meneceus:
U past het te gebieden,
En my te hooren.
Kreon:
gy moet flux naer Delfis vlieden.
Meneceus:
O vader, waer gevloôn?Ga naar voetnoot1079a
Kreon:
in Etolye.
Meneceus:
waer
1080[regelnummer]
Best neêrgeslagen?
Kreon:
in Thesprotie.Ga naar voetnoot1080
Meneceus:
of in 't naer
En heiligh kerkwoudt van Dodone?
Kreon:
zonder beiden.
| |
[pagina 513]
| |
Meneceus:
En wie beschutme daer?
Kreon:
Godts gunst zal u geleiden.
Meneceus:
Maer wie schiet gelt?
Kreon:
ik zelf.
Meneceus:
ik vatte vaders zin.Ga naar voetnoot1084
Kreon:
Ga heene.
Meneceus:
maer ik moet Jokaste, mijne min,
1085[regelnummer]
Uw zuster [die my noch een wees, opvoede en zooghde,Ga naar voetnoot1085
Met haere borsten, eer de melk en mam verdrooghde,]Ga naar voetnoot1086
Eerst kussen, dan de stadt naer mijne maght geredt.Ga naar voetnoot1087
Kreon:
Ga heene, bergh uw lijf: u dient hier geen belet.
Meneceus:
Gy vrouwen hoorde hoe ik met een looze rede
1090[regelnummer]
Heer vaders hart ontlaste, en stilde op zijne bede,
Toen hy my eenen schrik aenjaegen woude, en voort,
Berooft van naem en faem, verdrijven uit de poort:
Doch 'k zal den ouderdom verschoonen, tot zijn voordeel.Ga naar voetnoot1093
Mijn jongkheit kan geensins van een bezadight oordeelGa naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Ontschuldight worden, zoo 'k door heiloos lantverraet
Mijn moeder, 't vaderlant, in haeren noot verlaet.Ga naar voetnoot1096
Ik ga dit lant van vreeze ontlasten, en mijn leven
En bloet, ten dienst van Thebe en 't volk, ten beste geven:
Want welk een schande is 't, zoo alle andren, onverplicht
1100[regelnummer]
Aen hemelsch nootlot, en orakels, en gezicht,Ga naar voetnoot1099-1100
Met schilden aen den arm, voor vaderlant en erven,Ga naar voetnoot1101
By poort en toren, niet ontzien de doot te sterven,
En ik mijn' vader, broêr en deze stadt begeef,
Uit een saechachtigh hart! want alzoo lang ik leef,
1105[regelnummer]
Waer ikme wende en keer, zal doorgaens my een lachterGa naar voetnoot1105
En vuile naklank van bloohartigheit van achter
| |
[pagina 514]
| |
Navolgen. neen gewis, geensins, by godt Jupyn,
Die 's hemels loop bestuurt: geensins, met geenen schijn,Ga naar voetnoot1108
By vader Mars, verhit op bloet en nederlaegen,Ga naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Die ons voorouders, 't zaet der aerde, meest verslaegen,Ga naar voetnoot1110
Ten troon des rijx verhief. ik ga dan heene, en zal
Op hooge torens staen, op dat, na mijnen val,
Het naere draekenhol, my, teêre en jonge telge,Ga naar voetnoot1113
Naer 's wichelaers besluit, al levende innezwelge.
1115[regelnummer]
Dit raetslot staet nu vast, het gansche rijk ten zoenGa naar voetnoot1115
Te sterven, eene ry van jamren te verhoên,
En eerlijk voor de stadt te scheiden uit het leven.Ga naar voetnoot1117
Stont dit in 't harte van de burgery geschreven,Ga naar voetnoot1118
Al hun vermogen op te zetten by het lant,Ga naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
De steên, ontlast en vry van rampen, hielden stant.
Keer:
O vliegende gebroet der aerde,Ga naar voetnoot1121
Helsche afkomst van de slang,Ga naar voetnoot1122
O maeght, half hont, die elk vervaerde,Ga naar voetnoot1123
Wat viel het Thebe bang,
1125[regelnummer]
Toen gy hooghvliegende op uw pennen,
Met klaeuwen, scherp en wreet,
Door donkre raetsels, heet op schennen,Ga naar voetnoot1127
Echions burgers sleet,Ga naar voetnoot1128
En Kadmus aenwas holpt om 't leven!
1130[regelnummer]
Gy slingertze in de lucht,
Daer Dirce, als glas, komt afgedreven,
Van zoo veel moorts berucht.Ga naar voetnoot1132
Wat godt het was, die moorden broeide,
Voorwaer hy was wel wreet,
1135[regelnummer]
Die in ontelbre moorden groeide.
't Gehuil der maeghden sneetGa naar voetnoot1136
In ieders harte. hier uit sprooten
De galmen, op de fluit
| |
[pagina 515]
| |
Gestelt, van droeve rougenooten,
1140[regelnummer]
Gehoort huis in, huis uit.
Maer dan ging 't op een bitter kermen,
Waer van de lucht gewaeght,
Als 't ondier, dat naer geen ontfermen
Noch medelijden vraeght,Ga naar voetnoot1143-44
1145[regelnummer]
Uit 's volx gezicht een' rukt van onder.
Dan hoordenze een geluit;
Zoo berst een wolk met gloet en donder
En kracht van boven uit.Ga naar voetnoot1146-48
Tegenkeer:
Elendige Edipus, in 't ende
1150[regelnummer]
Door 't wichlen van Apol,Ga naar voetnoot1150
Gestuurt naer Thebe, vol elende,
Hoe stont uwe eer toen vol!Ga naar voetnoot1152
Hoer waertge sedert zoo afschuwelijk,
Toen gy, uit blinden lust,Ga naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
Geraekte aen uw vrou moeders huwelijk,
Ten loon van 't onbewust
Ontvouwen raetzel, eene peste,Ga naar voetnoot1156-57Ga naar voetnoot1157
Die gruwelijk besmet
Amfions opgeboude veste.Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
Het licht verhoort gebedtGa naar voetnoot1160
Des vaders, vloekende zijn neven,Ga naar voetnoot1161
Drijft hen verbittert aen
Te dingen naer elkandres leven.
O jongling, 't is geraên
1165[regelnummer]
En billijk voor uw lant te sterven.
Gy zult, om zulk een smert
Gelooft, een eeuwige eer verwerven;Ga naar voetnoot1164-67Ga naar voetnoot1167
Doch uw heer vaders hart
Bedroeven jammerlijk en deerlijk;Ga naar voetnoot1169
1170[regelnummer]
Maer Thebe door uw doot
Aen zege helpen braef en heerlijk.
Och of het morgenrootGa naar voetnoot1172
| |
[pagina 516]
| |
De dagh eens opquaem, die ons moederGa naar voetnoot1173
Wou kroonen met een kroost
1175[regelnummer]
En dappren vaderlants behoeder,
Der droeven stut en troost!Ga naar voetnoot1175-76
O strijtbre Pallas, begenadigh
Ons heden, als voorheenGa naar voetnoot1178
De draek, op uw bevel grootdaedigh
1180[regelnummer]
Van Kadmus trots bestreên,
Bebloet op eene steenrots berste,Ga naar voetnoot1181
Dies 't godendom gestoortGa naar voetnoot1182
Het huis van Labdak plaeghde en perste
Met endeloozen moort.
Bode:
1185[regelnummer]
Sluit op de hofpoort, hou: sluit open, hofpoortier,
Sluit open, zegh ik: roep vorstin Jokaste hier.
Befaemde, aen Edipus verknocht door echte trouwe,Ga naar voetnoot1187
Koom uit, al is het spade. ontsla uw hart van rouwe.
Laet vry uw droef geklagh nu vaeren. hoorme toch.
Jokaste:
1190[regelnummer]
Hoe ducht ik datge my bedrukte vrouwe, och och,
Een leide maer brengt van Eteokleesche rampenGa naar voetnoot1191
En doot. gy zijt gewoon aen zijne zy te kampen,Ga naar voetnoot1191-92
En 's vyants pylen af te schutten op den schilt.Ga naar voetnoot1192-93
Wel aen zegh op. hoe is 't gelegen? 't harte trilt.
1195[regelnummer]
Laet hooren. wat's'er nieus? zegh op: is hy gebleven,
In 't barnen van den strijt of niet, en noch in 't leven?
Bode:
Hy leeft. dit is het niet dat u te schroomen staet.Ga naar voetnoot1197
Jokaste:
Verhael hoe 't met den muur en zeven poorten gaet
Bode:
Zy staen. het gaet noch wel. zy staen noch overende.
Jokaste:
1200[regelnummer]
Is dan de kans gewaeght in 't velt met Argos bende?Ga naar voetnoot1200
| |
[pagina 517]
| |
Bode:
Gewaeght, en Kadmus heeft Mycene neêrgevelt.
Jokaste:
Zoo leeft Polnyces noch? dit 's 't eenigh datme ontstelt.Ga naar voetnoot1202
Bode:
Uw zoonen leven noch.
Jokaste:
godt geve u wel te vaeren.
Nu zeghme toch: wat maght kon wal en poort bewaeren
1205[regelnummer]
Voor Argos aenval, op dat ik, in 't hof gekeert,
Den ouden blinden troost' dat onze stadt niets deert?Ga naar voetnoot1206
Bode:
Na dat Meneceus op den muur, getroost te sneven
Voor 't vaderlant, zijn' strot den dootsteek had gegeven,
Zette uw manhafte zoon de zeven troepen knapGa naar voetnoot1209
1210[regelnummer]
In hun slaghordens, en zoo veele hoofden schrap,Ga naar voetnoot1210
Om al de Griexe maght te keeren vroom en schrander.Ga naar voetnoot1211
Daer stont vaen tegens vaen, en stander tegens stander,Ga naar voetnoot1212
De hulptroep by der hant, of ergens aen een' oort
De muur bezwijken moght, of torentrans, of poort.
1215[regelnummer]
Terstont wort by de stadts bezettinge vernomenGa naar voetnoot1215
Hoe Griexe beukelaers, als blixems, schittren komenGa naar voetnoot1216
Van den Teumessischen zantheuvel, vaen by vaen.Ga naar voetnoot1217
Zoo rukkenze gezwint op Thebes graften aen.Ga naar voetnoot1218
Toen stak'er schichtigh een geklank van velttrompettenGa naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
En veltgeschrey op, uit het heir, dat aen quam zetten,Ga naar voetnoot1220
Ook van de vesten: en het eerste stormgewelt
Was op de lantpoortvan Neïta toegestelt.Ga naar voetnoot1222
Hier voede een Arkas, zoon der boschmaeght Atalante,Ga naar voetnoot1223
De schiltpadt aen en schilt, waerinne zy zich kanteGa naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
En spitste op 't wilde zwijn, dat zy ter aerde schoot.Ga naar voetnoot1225
| |
[pagina 518]
| |
Amfiaraüs, een waerzegger, tuk en snoot,Ga naar voetnoot1226
Voerde offervee met zich op zijne hooge raden,Ga naar voetnoot1227
En een rondas, niet trots met wapenprael beladen.Ga naar voetnoot1228
Door hem wert Pretus poort afgrijslijk aengerant.Ga naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
De vorst Hippomedon hiel met zijn stormers stantGa naar voetnoot1230
Aen d'Ogygeensche poort, met eenen schilt vol oogen,Ga naar voetnoot1231
Of open, als gestarnt, ter kimme uit aengetogen,Ga naar voetnoot1231-32
Of toegeloken met der starren ondergangk,
Als Argus stervende 't gezicht look dootsch en krank.Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
De Homoloische poort zagh Tydeus fel genaeken,Ga naar voetnoot1235
Met zwavelvier om haer te branden en te blaeken.
Hy voerde een leeushuit, ruigh van borstlen, heel parmant,Ga naar voetnoot1237
In zijnen schilt, de torts in zijne rechte hant,
Gelijk Prometheus. maar Polnyces dreef de radenGa naar voetnoot1237-39
1240[regelnummer]
Naer ons Kreneesche poort, en droegh de Potniaden,Ga naar voetnoot1240
Gezwinde merriën, in zijnen beukelaer.
Het schijnt van verre dat zy dol, dan hier, dan daer,
Vast triplen om de pen, de manen luchtigh zwaeien.Ga naar voetnoot1243
Men ziet'er Kapaneus ten storm de blikken draeienGa naar voetnoot1244
1245[regelnummer]
In 't vliegen naer de poort, die als Elektre heet.Ga naar voetnoot1245
Het ysre beeltwerk grimt in zijn rondas heel wreet.Ga naar voetnoot1246
Daer stont de reus, een zoon der aerde, in uitgedreven,Ga naar voetnoot1247
Die torste een heele stadt, op zijnen nek geheven,
En met een dommekracht geschroeft uit haeren gront,
1250[regelnummer]
Een voorspook dat dees stadt dit ook te schroomen stont.
Adrastus zocht met kracht de leste poort te klieven,Ga naar voetnoot1251
En voerde aen zijnen arm den hooghmoedt der Argiven,
Een' wreeden poeldraek, met afgryslijk addrenhaer,Ga naar voetnoot1252-53Ga naar voetnoot1253b
| |
[pagina 519]
| |
Wel hondert sterk, en zoo veel slangen rukten naer,Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Met opgesparden bek, de knaepen van de tinnen.Ga naar voetnoot1255
Dit zagh men klaer, toen ik Thebaensche hoofden binnenGa naar voetnoot1256
De leus brogt van de wacht. eerst streênze met den boogh,Ga naar voetnoot1257
En pijl, en slinger, die de steenen smeet om hoogh.
Uw zoon en Tydeus, als de kans ons aenlacht, roepen:
1260[regelnummer]
O zoons van Danaüs, wat toeftge met de troepenGa naar voetnoot1260
Der lichtgewapenden en wagenmeestren voort,Ga naar voetnoot1261
Eerze ons beschieten, fors te stormen op de poort?
Toen toefde niemant lang. een groote hoop getroffen
Stort neder op het hooft. een menighte komt ploffenGa naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
Van boven voor de wal, en geeft den geest heel kort,
En d'aerde drinkt het bloet, by beeken uitgestort.
Maer reuklooze Arkas, zoon der strijtbaere Atalante,
Doch geen Mycener, toen hy zich ten storrem kante,Ga naar voetnoot1267-68
Streeft naer de poort, en brult, gelijk een storremwint:Ga naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Brengt fakkel: brengt houweel, als een die Thebe, ontzint
En dol, verdelgen wil. Periklymeen, gewonnen
Van godt Neptuin, verleert terstont dien aengeronnen
Het roepen met een' steen, gerukt met volle krachtGa naar voetnoot1272-73
Van Thebes muur, zoo zwaer gelijk een wagenvracht,
1275[regelnummer]
Dat hy het blonde hooft en bekkeneel verplette,
Het bloet de kaeken verfde, en jammerlijk besmette,Ga naar voetnoot1276
De zoon zijn moeder niet zal zien, na dit gevecht,
Een dochter van Menael, op schieten afgerecht.Ga naar voetnoot1278
Uw zoon, aldus dees poort verdaedight ziende, streefdeGa naar voetnoot1279
1280[regelnummer]
Naer andre poorten heen, daer elk voor Tydeus beefde,Ga naar voetnoot1264a-80
Die, uit een' schilttroep van zijn' Kalidoonschen, metGa naar voetnoot1281
Etolisch schutgeweer ons torenwacht verzetGa naar voetnoot1282
| |
[pagina 520]
| |
Van haeren hoefslagh, en den toren, daerze weeken.Ga naar voetnoot1282-83
Uw zoon vergaêrtze, en drijft de schaer, alree bezweeken,Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
Gelijk een jaeger, weêr te rugge op haere wacht.Ga naar voetnoot1285
Wat tong kan Kapaneus uitbeelden, en zijn kracht!
Die met een lange leêr ten storrem aen komt zetten,Ga naar voetnoot1287
En schreeut: de donder van Jupijn zal niet beletten,Ga naar voetnoot1288
Dat, over graft en muur, ik recht in Thebe vaer'.
1290[regelnummer]
Zoo sprekende bedekt hy met den beukelaer
Zijn hooft voor eene buy van groote hagelsteenen,
En vlieght ter stormleêre op, en reukloos met de beenen
Gesteigert op de wal, treft hem de donder, dat
De gront der aerde dreunt, en loeit door al de stadt,
1295[regelnummer]
Van 't schrikkelijk gedruisch, dat arm, en been, en vingerGa naar voetnoot1295
Heenspatten overal; gelijk uit eene slinger,Ga naar voetnoot1296
Het bloet ter aerde vloogh, de haerlok door lucht,Ga naar voetnoot1297
De handen, voeten, en de leden met een vlught,
Gelijk Ixions radt, omdraeiden, 't lijf geslagen,Ga naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
De leên, gerabraekt van den slagh, geslingert lagen.Ga naar voetnoot1299-1300
Adrastus, ziende hoe Jupijn hem tegenviel,Ga naar voetnoot1301
Voert flux zijn heirkracht af. de stadts bezetting hielGa naar voetnoot1302
Dat 's hemels gunst haer droegh, en rukte, niet te stuiten,Ga naar voetnoot1303
Met paerden, wagenen, en al het volk naar buiten,
1305[regelnummer]
En maeit met sabelen in 't Griexe vleesch en bloet,Ga naar voetnoot1305
Een yslijk schouspel, al te deerlijk en verwoet.
Dees geeft den geest, die breekt den nek van zijnen wagen;
Daer warren d'assen, raên in stukken. dooden lagen
Getuimelt overhoop. dus lang beschermden wyGa naar voetnoot1309
1310[regelnummer]
De torens. wensch ons heil: 't geluk houdt onze zy:
Maer of 't geluk voortaen den burger zal bevrijden,
Dat 's Godt bekent.
Rey:
de zege is heerlijk na het strijden:Ga naar voetnoot1312
Indien de goden met den blijden zonneschijnGa naar voetnoot1313
Van zege ons zegenden, hoe heerlijk zou het zijn!
| |
[pagina 521]
| |
Jokaste:
1315[regelnummer]
De gunst der goden en gewenschte voorspoet toonen
Ons noch een schoon gelaet, nu 't lant en mijne zoonen
Behouden bleven: maer broêr Kreon deelt terwijlGa naar voetnoot1317
In onze onzalige echt, berooft van zijnen stijl,Ga naar voetnoot1318
Dien lieven zoon, tot heil van stadt en lant geboren,Ga naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
En hem tot hartewee: doch laetme wijder hooren
Wat beide mijne zoons nu neemen by der hant.
Bode:
Ay vraegh niet wijders. 't gaet dus verre wel in 't lant.
Jokaste:
Gy jaeghtme schrik aen. neen, gy moet het al ontvouwen.Ga naar voetnoot1323
Bode:
Ist niet genoegh dat beide uw zoonen zijn behouwen?
Jokaste:
1325[regelnummer]
'k Wil hooren of 't geluk hen hanthaeft tegens last.Ga naar voetnoot1325
Bode:
Ik bid, verschoonme. uw zoon ontbeert zijn' schiltknaep vast.
Jokaste:
Gy schaduwt ongeval met loof van ommewegen.Ga naar voetnoot1327
Bode:
Het magh van 't hart niet ramp te reppen na den zegen.
Jokaste:
Gy moghtme ontvliegen, maer ontloopen kuntge niet.Ga naar voetnoot1329
Bode:
1330[regelnummer]
Wat mooghtge een' blijden bode ophouden, om verdriet
Te haelen uit zijn' hals? uw zoons bestaen, ô rampen!
Een schendigh lasterstuk, dat's lijf om lijf te kampen,
In 't aenzicht van Mycene, en Thebe, en haere maght,
En roepen overluit 't geen godtloos is gedacht.Ga naar voetnoot1334
1335[regelnummer]
Eteokles, hier voor den hoogen toren staende,
Begon het krijghsvolk, dat men tot gehoor vermaende,Ga naar voetnoot1336
Dus aen te spreeken: ô groothartigen, vol moedt,
Die d'eer van Grieken stut; en gy, uit Kadmus bloet
| |
[pagina 522]
| |
Gesproten, Argos heil, houdt entlijk op uw leven
1340[regelnummer]
Voor twee gebroederen ten beste op 't velt te geven.
Laet al 't gevaer op my aenkomen. ik alleen,
My tegens mijnen broêr verzettende, uitgetreên
In 't vechtperk, zal 't krakkeel met min verlies beslechten,Ga naar voetnoot1343
En mijnen broeder met den blanken zwaerde rechten,
1345[regelnummer]
En 't rijk behouden, of verwonnen op het velt
Hem overleveren. gy, al het krijghsgeweltGa naar voetnoot1346
Dan staekende, zult vry en vrank met volk en heeren,
Behouden's lijfs, gerust naer Argos wederkeeren.
Het zaet van Kadmus heeft al bloets genoegh gestort.
1350[regelnummer]
Polnyces hoort het, en bestemt dit voorstel kort.Ga naar voetnoot1350
Thebaensche grooten, en Myceenschen, alle benden
Bezeeglen 't schorten van den veltslagh, en d'elenden,Ga naar voetnoot1352
In 't aenzicht van al 't heir, en wat voeteert en draeft.Ga naar voetnoot1353
Aldus wert dit verdragh met eenen eedt gestaeft.
1355[regelnummer]
De trotse zoonen van den ouden vader schoten
Het harnas aen. de bloem, uit Argos struik gesproten,Ga naar voetnoot1356
Rust Polynices toe, en Thebe zijn party.
Daer staenze en branden, elk verhit van wederzy,
Om met een' dollen moedt elkandere te raeken.
1360[regelnummer]
De voorbygaenden hen op deze wijs ontstaeken:Ga naar voetnoot1360
O Polynices, 't hangt aen u, Jupijn heel pratGa naar voetnoot1361
Een merk van zege toe te wyden, al de stadtGa naar voetnoot1362
Mycene tot een eer: en andren, heet op 't wreeken,Ga naar voetnoot1363
Zien dus Eteokles een hart in 't lijf te spreeken:
1365[regelnummer]
Gy vecht voor 't vaderlant, en steigert op den stoel.Ga naar voetnoot1365
Waerzeggers slaghten vee ten offer, slaen niet koelGa naar voetnoot1366
De vlam in 't ryzen gade, en hoe de rook, naer boven
In top opklimmende, de vlam begint te kloven,Ga naar voetnoot1367-68
Dat hun twee dingen spelt, of neêrlaegh, of geluk.Ga naar voetnoot1369
1370[regelnummer]
Gelt kunst, of weetenschap, of toverzang, zoo rukGa naar voetnoot1370
Naer buiten, om 't gevecht der zoonen flux te scheien.
Een donkere oorloghswolk, met traenen te beschreien,
Hangt ieder over 't hooft. wat wil'er een beklagh
| |
[pagina 523]
| |
Opsteeken in de lucht, indien een zelve dagh
1375[regelnummer]
U van twee zoons beroof, het welk gy noch mooght stuiten!Ga naar voetnoot1375
Jokaste:
Och dochter, Antigoon, koom uit, koom haestigh buiten:
Uw onheil laet niet toe in 't maeghdelijk salet
Te blijven, noch den rey te volgen naer uw wet.Ga naar voetnoot1378
Help moeder, dat de broers het lijfgevecht toch staeken,
1380[regelnummer]
Eerze alle teffens in den kamp om hals geraeken.Ga naar voetnoot1380
Antigone:
Hoe kermtge, ô moeder, voor de deur, in droef gestalt?Ga naar voetnoot1381
Wat ramp is 't weder, die den vrienden overvalt?Ga naar voetnoot1382
Jokaste:
Och dochter, 't ende van uw broedren is voorhanden.
Antigone:
Hoe zoo?
Jokaste:
zy staen gereet elkandere aen te randen.
Antigone:
1385[regelnummer]
Hoe hardt valt zulk een woort!
Jokaste:
wel hart. nu volgme voort.
Antigone:
Van maegden scheiden?Ga naar voetnoot1386
Jokaste:
recht naer 't leger, voor de poort.
Antigone:
Mijn schaemte ontziet de mans te komen onder oogen.
Jokaste:
Die schaemte zijnwe al quijt.Ga naar voetnoot1388
Antigone:
wat eischtge?
Antigone:
1390[regelnummer]
Hoe scheide ik hen, helaes?
Jokaste:
val hun met my te voet.
| |
[pagina 524]
| |
Antigone:
Tre voor naer 't leger toe. dit lijdt niet datwe wachten.
Jokaste:
Och dochter, game voor. kan ik dit paer verzachten,Ga naar voetnoot1392
Aentreffen, eer men vecht', zoo berge ik noch mijn lijf.
Maer zijnze om hals, zoo ben ik mede koudt en stijf.
Keer:
1395[regelnummer]
Myn haer rijst overende.
Mijn hart wort koudt, als ys.
Een jammerlijke elende
Komt haer, nu out en grijs,
Bedroefde moeder, drukken
1400[regelnummer]
Door bey de zoons. ô smart!
Wie stoot in t' zaemenrukkenGa naar voetnoot1401
Het spits in 's anders hart!
O jammer, toenze baerde,
Geleden! ô Jupijn!Ga naar voetnoot1403-04
1405[regelnummer]
O koesterachtige aerde,Ga naar voetnoot1405
Elx moeder! och ik quijn.
Zal 't leven der gemelden
Ons leggende zoo na
Aen 't hart, het welk wy stelden
1410[regelnummer]
Op d'afkomst vroegh en spa,Ga naar voetnoot1408-10Ga naar voetnoot1409-1410
Nu onder schilt en degen
Verloren gaen? zy moet,
En kanze niet beweegen,Ga naar voetnoot1413
Dit aenzien in haer bloet.
1415[regelnummer]
Wiens lijk zal zy met steenenGa naar voetnoot1415
En kermen flux beweenen?Ga naar voetnoot1416
Tegenkeer:
O lantschap! ô landouwen!
Van Kadmus! bittre haet!
Verbysterde ongetrouwen!Ga naar voetnoot1419
| |
[pagina 525]
| |
1420[regelnummer]
Verwilderden, wat staetGa naar voetnoot1418-20
Gy reede in broeders ziele
Te verwen 't scherpe punt,
Op dat het hem verniele?
't Is al te deerlijk. kunt
1425[regelnummer]
Gy dus met voordracht tredenGa naar voetnoot1425
In dootlijk lijfgevecht?
Ik zal met huilen heden
En traenen, daer gy leght,
Den dooden droef beklaegen.
1430[regelnummer]
Een bloedigh endt genaekt.
Dees dagh zal 't ons gewaegen
Hoe 't afliep. vader braektGa naar voetnoot1430-32
Op d'afkomst dolle vloeken
Uit zijne donkere hoeken.
1435[regelnummer]
Maer nu men Kreon hier zoo treurigh ziet genaeken
Met een bedroeft gelaet, moet ik mijn rede staeken.
Kreon:
Wat recht ik aen? wat zal ik zeggen? och wiens ramp
Beklaege ik eerst, of mijn, of stadts, wien zulk een damp,Ga naar voetnoot1438
Een donkre en zwarte wolk schijnt over 't hooft te hangen?
1440[regelnummer]
Als of de jammerpoel, daer 't zielendom gevangen
Vast jammert, teffens al de stadt met zijne kilGa naar voetnoot1440-41
En zwavelvlammen, root van gloet, versmooren wil.
Behalve dit vergoot mijn zoon zijn bloet, ten besteGa naar voetnoot1443
Van 't vaderlant, en erfde een faem op deze veste,Ga naar voetnoot1444
1445[regelnummer]
Beklaeghelijk voor my. ik ongelukkigh draegh
Den heilzaem stervenden, verhoeder van elx plaegh,Ga naar voetnoot1446
Met droefheit uit het hol des draex, hier lang doorsteeken,Ga naar voetnoot1447
Op 't kermen van al 't hof. ik ga vrou zuster smeeken,Ga naar voetnoot1448
Dat zy mijn' zoon, niet meer mijn' eigen zoon en pant,
1450[regelnummer]
Toch zuivre, naer's lants wijs, met haer getrouwe hant:Ga naar voetnoot1450
Want het betaemt den plicht der levenden, die vechtenGa naar voetnoot1451
En sneven, eerelijk voor 't leste te berechten.Ga naar voetnoot1451-52
| |
[pagina 526]
| |
Rey:
Uw zuster, Kreon, is naer buiten heen gegaen,
Met Antigoon, haer telgh, bekommert en belaên.
Kreon:
1455[regelnummer]
Helaes, waer gingze? zegh. wat onheil perst haer weder?Ga naar voetnoot1455
Rey:
De moeder hoorde hoe haer zoons, een vrou is teder,Ga naar voetnoot1456
In 't harnas stonden naer de glori van de kroon.Ga naar voetnoot1457
Kreon:
Wat zeghtge? ik, bezigh met den lijkplicht van mijn' zoon,Ga naar voetnoot1458
Quam geensins herwaert aen om deze maer te hooren.
Rey:
1460[regelnummer]
Het is, ô Kreon, al geleên een wijl te vooren
Dat zy ten hove uit ging, en 'k vrees dat dit gevecht
Van Edips afkomst ree het bloetpleit heeft beslecht.
Kreon:
Indienwe recht zien, hier verschijnt een droevigh teken.
Een bô komt, hangends hoofts, hier treurigh aengestreeken.
1465[regelnummer]
Wy zullen hooren hoe het afliep met dien strijt.
Bode:
Rampzalige, wat zal ik spreken! droeve tijt,
Hoe best beginnen!
Kreon:
hy begint te byster drukkigh.
Dit voorspel spelt niet goets.
Bode:
ik bootschappe ongelukkigh
Een groote zwaericheith.
Kreon:
brengt gy, behalve 't geen
1470[regelnummer]
Ons klaer bewust is, nu noch nieuwe zwaericheên?
Bode:
Uw zusters zoons zijn doot.
Kreon:
ô maere, droef te hooren
Voor ons, en al de stadt!
Bode:
ô stam, tot rou geboren!
O huis van Edipus! verstaetge noch niet naektGa naar voetnoot1473
Hoe teffens beide uw zoons om 't leven zijn geraekt?
| |
[pagina 527]
| |
Rey:
1475[regelnummer]
Hoe zou het schreien, kon 't zijn onheil recht beseffen!Ga naar voetnoot1475
Kreon:
O schriklijk nootlot, al te vreeslijk in het treffen!
Bode:
Dat zoutge eerst zeggen, waer u d'uitgang ook beduit.Ga naar voetnoot1477
Kreon:
Kan hier iet toeslaen, dat noch schrikkelijker luit?Ga naar voetnoot1478
Bode:
Jokaste, uw zuster, storte op haere zoonen neder.
Rey:
1480[regelnummer]
Heft aen een weeklaght. krabt de kaek en borsten weder,
En wringt de handen. rukt de haeren uit uw hooft.
Kreon:
Rampzalige, wat endt, wat echt wert u belooft
Van Sfinx en 't raetsel! maer verhael het al te zaemenGa naar voetnoot1482-83a
Hoe beide zoons om hals door vaders vloeken quamen.
Bode:
1485[regelnummer]
De voorspoet van het heir voor stadt is u bekent,
En d'omtrek van den muur, van 't een aen 't ander endt,
Zoo groot niet, of gy weet, zoo wel als die het zagen
Al wat gebeurde, en hoe 't zich hier heeft toegedraegen.
Als Edips zoonen fors het blinkend harrenasGa naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
Aenschooten, en het hooft, voor wonden schootvry, wasGa naar voetnoot1490
Gewapent met den helm, zoo stondenze grootmoedighGa naar voetnoot1491
In 't midden der slaghorde, als oversten, om bloedighGa naar voetnoot1492
Elkandre met den schicht te streven in het lijf.Ga naar voetnoot1493
De jongste keert het hooft naer Argos, zijn verblijf,Ga naar voetnoot1494
1495[regelnummer]
En bidt op deze wijs: ô Juno, begenadigh
Mijn zaeke [want Adrast beschonkme uit gunst weldadigh
Met uwe burgerinne, en 'k woonde op uwen gront,]Ga naar voetnoot1497
Dat ik mijn broeders hart magh treffen, en gewont
Ter aerde vellende in het bloedigh stof verpletten,Ga naar voetnoot1498-99
| |
[pagina 528]
| |
1500[regelnummer]
En met zijn hartebloet noch laeu mijn hant besmetten.Ga naar voetnoot1500
Ik sta naer schendige eer, een' snooden broederslagh.
Het volk dit hoorende kon zich van weegeklagh
En bittre traenen niet onthouden uit medoogen,
Maer d'outste Eteokles keert zijn wraekgierige oogenGa naar voetnoot1504
1505[regelnummer]
Naer 't heiligh kerkgewelf, gebout tot Pallas eer,
Daer zy gewapent zit met gouden schilt en speer,Ga naar voetnoot1506
En bidt hier na aldus: ô dochter van den grooten
Jupijn, laat my dien schicht in broeders harte stooten,
En hem voorthelpen, die naer vaders erfdeel dingt.Ga naar voetnoot1509
1510[regelnummer]
Men zwaeit de torts, en een trompetter blaest en wringt
De lucht door zijn klaeroen, gelijk men by Tirrheenen
Van outs te wapen blies: waerop dit paer verscheenenGa naar voetnoot1510-12aGa naar voetnoot1512
Elkandere aenvlieght, als twee everzwijnen, wit
Van schuim schuimbekkend met den blixem in 't gebit
1515[regelnummer]
En weêrlicht braekende, dat yslijk gloeit en schittert.Ga naar voetnoot1515
De schichten gaen hunn' gang, van weerzy fel verbittert.
De drift wort op den schilt al knarssende gestuit,Ga naar voetnoot1517
En geen van beide geeft zich bloot, en boven uit
Den schilt, of d'ander is gereet om wis te raeken:Ga naar voetnoot1518-19
1520[regelnummer]
Maer steek op steek treft mis, en schampt slechts af met kraeken,Ga naar voetnoot1520b
Dewijl elk met den schilt het aenzicht berght en dekt.
Het koude zweet breekt den aenschouwer uit, dat lekt
En vloeit langs 't aenzicht neêr, terwijlze altzamen schroomen,Ga naar voetnoot1522-23
De strenge kampers niet. maer d'outste, in 't nader komen,Ga naar voetnoot1523-24
1525[regelnummer]
Die onverhoeds den voet aen eenen kaisteen stoot,
Geeft buiten zijnen schilt te ver zich zelven bloot.
De broeder, ziende kans om zijn party te grieven,Ga naar voetnoot1527
Drijft hem een schacht door 't been, daer 't bloot is. Alle Argiven
Aen 't juichen, schreeuwen dat het aen den hemel klinkt.
1530[regelnummer]
Toen stont de jongste bloot, dies duwde hy verminktGa naar voetnoot1530
En zwaer gewont, den schicht, in 't barnen van het vechten,Ga naar voetnoot1531
In 's broeders boezem, dat het punt hierin bleef hechten.
| |
[pagina 529]
| |
Toen greep hy, zittende op de knien, een' zwaeren steen,
En brak zijn broeders schicht, die kraekte en sprong van een.
1535[regelnummer]
Nu stont het lijfgevecht gelijk, en alle beide
Ontbeerdenze elk zijn schacht. het zwaert raekte uit de scheide
Dat op den beuklaer klonk. nu golt een ander slaghGa naar voetnoot1536-37
Van vechten met gevaer. maer d'outste broeder lagh
Op zijne luim, heel tuk op zijn Thessaelsche treeken,Ga naar voetnoot1538-39Ga naar voetnoot1539
1540[regelnummer]
Om dees langduurigheit van kampen af te breeken.
Hy trekt den slinken voet te rugh, bedekt den buik
Voorzichtigh tegens spits, en treft den broêr ter sluik
By zijnen navel in, tot achter door de lenden,
Dat Polynices stort, en d'aerde en ook de bendenGa naar voetnoot1544
1545[regelnummer]
Besprengkelt met zijn bloet: dies d'ander juicht van vreught,
Den degen wechsmijt, en te vroegh hierom verheught,
Op den gesneuvelden geen acht slaet uit verkleening,Ga naar voetnoot1547
Maer vlamt op wapenroof, bedrogen in zijn meening:Ga naar voetnoot1548
Want Polynices noch zieltoogende, en vol moedt,Ga naar voetnoot1549
1550[regelnummer]
Dreef 't zwaert, in 't vallen noch behouden, gansch verwoet
Eteokles in 't lijf. zy stortten beide, en beeten
Het gras. wie overwon, d'aenschouwers naulijx weeten.
Rey:
Hoe treftme, ô Edipus, de val van uw geslacht!
Kreon:
Het lust den goôn uw' vloek te zetten in zijn kracht.Ga naar voetnoot1554
Bode:
1555[regelnummer]
Ja luister nu noch voort na d'overige rampen.
De zoonen lagen beide in 't vechtperk na het kampen.
Toen quam d'onzalige vrou moeder, stram van leên,
Met haere dochter bang en siddrende aengetreên.
Zy vintze dootelijk gewont, en roept: mijn zoonen,
1560[regelnummer]
Och moeder komt te spade, om u haer gunst te toonen,Ga naar voetnoot1560
Te raeden! en zy valt by beide uit onmaght, stijf
Van schrik, den eenen dan den andren op het lijf,Ga naar voetnoot1561-62
Beschreit [een steenen hart zou schreien van medoogen,]Ga naar voetnoot1563
Den vruchteloozen last van baeren en van zoogen,
| |
[pagina 530]
| |
1565[regelnummer]
De zuster steent, en kermt, en klaeght zoo droef als zy:
O steun des ouderdoms van moeder, schuwtge my?Ga naar voetnoot1566
O waerde broeders, van mijn bruiloftstorts versteeken!Ga naar voetnoot1567
Eteokles, benaeut aen 't hijgen, zonder spreeken,
En met den reutel in de keel, hoort moeders klaght,
1570[regelnummer]
En reikt de flaeuwe hant haer toe, doch zonder maght
Van spraeke, groetze alleen met traenen, 't jongste teken
Van liefde; en d'ander broêr ziet, jammerlijk bezweeken,
Zijn oude moeder en de zuster deerlijk aen,
En spreekt naeu, hallef doot: och 't is met ons gedaen!
1575[regelnummer]
My jammert moeder, en mijn zuster, en mijn' broeder,
Nu doot. mijn eigen vrient wert vyant, noit verwoeder,Ga naar voetnoot1576
Doch was mijn vrient. begraefme in mijn heer vaders graf.Ga naar voetnoot1577
Och moeder, zuster och. laet nu voortaen de strafGa naar voetnoot1578
Der stede, om my verzoent, ophouden en versterven,
1580[regelnummer]
En ik een grafstede in mijn vaderlant verwerven,Ga naar voetnoot1580
Hoewel ik 't rijk verloor. ô moeder, nu my 't licht
Begeeft, luik met uw hant mijne oogen, mijn gezicht,
[Hy ley zoo spreekende haer hant noch op zijne oogen,]
En nu vaert wel. 't gezicht gebroken wort betogen.Ga naar voetnoot1584
1585[regelnummer]
De moeder trekt, van rouwe en ongedult vervoert,Ga naar voetnoot1585
Het zwaert uit 's doodens lijf, en zonder hoop beroert,Ga naar voetnoot1586
Begaet een gruwelstuk, en stoot het, zonder schroomen,
Verwoet in haere borst. daer sneuveltze, omgekomenGa naar voetnoot1588
In 't midden van de zoons, in haeren arm gevat.
1590[regelnummer]
Dit baert een' zwaeren strijt in 't leger voor de stadt.Ga naar voetnoot1590
Het volk van Danaüs en 't zaet van Kadmus geven
Elk naer hun drift den prijs. de hoofden wederstrevenGa naar voetnoot1592
Elkanderen. d'een roemt, tot Polynices eer,
Dat hy den broeder eerst verwont met zijn geweer:
1595[regelnummer]
En d'ander stelze bey gelijk in eere en zegen.
Terwijl stapte Antigoon ten heire uit al verslegen.Ga naar voetnoot1596
| |
[pagina 531]
| |
De heiren grijpen naer de wapens heel verwoet.
Men had voorzichtigh, en ter goeder tijt, verhoedtGa naar voetnoot1598
Dat Kadmus volk zich op de schilden nederzette.
1600[regelnummer]
Aldus versneldenze Myceners, met een hetteGa naar voetnoot1600
Van overval: want zy, van wapen onvoorzien,Ga naar voetnoot1601
Niet maghtigh waren zich te redden en ontvliên.
Hier sneuvelde eene maght van vyantlijke zielen,
Die, in haar bloet gestikt, door onze degens vielen.
1605[regelnummer]
Wy houden 't velt. men wijdt Jupijn een zegemerk.
Men voert den wapenroof der dooden uit het perkGa naar voetnoot1606
Des oorloghs in de stadt. een ander broght de lijkenGa naar voetnoot1607
Met Antigoon in Thebe uit liefde. trou most blijken.Ga naar voetnoot1608
Aldus wert Thebe vast gesolt in haeren walGa naar voetnoot1609
1610[regelnummer]
Door voor en tegenspoet, en allerley geval.Ga naar voetnoot1610
Rey:
Het ongeval van 't hof quetst d'ooren met medoogen
Alleen niet, maer men moet noch aenzien met zijne oogenGa naar voetnoot1612
Dees dry, van eenen stam, te jammerlijk betreurt,
Op eene wijs langs 't velt geslingert en gesleurt.Ga naar voetnoot1614
Antigone:
1615[regelnummer]
Ik worde [zonder mijne wangen
En jeughdigh aenschijn te behangenGa naar voetnoot1616
Met eenen sluier; zonder 't licht
Der oogen en 't beschaemt gezicht
Te dekken, en de roode kaekenGa naar voetnoot1619
1620[regelnummer]
Die gloeiendigh van purper blaeken,]
Vervoert, gelijk een wijnpaepin,Ga naar voetnoot1621
Gedreven met een' dollen zin,
Om deze lijken te berechten.
'k Versmijt het haersnoer van mijn vlechten,Ga naar voetnoot1624
1625[regelnummer]
Den vlammesluier van de tuit,Ga naar voetnoot1624-25
En voere droef den lijkplicht uit.
O Polynices, met veel traenen
| |
[pagina 532]
| |
En rou beklaeght van uw Thebaenen,
Gy kreeght uw' rechten naem ten deel;Ga naar voetnoot1629
1630[regelnummer]
Schoon uw krakkeel geen slecht krakkeelGa naar voetnoot1630
Maer moort op moort was, die de telgen
En 't huis van Edip quam verdelgen,
Door vloeken en vergoten bloet.Ga naar voetnoot1633
Wat lijkgezang heft mijn gemoedt
1635[regelnummer]
Met traenen aen, en bitter klaegen!
O sterfhuis, met mijn doode maegen,
En dry bebloede doôn belaen,Ga naar voetnoot1637
Mijn bloet, by nootlot streng vergaen,Ga naar voetnoot1638
De zoons, en moeder, een verfoeide;Ga naar voetnoot1639
1640[regelnummer]
Een neêrlaegh, daer Megeer in groeide,Ga naar voetnoot1640
Toenze Edipus rampzaligh hof
Vernielen quam, en schepte stofGa naar voetnoot1642
Uit dubble en donkre raetselspraeken,
Die Sfinx den hals en beenen braeken.Ga naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
Wat Griek, wat ongriek, wie was wijdt
Befaemt by d'oude en onze tijt,Ga naar voetnoot1645-46
Die dus ter neder wert gesmeeten!Ga naar voetnoot1647
Wat vogel, op een eik gezeten,
Of moederloos in denneblaên,
1650[regelnummer]
Verzelt mijn jammerklaght voortaen?Ga naar voetnoot1650
Ik, arme wees, zal dus met krijten
In traenen al mijn leven slijten,
Om wiens wil zet ik met misbaer
De handen in 't verwarde haer?Ga naar voetnoot1653-54
1655[regelnummer]
Om haer, wiens borst ik heb gezogen,
En die my koesterde uit medoogen.
Wee my, ik trek de vlecht van 't hooft,
Om mijne broeders, my berooft,Ga naar voetnoot1657-58Ga naar voetnoot1658
En dus gewont. ô oude blinden,Ga naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
Koom my uit uwen schuilhoek vinden.Ga naar voetnoot1660
| |
[pagina 533]
| |
Koom voor den dagh. och laetme, och laet
U zien in dien bedroefden staet,
Gelijkge uit dwang de zon most missen,Ga naar voetnoot1663
Besloten in uw duisternissen,
1665[regelnummer]
Toen uw hant, verrukt van wraek,Ga naar voetnoot1665
Uwe oogen rukte met den haekGa naar voetnoot1666
Uit hunne winklen, daerze schoolen,Ga naar voetnoot1667
Dat gy verblint door 't hof most doolen,
Den drempel zoeken, of beschreitGa naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Het hooft op eene bulster leit.
Och vader, kuntge my niet hooren?
Edipus:
O maeght, ter quader uur geboren,Ga naar voetnoot1672
Wat roeptge dus met groot gedruis
En kermen uit zijn donkre kluis
1675[regelnummer]
En bedde hem, die in dees hoeken
Met zijnen stok den wegh moet zoeken?
Wat ben ik? enkel stof en slijk,Ga naar voetnoot1677
Een onbegrave schim gelijk,Ga naar voetnoot1678
Een levendlijk, een droom, verscheenen
1680[regelnummer]
In een gezicht, en flux verdweenen.Ga naar voetnoot1679-80
Antigone:
Ik boodtschappe u veel ongevals.
Uw beide zoonen zijn om hals,
En uwe vrou, die, waer gy dutte,Ga naar voetnoot1683
Uw blintheit leide, en onderstutte,
1685[regelnummer]
En hoede voor een struikeling.
Och vader, vader, hoor hoe 't ging.
Edipus:
Och dochter, welk een ramp van staeten!Ga naar voetnoot1687
Ik kan helaes geen traenen laeten,
Doch steenen kan ik. dochter, melt
1690[regelnummer]
Hoe zijnze t'zaemen neêrgevelt.
| |
[pagina 534]
| |
Antigone:
O vader, 'k zal 't met rou vertoonen,
En zonder u uit schimp te hoonen.
Uw nootlots vloek, die moort en brant,Ga naar voetnoot1693
Holp uwe zoonen ook van kant.
Edipus:
1695[regelnummer]
Wee my, helaes.
Antigone:
waer toe dit zuchten?
Edipus:
Om dit verlies van mijne vruchten.
Antigone:
Zoo 't licht der zonne u niet ontstont,Ga naar voetnoot1697
En gy, op eenen zelven gront,
U vrou en kinders doot zaegt leggen,
1700[regelnummer]
Dat zou, want zien gaet boven zeggen,Ga naar voetnoot1700
Uw hart bestulpen door dien druk.
Edipus:
'k Verstont der kindren ongeluk.
Maer meltme, ô dochter, mijne elende.
Hoe nam mijn bedtgenoote een ende?
Antigone:
1705[regelnummer]
De legers weenden alle bey.Ga naar voetnoot1705
De moeder rukt op 't veltgeschreyGa naar voetnoot1706
Den boezem open, om haer zoonen
De bloote borsten noch te toonen.Ga naar voetnoot1708
Een beemt, met kreupelbosch geboort,Ga naar voetnoot1709
1710[regelnummer]
Leght buiten voor Elektraes poort,Ga naar voetnoot1710
Een droevigh vechtperk voor twee loten,Ga naar voetnoot1711
Gebroeders, recht als kampgenooten,
Twee Marmarijnsche leeuwen, omGa naar voetnoot1712-13
't Gemeen genot en eigendom
1715[regelnummer]
Van 't groene dal. de jongelingen,Ga naar voetnoot1714-15
Van Mavors aengedreven, gingenGa naar voetnoot1716
| |
[pagina 535]
| |
Het koude bloet, in zulk een' schijn,Ga naar voetnoot1717
Den onderaertschen godt JupijnGa naar voetnoot1718
Opoffren, daerze bey bezweeken.Ga naar voetnoot1719
1720[regelnummer]
De moeder, in het hart doorsteeken
Van al te groot een' rouwe, rukt
Het zwaert des dooden, daerze bukt,
Ten lichaeme uit, en drijft met smarte
Het lemmer in haer eigen harte.
1725[regelnummer]
De moeder stort met dit geweer
In 't midden van haer zoonen neêr.
Wat Godt, ô vader, uwe maegenGa naar voetnoot1727
En afkomst schuldigh was te plaegen;Ga naar voetnoot1728
Hy zette op eenen dagh dus rijkGa naar voetnoot1729
1730[regelnummer]
Al d'oude oneffenheit gelijk.Ga naar voetnoot1730
Rey:
En zelve dagh heeft hem dien wissen slagh gegeven.Ga naar voetnoot1731
Men wensch' dat Edipus voortaen gerust magh leven.Ga naar voetnoot1732
Kreon:
Nu staek dees weeklaght eens: het is begravens tijt.
Maer luister, Edipus. voor 't aengaen van den strijt
1735[regelnummer]
Wou d'outste broeder dat mijn Hemon zoude paerenGa naar voetnoot1735
Met uwe dochter Antigoon. ik schenk hem garen
Het rijk ten bruitschat, doch gedooge u langer niet
Te blijven binnen het begrijp van dit gebiet:Ga naar voetnoot1738
Naerdien Tiresias ons spelt wat ongevallenGa naar voetnoot1739-vlg.
1740[regelnummer]
En plaegen, alzoo lang gy binnen deze wallen,
En 't rijk van Thebe, blijft, den algemeenen staetGa naar voetnoot1741
Alom te schroomen staen door 't nootlot, blint van haet:Ga naar voetnoot1742
Dies wandel voort. ik wil u haeten, noch versmaeden,
Maer schroome uw vloeken, en, om elk te hoên voor schaden,Ga naar voetnoot1744
1745[regelnummer]
Begeere 't lant van zoo veel jammeren t'ontslaen.
Edipus:
O schikgodinnen, is'er iemant deerlijk aen,
Wat ben ik, och helaes, ter quaeder uur geboren,
Wien, eerme moeder baert, de vadermoort te voren
| |
[pagina 536]
| |
Zoo vroegh wert opgeleght, door Febus antwoort zelf,Ga naar voetnoot1749
1750[regelnummer]
Die Laius avontuur ontvoude in 't kerkgewelf.Ga naar voetnoot1750
Mijn vader doemtme strax ter doot, als ik voldraegenGa naar voetnoot1751
Ter weerelt koome, en acht zijn' zoon voor een' geslagenGa naar voetnoot1752
Dootvyant, om zijn doot t'ontwijken door mijn doot.
Ik, noch een zuigling, derf vrou moeders borst en schoot,
1755[regelnummer]
En wort gesmeeten, om te stillen vaders zorgen,Ga naar voetnoot1755
Voor wilde dieren, en nochtans, 't is vreemt, geborgen.
Och of Citheron, die my voede bang en naer,
In 's afgronts poelen met de vrucht gezonken waer.Ga naar voetnoot1758
By koning Polybus most ik een slaef verstrekken,Ga naar voetnoot1759
1760[regelnummer]
Hier na mijn handen snoot met vaders bloet bevlekken,
Vergreepme aen moeders echt bloetschendigh onbekent,Ga naar voetnoot1761
Wert broeder van mijn zaet en afkomst, dus geschent,Ga naar voetnoot1762
En teffens vaders vloek, vervloekte mijne loten.Ga naar voetnoot1763
Zoo dwaelt mijn brein niet, dat, ten waer het goôn besloten,
1765[regelnummer]
Ik zelf mijne oogen en mijne afkomst haeten zou:Ga naar voetnoot1764-65
Doch dit voorbygegaen, wat staetme in dezen rou,
Rampzalige, nu toe? Wie zal den blinden leiden?Ga naar voetnoot1766-67
Zy die, nu overleên, van 't leven is gescheiden?
Ik weet, zij zou het doen, aenschoudeze het licht.
1770[regelnummer]
Of wachte ik op mijn zoons, en hunnen kinderplicht?
Helaes, zy zijnme ontrukt. och waer ik jongk van jaeren,Ga naar voetnoot1771
De nootdruft moghtme licht gebeuren met bespaeren,Ga naar voetnoot1772
En och van waer? Waerom, ô Kreon, my dus strafGa naar voetnoot1773
Verneêrt? verdrijftge my, gy snijtme 't leven af.Ga naar voetnoot1774
1775[regelnummer]
Noch zal de vrees my tot een' voetval niet beweegen,Ga naar voetnoot1775
Al valtme de fortuin van alle kanten tegen,
Rechtschapen adel zwicht, noch worpt zich in het stof.
Kreon:
Dat gy tenvoetval u geensins verneêrt baert lof:
Maer 't lant wort u ontzeght. men laete nu den eenenGa naar voetnoot1779
1780[regelnummer]
Ten hove brengen, maer terstont den algemeenen
| |
[pagina 537]
| |
Erfvyant, die met kracht zijn vaderlant bestreet,Ga naar voetnoot1781
Wechvoeren, zonder dat hem d'eer van 't graf bekleet.Ga naar voetnoot1782
Men zegge Thebe aen dat wie 't lijk met stof begrave
Of kransse, het betael' met zijnen hals en have.Ga naar voetnoot1784
1785[regelnummer]
De jongste strek', van 't graf versteeken, onbeweent
Den vooglen tot een spijs: en gy, die deerlijk steent,
Antigone, hou op te treuren om dry lyken.
Vertrek in 't maeghdeslot, en wacht u uit te kijken,Ga naar voetnoot1788
Tot dat mijn Hemon u naer 't bruiloftsbedt geleit.
Antigone:
1790[regelnummer]
Hoe veele elenden zijn rampzaligen bereit!
'k Betreur de dooden, en vooral den rou van vader,
Die draeght dit niet ten deel', maer al den last te gader.Ga naar voetnoot1792
Och Kreon, hoe dus streng? waerom verzwaertge knapGa naar voetnoot1793
En straf heer vaders druk met droeve ballingschap?
1795[regelnummer]
En hoe bestaetge, naeu in 't rijxgebiet getreden,
't Rampzaligh lijk ten last, zoo straf een wet te smeden?
Kreon:
Dit is Eteokles en geensins mijne wet.Ga naar voetnoot1797
Antigone:
Onredelijk van hem en u in kracht gezet.Ga naar voetnoot1798
Kreon:
Is 't redenloos met recht den jongsten wil te sterken?Ga naar voetnoot1799
Antigone:
1800[regelnummer]
Gewis zoo 't onrecht is, en niet dan quaet kan werken.
Kreon:
Verdient hy niet den hont te strekken tot een aes?
Antigone:
Die straf der misdaet is een misdaet boos en dwaes.Ga naar voetnoot1802
| |
[pagina 538]
| |
Kreon:
Hy heeft zijn vaderlant bestreden onrechtvaerdigh.
Antigone:
En boet'et met den hals, maer was die straf niet waerdigh.Ga naar voetnoot1804
Kreon:
1805[regelnummer]
Hy boete ook buiten 't graf zijn lasterlijke daet.
Antigone:
Wie vaders erfdeel eischt, bedrijft die eenigh quaet?
Kreon:
Hy derve d'aerde. laet dit vonnis u behaegen.Ga naar voetnoot1807
Antigone:
'k Wil hem begraven. laet de stadt hier over klaegen.Ga naar voetnoot1808
Kreon:
Zoo graeftge u zelve een graf, en volght hem wienge dient.
Antigone:
1810[regelnummer]
Het is heel heerelijk te leggen by een' vrient.Ga naar voetnoot1810
Kreon:
Trouwanten, tast haer aen, en brengtze daetlijk binnen.Ga naar voetnoot1811
Antigone:
Wy scheyden niet van 't lijk des dooden, dienwe minnen.
Kreon:
O dochter, Godt beschikt het anders dan gy meent.
Antigone:
Godt wil niet dat men doôn mishandele onbeweent.Ga naar voetnoot1814
Kreon:
1815[regelnummer]
Wie aerde op 't lichaem worpt, dat strekke hem ten laste.
Antigone:
O Kreon, 'k bidde u noch ter liefde van Jokaste.Ga naar voetnoot1816
Kreon:
Verlore moeite, rust: ik keerme aen geen geklagh.
Antigone:
Ten minste gunme dat ik 't lichaem wasschen magh.Ga naar voetnoot1818
| |
[pagina 539]
| |
Kreon:
Het lijk te wasschen zy op halsstraf ook verboden.
Antigone:
1820[regelnummer]
Laet my de wonden dan bedekken van den dooden.
Kreon:
'k Verbiede al wat het lijk des dooden strekt tot eer.
Antigone:
Ten minste gunme een' kus voor broeders mont, niet meer.Ga naar voetnoot1822
Kreon:
Wacht u de bruiloft met den lijkrou hier te steuren.Ga naar voetnoot1823
Antigone:
Hoe, zoude uw zoon my tot een echten man gebeuren?Ga naar voetnoot1824
Kreon:
1825[regelnummer]
Dat is bestemt. gy kunt zijn huwlijk niet ontgaen.Ga naar voetnoot1825
Antigone:
Ik zal, als Danaus bloet, een' bruiloftsmoort begaen.Ga naar voetnoot1826
Kreon:
O welk een trotsheit! hoe vermeeten durfze spreeken!
Antigone:
Dit zwaert zal tuigen, en ik zweer dien smaet te wreeken.Ga naar voetnoot1828
Kreon:
Maer om wat reden vlught gy 't huwlijk van mijn kint?
Antigone:
1830[regelnummer]
Op dat ik vader volge in 't vlughten arm en blint.Ga naar voetnoot1830
Kreon:
Gy zijt groothartigh, maer verstandeloos vermeeten.Ga naar voetnoot1831
Antigone:
Ik sterf met vader waer hy sterft, dit moetge weeten.
Kreon:
Te lande uit, eer mijn zoon om hals raekt door uw zwaert.
| |
[pagina 540]
| |
Edipus:
O dochter, ik verheffe en love uw' dappren aerdt.
Antigone:
1835[regelnummer]
Och vader, hoe zoude ik gaen trouwen, gy gaen zwerven?
Edipus:
Leef hier in weelde: ik draegh mijn' last, en wil u derven.Ga naar voetnoot1836
Antigone:
Wie zoude uw blintheit dan bezorgen overal?Ga naar voetnoot1837
Edipus:
Waer my het nootlot stuurt, daer legge ik: 't val zoo 't val.Ga naar voetnoot1838
Antigone:
Waertoe quam Edipus, die 't raetsel openbaerde!Ga naar voetnoot1839
Edipus:
1840[regelnummer]
Een zelve dagh holpme op, en smeetme weêr ter aerde.Ga naar voetnoot1840
Antigone:
Behoorde ik niet in 't leet te deelen dat gy erft?
Edipus:
't Is schande dat een maeght met vaders blintheit zwerft.
Antigone:
Niet voor een zedige, maer trotse, hem ten laste.Ga naar voetnoot1843
Edipus:
Breng my by moeders lijk, dat ik het noch eens taste.
Antigone:
1845[regelnummer]
Tre toe: genaek het lijk van d'afgeleefde vrou.Ga naar voetnoot1845
Edipus:
O moeder, bedtgenoot, hoe deeltge in mijnen rou!
Antigone:
Och onder hoe veel leets mostze eindelijk bezwijken!
Edipus:
Waer vinde ik twee gebroêrs? waer leggen hunne lijken?Ga naar voetnoot1848
| |
[pagina 541]
| |
Antigone:
Zy leggen zy aen zy ter aerde, schuw van 't licht.Ga naar voetnoot1849
Edipus:
1850[regelnummer]
Laet mijne blinde hant eens streelen 't aengezicht.
Antigone:
Nu tast uw doode zoons eens alle bey: tre nader.
Edipus:
Bedroefde doôn, geteelt van eenen droeven vader!Ga naar voetnoot1852
Antigone:
O Polynices; och wat was uw naem my waert!Ga naar voetnoot1853
Edipus:
Nu is voltrokken 't geen my Febus openbaert.Ga naar voetnoot1854
Antigone:
1855[regelnummer]
En staet u noch meer leets te schroomen na uwe erven?Ga naar voetnoot1855
Edipus:
Dat ik t'Athene noch in ballingschap zal sterven.Ga naar voetnoot1856
Antigone:
In welk geweste trekt gy naer Athene heen?Ga naar voetnoot1857
Edipus:
Naer Kolon, Godt Neptuin geheilight. gy alleenGa naar voetnoot1858
Stut vader, om hem in zijn ballingschap te leiden.
Antigone:
1860[regelnummer]
Nu ga in ballingschap, en geefme noch in 't scheidenGa naar voetnoot1860
De hant, ô oude man, en laet u mijne zielGa naar voetnoot1861
Geleiden, als de wint een afgevaere kiel.Ga naar voetnoot1862
Edipus:
Ik ga, elendigh kint: geleime met uw traenen.Ga naar voetnoot1863
Antigone:
d'Elendighste van al de maeghden der Thebaenen.
| |
[pagina 542]
| |
Edipus:
1865[regelnummer]
Waer zet ik mijnen wanklen voet?
Geef my den staf, mijn kint, mijn bloet.
Antigone:
Dit heenen, vader, ga dit heenen,
Als in den droom met zwakke beenen.Ga naar voetnoot1865-68Ga naar voetnoot1868
Edipus:
Och jammerlijke ballingschap!
1870[regelnummer]
Zoo ziet men met een' zuuren stapGa naar voetnoot1870
Den ouden uit het lant gedreven
Van Kreon. och de beenen beven!Ga naar voetnoot1872
Wat komt, wat komtme al over! och.
Antigone:
Wat draeghtge al, en wat lijdtge noch!Ga naar voetnoot1874
1875[regelnummer]
Rechtvaerdigheit beloont geen vroomen.
De booze hoeft geen straf te schroomen.
Edipus:
Ik ben de man, die hemelhoogh
Verheven zat in ieders oogh,
Toen ik, als 't gansche lant verfloude,Ga naar voetnoot1879
1880[regelnummer]
Het raetsel van 't gedroght ontvoude.
Antigone:
Wat mooghtge ophaelen al uwe eer
Genooten, toenge, Sfinx ter neêr
Gesmeeten, raekte aen 't overwinnen.Ga naar voetnoot1882-83
Zet d'oude zege uit uwe zinnen.
1885[regelnummer]
Apollo spelde u in zijn woudtGa naar voetnoot1885
Dat gy 's lants balling sterven zoudt.
En ik, ô vader, nu ten leste
Gescheiden uit dit lantgeweste,
Dat noit gehoort is van een maeght,Ga naar voetnoot1889
1890[regelnummer]
Wort van mijn speelgenoots beklaeght,Ga naar voetnoot1890
Die nokkende haer rede schorten,Ga naar voetnoot1891
En over my haer traenen storten.
| |
[pagina 543]
| |
Edipus:
O edelmoedige aert!
Antigone:
Mijn vader, dus bezwaert,
1895[regelnummer]
Gaf my dien adel. onverzaetheitGa naar voetnoot1894-95
Van rouwe druktme, om dees versmaetheitGa naar voetnoot1895-96
Van broeder, leggende in het stof,
En onbegraven buiten 't hof.
'k Zal hem begraven met verlangen,Ga naar voetnoot1899
1900[regelnummer]
Al zoude ik hier den hals aen hangen.Ga naar voetnoot1900
Edipus:
Ga naer uw speelgenooten heen.
Antigone:
Die leerden al ons droef gesteen.Ga naar voetnoot1902
Edipus:
Stort uw gebeden voor d'altaeren.Ga naar voetnoot1903
Antigone:
Die zijn verzaet van ons misbaeren.Ga naar voetnoot1904
Edipus:
1905[regelnummer]
Ten minste ga naer Bacchus kerk,
Gebout ten hemel aen het zwerk,Ga naar voetnoot1906
Op dezen bergh voor wijnpriestrinnen.Ga naar voetnoot1907
Antigone:
Voorheene dansten wy daer binnen
En langs den bergh op zang en spel,
1910[regelnummer]
Omgort van 't rosse hartevel,
Een 'dans om Semel te behaegen,Ga naar voetnoot1911
En ook den goden, die ons plaegen.Ga naar voetnoot1912
Edipus:
Befaemde burgers, nu zie uit wie uitzien kan.Ga naar voetnoot1913
| |
[pagina 544]
| |
Hier is dees Edipus, de wijt vermaerde man,
1915[regelnummer]
Ontvouwer vand'alom bekende raetselvonden,Ga naar voetnoot1913-15Ga naar voetnoot1915
En die 't moordaedigh Sfinx, welx klaeuwen 't volk verslonden,Ga naar voetnoot1916
Alleen den hals brak, en nu jammerlijk verkort
In eere, als balling 's lants, van elk verstooten wort.
Maer waerom zich vergeefs beklaeght voor ieders ooren?
1920[regelnummer]
De mensch moet draegen wat de goden hem beschoren.
Rey:
Doorluchte zege, vaer zoo voort,
En kroon mijn' wandel, zoo 't behoort.Ga naar voetnoot1894-1922Ga naar voetnoot1921-22
|
|