De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendHet vyfde bedryf.
URANIA. ACHIMAN. AERTSHERDER. HOFMEESTER.
Urania:
De trotze reuzetroep trok op onze aendrift uit:Ga naar voetnoot1466
Maer d'aenslagh schijnt mislukt. wy hooren geen geluit,Ga naar voetnoot1467
Gebriesch van paerden, noch geen trommels en trompetten.
Hun last hiel dit gewest in lichten brant te zetten.Ga naar voetnoot1469
1470[regelnummer]
Het dwarsse nootlot heeft ons dees triomf benijt.Ga naar voetnoot1470
Hier komt de grootvorst aen, schuimbekkende van spijt.
Achiman:
Dat wiltbraet is in 't hol der arke ons jaght ontslopen.Ga naar voetnoot1472
Wy komen, hangends hoofts en suffende, afgedropen.
'k Vervloek my zelven, en dien aenslagh. ô verdriet!
1475[regelnummer]
Wie zou het denken! och wy waren al bespiet,
En d'oude suffer, een aendrijver van 's lants plaegen,Ga naar voetnoot1476
Gewaerschuwt dat ons stont een schoone kans te waegen,Ga naar voetnoot1477
Koos tijdigh in der yl de schaduw van zijn kist.
Urania:
Ontbrak het u aen vier en fakkel; schiet de list
1480[regelnummer]
Van 't vossevel te kort, wanneer het schelmen ruiken,
Dan gelt de leeuwenhuit: men most gewelt gebruiken.
Achiman:
Het spookte afgrijslijk door het cederbosch in 't ront,
Waer Enaks schuttery opdonderde, daer stontGa naar voetnoot1483
Het spook haer tegen, en beschermde d'ark en boomenGa naar voetnoot1484
| |
[pagina 451]
| |
1485[regelnummer]
Met gloênde fakkelen. de stoutste reuzen schroomen,
Geblint door dit gezicht, dat sterk in d'oogen schijnt.
Wy hygen ademloos, van woelen afgepijnt.Ga naar voetnoot1487
De reuzebenden vliên verstroit uit dees bosschaedje.
De tovenaer beschut zijn bosch en timmeraedje.Ga naar voetnoot1489
Urania:
1490[regelnummer]
Gedult, mijn heer, tot dat een beter avontuur
Geleden smaet vergoede, en treffe een andere uur,
Om zulk een' joffrevloek den lastermont te stoppen.
't Is wijsheit zijnen hoon by wijlen in te kroppen.
Achiman:
Van verre schijnt het dat een bleeke schim genaektGa naar voetnoot1494
1495[regelnummer]
En herwaert spoênde, naeu den gront van d'aerde raekt.
Het schijnt een postbo, die een' snellen dromedaris
Aenprikkelt. ik geloof dat ergens lantgevaer is.
Hy blaest den horen, melt ons onraet: staet nu vast,Ga naar voetnoot1498
Het is d'aertsherder.
Aertsherder:
al 't geberghte, in noot en last,
1500[regelnummer]
Zit overdrongen van gevlughten, uit waeranden,Ga naar voetnoot1500
Uit burgen, boomgaerden, en omgelege landen.Ga naar voetnoot1501
Urania:
Zoo zittenze geberght?Ga naar voetnoot1502
Aertsherder:
behalve wat verdronk,
En, als een baksteen, los in 't water heenezonk.
Urania:
Wie laet zich aen 't geberghte in stroom en water dompelen?
Aertsherder:
1505[regelnummer]
Het quam afstortende hen plotsling overrompelen,
Eer 't volk op 't laege lant 't geberghte winnen kon.
De hemel springt, gelijk een volle waterton,
Aen duigen uit den bant. geen banden langer klemmen.
De lantzaet pooght vergeefs dien waterval t'ontzwemmen.Ga naar voetnoot1509
1510[regelnummer]
Geen vlot op tonnen, met een koorde vast gehecht,
Beschut de driftigen in 't strenge waterrecht.Ga naar voetnoot1511
| |
[pagina 452]
| |
De drijvende eilanden van opgeborste veenen,Ga naar voetnoot1512
Gepakt met duizenden, die dootsch om noothulp steenen,Ga naar voetnoot1513
En kermen, zullen hen niet spijzen. hongersnoot,
1515[regelnummer]
Een scherrep zwaert, genaekt, en dreightze met de doot,
Al levenze eene poos, verdooft door 't yslijk bruizenGa naar voetnoot1516
En schuim der watervloên, uit 's hemels ope sluizenGa naar voetnoot1517
En watervallen, sterk met losgelaten toom
Afschietende uit de lucht. de zeen en stroom op stroom
1520[regelnummer]
Zien oevers aen noch strant. dryhondertjaerige eiken,
Die, met hunne armen door het zwerk, de maen bereiken,
Hun wortels schieten naer den afgront, zonder gront,Ga naar voetnoot1520-22
Zoo diep gelyk hun kruin om hoogh gesteigert stont,
Gaen drijven, met al wat, ter naeuwer noot, ontzwommen,
1525[regelnummer]
In eike takken zit geklautert en geklommen.Ga naar voetnoot1525
Achiman:
Wat tekens zaeghtge eer noch de lucht aen 't baren quam?
Aertsherder:
De gansche hemel stont in eene lichte vlam.
Staertstarren, fakkels, zwaert, vierpijlen, roode draeken,Ga naar voetnoot1528
Met opgespalkten keele, afgrijselijk aen 't braeken,
1530[regelnummer]
Verbijsterden het volk, van angst verstomt en stijf.
De beenen sidderden van dootschrik onder 't lijf.
De stoutste reuzen van verbaestheit suizebollen.Ga naar voetnoot1532
Ziet uit: een bare zee komt ginder herwaert rollen.
Bereit u flux ter doot. beraet heeft teffens uit.Ga naar voetnoot1534
Achiman:
1535[regelnummer]
Meerminnetronien, gy hebt ons ingeluit,Ga naar voetnoot1535
En Noë noit gelooft. gedroght, van boosheit zwanger.Ga naar voetnoot1536
Wat toef, wat maek ik met dien regementstok langer!Ga naar voetnoot1537
Ons heerschappy heeft uit. daer leght hy. haest u, dra,Ga naar voetnoot1538
Gevloekte boelen, voort.
Urania:
gena, mijn heer, gena.
1540[regelnummer]
Gena, 't is onze schult. genade, geen van allen
Gedacht oit dat dees straf den mensch zoude overvallen.Ga naar voetnoot1541
Wat raet? waer heen gevloôn? de weerelt krijght een' krak.
| |
[pagina 453]
| |
Achiman:
Daer kraekt een donderkloot de kruin van 't reuzendak.Ga naar voetnoot1543
De roode zwavelvlam, ter steenrotse uitgeborsten,
1545[regelnummer]
Schudt Kaukazus. de kreet van vrouwen heeren vorsten,
Gemengelt onder een, beantwoort het geschal.
Een voorspook van den post, die hier op volgen zal.Ga naar voetnoot1547
Hofmeester:
O grootvorst, voeltge noch den steenrotsgront niet daveren?
De gansche staetsie is aen 't klauteren en klaverenGa naar voetnoot1549
1550[regelnummer]
Ten hoogen berge op, om den jongsten watersnoot
t'Ontvliên. al wat men hoort en ziet is bare doot.Ga naar voetnoot1551
Achiman:
Vergeefs gevloden. dat's den schicht des blixems tergen.
Hofmeester:
De steile Kaukasus steekt, boven alle bergen
De kruin zoo hoogh dat hy door alle wolken schiet,
1555[regelnummer]
Ja zelf den starredraek beneên zijn voeten ziet.Ga naar voetnoot1555
Achiman:
Wie steigert trooste zich van hongersnoot te sterven.Ga naar voetnoot1556
Hofmeester:
De menscheneeters rot zal spijs noch voedtzel derven,
Al weigerde 't geberght den buik zijn levens eisch,
Zoo lang zy menschen vint, en vrouweborstenvleisch,
1560[regelnummer]
Het lekkerste aes van al, dat veelen zich gewenden.
Urania:
Wat raet? waerheen gevloôn? ô bruiloft van elenden!
Wat raet? waerheen gevloon? de weerelt neemt een' keer.
Achiman:
Wat geest verschijnt ons! valt terstont op 't aenzicht neêr.
URIËL. URANIA. ACHIMAN. REY.
Uriël:
Hier staet Uriël zelf, gewapent met Godts slaghzwaert,
1565[regelnummer]
d'Aertsengel des gerechts, die Adam, eerst gedaghvaert,Ga naar voetnoot1565
Ten lusthove uitdreef, om zyn wederspannigheit,
En 't schendigh quetsen van de hooghste majesteit.Ga naar voetnoot1567
| |
[pagina 454]
| |
Urania:
Genade, och gun ons datwe in d'arke op 't water vloten.Ga naar voetnoot1568
Uriël:
De deur van Godts genade en d'ark is toegesloten.
Urania:
1570[regelnummer]
Gena, gena, gena.
Uriël:
dees naklaght komt te spa.
Vertrekt uit ons gezicht. gy zijt in d'ongena
Te diep verzeilt: doch komt gy met berou te sterven,
Zoo kuntge, hier gestraft, genade om hoogh verwerven.Ga naar voetnoot1572-73
Rey:
Wie Godts almogenheit en zyn gena beseft,
1575[regelnummer]
Bekent dat Godts gena zyn werken overtreft.
Verlosser, lang belooft, verschyn, als een versterker,
Den geesten, streng gedoemt in schaduw van den kerker,Ga naar voetnoot1577
Den geesten, vuil besmet door ongehoorzaemheit,
Godts goetheit tergende, toen d'ark wert toebereit;
1580[regelnummer]
Een voorbeelt van de kerk, waerin gy uw vertrouden,Ga naar voetnoot1580
Als in een' vryburgh, door het water zult behouden,Ga naar voetnoot1581
Het afgebeelde badt en eenigh middel vanGa naar voetnoot1582
Genade, die de smet der ziele afwasschen kan.
Zoo zullenze, eens verlost, in 't ende u eeuwigh loven.
1585[regelnummer]
Zoo ga uw heilgenade uw wonderdaên te boven.
SOLI DEO GLORIA. |
|