De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 440]
| |
Noë:
Wel Cham, wat broutge?Ga naar voetnoot1169
Cham:
niet.
Noë:
die klinkt in niemants ooren:
1170[regelnummer]
Nu baeut de weêrgalm van het bosch uw boschspraek na.Ga naar voetnoot1170
Cham:
Ik hiel gesprek met vorst Achimans wederga.
Noë:
Wie raet u, buiten last van vader, haer te spreeken?
Cham:
Ik houme by der hant.Ga naar voetnoot1173
Noë:
de dagh is schier verstreeken,
Om met uw gemaelin te treeden binnen d'ark.
Cham:
1175[regelnummer]
Dees tijding valtme op 't hart, gelijk een zwaere zark.
Noë:
Uw vader, moeder, broêrs en zusters, hun getrouden,Ga naar voetnoot1176
Staen reede, en willen u in d'ark gezelschap houden.Ga naar voetnoot1177
Cham:
Heer vader, gunme toch te volgen mijnen zin.
Noë:
Geef vader reden, zoon, en stel u willigh in.Ga naar voetnoot1179
Cham:
1180[regelnummer]
Wien lust het willigh in een' beestestal te kruipen?
Noë:
Dat's min bezwaerlijk dan een heele zee te zuipen.
Cham:
De zee deist achterwaert: noch lijdenwe geen' last.
Noë:
Gy hoort hoe schrikkelijk dees springvloet bruist en wast.
Cham:
Hoe lang zoude eene zee dat houte moorthol schokken?Ga naar voetnoot1184
Noë:
1185[regelnummer]
Tot dat de zonnekar haer ronde hebb' voltrokken.Ga naar voetnoot1185
| |
[pagina 441]
| |
Cham:
Een jaer, het gansche jaer uitharden met verdriet?Ga naar voetnoot1186
Noë:
Die voerman staet niet stil, een jaer verveele u niet.Ga naar voetnoot1187
Cham:
Gy plaght de ledigheit, een hooftgebrek, te straffen.
Noë:
Zijt onbezorght: men zal u werx genoegh beschaffen.Ga naar voetnoot1189
Cham:
1190[regelnummer]
Hier valt geen hartevangst, noch wilde zwijnejaght.Ga naar voetnoot1190
Hier schijnen zon noch maen. hier is het eeuwigh nacht.
In een spelonk van hout kan niemant adem scheppen,
Maer boozen stank, een goot te roeren noch te reppen.Ga naar voetnoot1193
Wat zal hier uit ontstaen? wat anders dan een pest?Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
O tuchthuis, verkenskot, ô katte- ô hondenest!Ga naar voetnoot1195
Noë:
Indien u 't werken lust, zoo toon u als een hoeder,Ga naar voetnoot1196
Met Sem en Jafed. woel, bestel den dieren voeder,Ga naar voetnoot1197
En drank en water, hoy en haver, aes en vleisch.Ga naar voetnoot1198
Verschoonze. vaegh hun hok. geef elk zijn' vollen eisch.Ga naar voetnoot1199
Cham:
1200[regelnummer]
O tuchthuis! moet zich Cham hierin te berste slaven?
Dat heet geen leven, maer te leven als begraven:
Te sterven, in geen graf van marmer, maer van hout,
Uw eigen huisgezin tot hartewee gebout:
Noë:
Door last van hooger hant tot ons behout geklonken.Ga naar voetnoot1204
Cham:
1205[regelnummer]
Veel liever eenwerf dan tienduizentwerf verdronken.
Ik sprong van ongedult en wanhoop in den vloet.Ga naar voetnoot1206
Noë:
Uw vader zal getrou u sterken: hou slechts moedt.Ga naar voetnoot1207
Cham:
Gedoogh eerst dat ik my verdaedige met reden.
| |
[pagina 442]
| |
Noë:
De tijt gehengt naeu in een lang gesprek te treden.Ga naar voetnoot1209
1210[regelnummer]
Doch 'k wil u dit verzoek niet weigren. spreek, mijn zoon.
Cham:
Gy zet geen' vader, maer scherprechter op den troon,Ga naar voetnoot1211
Die elke struikling telt, de misdaet naeu wil weegen,Ga naar voetnoot1212
En dreigen 's menschen hals met eenen blooten deegen.
Gy beelt de godtheit uit, gelijk een' wilden beer.
1215[regelnummer]
Een beer, een everzwijn rukt een bosschaedje neêr,
De dwingelant een rijk; de godtheit alle rijken,
Ja al de weerelt. wie zagh grooter ongelijken!Ga naar voetnoot1217
Zoo veele wateren en wolken aengezakt,Ga naar voetnoot1218
En aen de lucht allengs met kracht op een gepakt,
1220[regelnummer]
Aen 't scheuren, zullen volk en bergen teffens smooren,Ga naar voetnoot1220
Wy 's weerelts jongsten snik, in eenen dootsnik hooren.Ga naar voetnoot1221
Wort Godt verbolgen en oploopende, als een vrou?Ga naar voetnoot1222
Wort Godts voorzienigheit geraekt van naberou?
Dat 's geen voorzienigheit, maer krankheit, ongestadigh,
1225[regelnummer]
En wispeltuur. ay zijt u zelven eerst genadigh.Ga naar voetnoot1225
Noë:
O Cham, wien lastertge? och wat hoore ik? waertge stom
Geboren! zwijgh, verdriet van vaders ouderdom,
En erfschand van mijn huis. och waertge vroegh gestorven!Ga naar voetnoot1228
Uwe eigezinnigheit en waen heeft u bedorven.
1230[regelnummer]
Ik vreeze, ô hemel, keer het voorspook van 't geval,Ga naar voetnoot1230
Dat vaders vloek uw hooft rechtvaerdigh treffen zal.
Ik weete, Godt zy lof, dat krachten ons ontbreeken
Om zonder stameren van Gods natuur te spreeken,Ga naar voetnoot1233
Een onbegrijpzaemheit, geen steurnis onderdaen.Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Men moet door 's menschen spraek Godts eigenschap verstaen.Ga naar voetnoot1235
Naeryver, naberou, de toorne en wraekzucht hechtenGa naar voetnoot1236
Oneigen op dien heer en rechter, streng in 't rechten.Ga naar voetnoot1237
Hier geeft des menschen tong alleen een krank geluit,
| |
[pagina 443]
| |
En drukt de beelden van de ziel door dootverf uit.Ga naar voetnoot1239
1240[regelnummer]
Een rechter straft de quaên, die van hun boosheit roemen.Ga naar voetnoot1240
Zou Godt dan geen gewelt en dwinglandy verdoemen,Ga naar voetnoot1241
En 's aerdtrijx aenzicht rein afwasschen van zijn smet?Ga naar voetnoot1242
Twee vruchtbre takken, een van Kaïn, een van Seth,
En beide uit eenen stam, vervullend 's weerelts luchtenGa naar voetnoot1244
1245[regelnummer]
Met ongelijke, d'een met wilde en wrange vruchten,
En d'ander met een ooft, gezont en zoet van smaek.
Dees geeft genoegen: maer de wrange terght Godts wraek.
Der vroomen aert wort door verbastert zaet bedorven.
Nu eischt de boosheit straf. de deught is uitgestorven.
Cham:
1250[regelnummer]
Heer vader, stoor u niet: ik stelle my bereit
Te volgen 't hoogh gebodt, en uit gehoorzaemheit,
Uw voorbeelt eerende, te schroomen, noch te schrikken,
Al zoude ik in dees kist, een rechte dootkist, stikken.
Noë:
Achimans lustgenoote, een rechte vyandin
1255[regelnummer]
Van eer en deught, ley toe om al ons huisgezinGa naar voetnoot1255
Door u te splissen, zelf den vader tegens moeder,Ga naar voetnoot1256
Schoondochters tegens een, den broeder tegens broeder
Te rokkenen. het hoogh beleit heeft dit geschut.Ga naar voetnoot1258
Een achtgetal in d'ark zal 't zaet en eene stutGa naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
Des menschdoms strekken, als het uit den vloet herboren,
Herstelle al 't leven, dat in 't water quam te smooren.
Ga heene zoon, verdaegh al d'andren: het wort tijtGa naar voetnoot1262
Den jongsten slagh t'ontgaen, die naulijx uitstel lijdt.
Cham:
Daer koomenze al gereet. nu moeder, tre vry nader.
1265[regelnummer]
Schoonzusters, Jafed, Sem, gebroeders haest u: vader
Verwacht u hier ter stede, om 's menschdoms staet bedroeft.Ga naar voetnoot1266
Naerdien de noot ons jaeght, waer toe te lang getoeft?Ga naar voetnoot1267
SEM. JAFED. NOË. REY.
Sem:
De gront, heer vader, wort schier vlot beneên ons voeten.Ga naar voetnoot1268
Vrou moeder, en uw zoons, en uw schoondochters moeten
| |
[pagina 444]
| |
1270[regelnummer]
Zich troosten heen te spoên naer 't groote zeegevaert;Ga naar voetnoot1270
Dies komenwe al gereet te gader herrewaert.Ga naar voetnoot1271
Jafed:
Wy staen reisvaerdigh: het gelieve u ons te leiden.
Noë:
Wat anders is 't van ver, wat anders in het scheiden,Ga naar voetnoot1273
En onder d'oogen. ik, gemat en afgetreurt,
1275[regelnummer]
Wort met gewelt en kracht van 't menschdom afgescheurt.
De liefde tot hun heil werkt krachtighst in het ende:
En komtge nu getroost, als ballingen, d'elende,
De zwaericheên op zee te draegen neffens my?
Zoo sta u d'almaght van den allerhooghsten by.
1280[regelnummer]
Ik zalze ontvouwen, om uw harten tegens lijden
Te wapenen. staet vast, en helpt uw' vader strijden.
Dien Godt beschermt, ontziet noch vier noch watersnoot.Ga naar voetnoot1282
Hy kan ons redden in het midden van de doot.
Gy ziet de hemel hangt van gruwzaem onweêr zwanger,
1285[regelnummer]
En wacht tot datwe d'ark intreden, ook niet langer.
De hant des engels zal haer met een' donderslaghGa naar voetnoot1286
Toebonzen, datze dreune en davre: want ik magh
Noch kan dien ondergang der weerelt zien noch hooren.
Och moghtenwe in een zee van droeve traenen smooren,
1290[regelnummer]
En 't menschdom helpen, 'k schreide een zee van traenen uit!
De donder, blixem, vier, en weêrlicht zal 't geluit
Van 't jammerlijk gekerm der stervenden verdooven.
Dan stort gestrenge wraek slaghregens neêr van boven.
Wel veertigh etmael lang, getroost u krak op krak
1295[regelnummer]
Te hooren, zonder schrik; het kraeken op het dak
Van hagelsteenen en stortregen, zonder buien;Ga naar voetnoot1296
Een' storm van oost en west, van noorden en het zuien,
Vier winden tegens een, hardnekkigh en verstokt.
Dan rijzenwe aen het zwerk, geslingert en geschokt.
1300[regelnummer]
Zoo slijtenwe den tijt, in schaduwen en dampen,
En leven by geen zon, maer traen en rook van lampen.Ga naar voetnoot1301
Sem:
Heer vader, schroom niet: vaer met u verhael vry voort.
Jafed:
d'Almaghtige betemt de baren met een woort.
| |
[pagina 445]
| |
Noë:
Wy zullen, hemelhoogh gedraegen van de golven,
1305[regelnummer]
Als in een levend graf, al levendigh gedolven,
Heendrijven, hobbelen, en schokken nacht en dagh,
Dryhondert etmael lang en seventigh. de slaghGa naar voetnoot1307
En 't klotsen van den vloet en holle waterbaren
Zou 't allerstoutste hart ter neêr slaen onder 't vaeren,
1310[regelnummer]
Daer 't oor niet anders dan gedruisch en buldren hoort
Van wateren en wint; de dootschrik voor de poort
Geduurigh aenklopt, en het aengevochten leven,
In noot van kistbreuk [schoon de kist is toegedrevenGa naar voetnoot1313
Met werk, en vet geteert, bezorght van hars en pek,]Ga naar voetnoot1314
1315[regelnummer]
Blijft hangen in een schael gewogen: daer een lekGa naar voetnoot1315
Of berst, of balkbreuk of vergaering, na het sloopen,Ga naar voetnoot1316
Het water inliet. dus ten halve schier verzoopen,Ga naar voetnoot1317
Met zulk een zwaere vracht van levenden; wat raet?
Maer schroomt noch siddert niet: de hooghste, ons toeverlaet
1320[regelnummer]
Is maghtigh 't overschot der weerelt, in de vloeden
En 's afgronts waterkolk, te waeren en te hoeden.Ga naar voetnoot1321
Hy toomt de golven, schoon geen roer 't gevaerte stiert,
En ook den wilden aert van 't ingescheept gediert.
Hier huilt geen hongrig wolf. men hoort geen leeuwen brullen,
1325[regelnummer]
Noch wreede tigers, die het woudt met dootschrik vullen.
Men tell' de nagels, met den hamer stijf en sterkGa naar voetnoot1326
Geklonken in dees kist; dit eenigh wonderwerk
Begrijpt meer wonderen dan nagels, wonderdommenGa naar voetnoot1328
Waer voor godtlochenaers verbaest staen en verstommen.
Sem:
1330[regelnummer]
Zoo kan een scheutvry hart de pijlen tegenstaen.Ga naar voetnoot1330
Noë:
De zee zal, zonder strant te kennen, weiden gaen,
Gelijk voorheene, eer Godt, om d'aerde te bereiden
Tot 's menschen woonplaets, haer van 't water quam te scheiden,
Het schuimende element te stuiten op het strant.Ga naar voetnoot1334
1335[regelnummer]
Die zelve almogentheit bevat met eene hant
| |
[pagina 446]
| |
Dit wonderlijk heelal, gewogen op zijn zwaerte.Ga naar voetnoot1335-36
Zy kan ons bergen, en behoeft geen zeegevaerte
Van balken, dicht in een gedreven, alswe zien,
Op dat het u en my tot eenen vryburgh dien'.Ga naar voetnoot1339
Jafed:
1340[regelnummer]
Waertoe den arbeit van eene eeu hier aen gehangen,Ga naar voetnoot1340
En onrechtvaerdigen, in hun verkeerde gangen,
Gesteven? nutter waer hun 't leven kort ontzeit.Ga naar voetnoot1342
Noë:
De hooghste goetheit zocht hen door langkmoedigheit
Te brengen tot berou en afstant van misbruiken:Ga naar voetnoot1344
1345[regelnummer]
Nu wilze, op datwe zulk een' waterval ontduiken,
Door middel van deze ark behoên het overschot
Der levendigen, op een driftigh watervlot.Ga naar voetnoot1347
Beliefde 't haer, zy kon een ander middel vinden,
En hoeft de noothulp aen geen houten vlot te binden:Ga naar voetnoot1349
1350[regelnummer]
Maer dit's het raetbesluit van Godts voorzienigheit.
Hier tegens opstaen waer een reukloos onbescheit.Ga naar voetnoot1351
Sem:
Die 't leven allereerst den menschen heeft geschonken
Kon hen veranderen van zinnen, en ontvonken
In liefde, om onderdaen te volgen Godts geboôn.Ga naar voetnoot1354
Noë:
1355[regelnummer]
Hy schonkze een' vryen wil, van weêrzijde even schoon,Ga naar voetnoot1355
Een goude hantvest, keur het goet of quaet te kiezen.Ga naar voetnoot1356
By nootdwang zou 't gerecht des oppersten verliezenGa naar voetnoot1357
Betaeling t'eischen van een opgedronge schult.
Nu eischt de schultheer straf, na zijn misbruikt gedult.Ga naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
Nu blijft de mensch, verstokt in schendige gebreken,Ga naar voetnoot1360
En niet de godtheit, in dees schult rechtvaerdigh steeken.
Jafed:
Zoo stervenze eeuwigh, die door 's waters noot vergaen?Ga naar voetnoot1362
Noë:
Ten zyze stervende in het ende zich beraên,
Geraekt van naberou: maer die hardnekkigh smoorenGa naar voetnoot1363-64
| |
[pagina 447]
| |
1365[regelnummer]
Gaen door godtlasteringe en eige schult verloren.Ga naar voetnoot1365
Sem:
De godtheit kon dees straf quijtschelden voor den spring.Ga naar voetnoot1366
Noë:
Toen 's hemels rechter streng ter jongste vierschaer ging,
Daer Godts rechtvaerdigheit en Godts genade pleitten,Ga naar voetnoot1368
Kon geen verzoening by gequetste majesteiten
1370[regelnummer]
Verworven worden. d'een stont d'andere in het licht.
De tong der weeghschael zweegh, zoo langze in tegenwightGa naar voetnoot1371
Bleef twijnen. entlijk quam de boosheit t'overweegen.Ga naar voetnoot1372
De vloek stont boven, na het zwichten van den zegen,Ga naar voetnoot1373
En 't menschdom, dat vergeefs zijn gruwelen verbloemt,
1375[regelnummer]
Wert door het vonnis streng der straffe toegedoemt.
Sem:
Hoe zultge weeten of de watren weêr vertrekken?
Noë:
Een rave of duif kan ons een trouwe postbo strekken.Ga naar voetnoot1377
Jafed:
De watren grimmelen van monstren, woest van aert.Ga naar voetnoot1378
Walvisschen kunnen met een' klink van hunnen staertGa naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
Dat houten zeegewelt te gronde slaen en sloopen.
Noë:
Zy schroomen geen gewelt, die op Godts toezicht hoopen,
Al quaem een heele vloot, elk van een regement
Schuimbekkend hellespook bezeten; niemant kentGa naar voetnoot1383
Zich maghtigh 't heiligh vlot te sloopen en ontsnoeren.Ga naar voetnoot1383-84Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Geen Leviatan durf zijn' staert en vinnen roeren.Ga naar voetnoot1385
Rey:
Aertsvader, spoe u voort. de goddelooze rotGa naar voetnoot1386-vlg.Ga naar voetnoot1386
Van Enaks trots gebroet, besluit, ten schimp van Godt,Ga naar voetnoot1387
Door boelen aengehitst, dees cedere bosschaedje
Aen brant te steeken, en voorwint uw timmeraedjeGa naar voetnoot1389
| |
[pagina 448]
| |
1390[regelnummer]
Met eenen stookebrant te delven in haere as.Ga naar voetnoot1390
Wat sammeltge? de zon helt over naer het gras.Ga naar voetnoot1391
Tre voor: wy volgen u, en komen uwe treden
In d'ark geleiden met voorspellinge en gebeden.
I. Zang:
Bescherm, ô heer, ô toeverlaet
1395[regelnummer]
Van uw getrouwen, 't eenigh zaet
En al de hoop van Adams kinderen,
Dat hun geen holle baren hinderen.
Zy rusten op uw hemelwacht
Gerust en veiligh, met de vracht
1400[regelnummer]
Van wilden aert en tamme dieren.
Gy kunt den toom des afgronts vieren
En korten, zoo het u behaegh,
Na 's menschdoms droeve nederlaegh,Ga naar voetnoot1403
Waer Noë drijft op uw genade.
1405[regelnummer]
Behoe zijn huisgezin voor schade,
Op dat hy, na een lang verdraghGa naar voetnoot1406
Van jammeren, belanden magh,Ga naar voetnoot1407
Wanneer, de wateren verschoven,Ga naar voetnoot1408
Hy stof vint uwen naem te loven.
I. Tegenzang:
1410[regelnummer]
Als uwe hant het zwaere slotGa naar voetnoot1410
Ontsluit, zal hy, op uw gebodt
Te lande treênde, uwe eer ontvouwen,Ga naar voetnoot1412
U dankbaer eenen outer bouwen
Op eene Godgewijde ste,Ga naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
En offren u het zuiver vee,
En reine vogels. d'offerhande
Wil u, terwijlze smooke en brande,Ga naar voetnoot1417
Behaegen, en den hemel deur
Verspreiden eenen zoeten geur.
1420[regelnummer]
Gy zult beloven zijne telgenGa naar voetnoot1420
Door vloên te schenden noch verdelgen,
Schoon zy verwildren jaer op jaer,Ga naar voetnoot1422
| |
[pagina 449]
| |
Zoo lang het aerdtrijk vruchten baer',
De morgen aenbreeke uit den oosten,
1425[regelnummer]
Belofte om Noahs rou te troosten.Ga naar voetnoot1410-25
II. Zang:
Hy zegent hem en zijn gezin,
Op dat de hooftstam telgen winn'.
Hy neemtze, als herder, in zijn hoede,
Verbiet al wat in zijnen bloede
1430[regelnummer]
Verstikte t'eeten, om geen wraek
Met bloet te voeden, en den smaek
Tot dolle menschemoorderyen
Te koesteren, en dwinglandyen.Ga naar voetnoot1433
Hy veilightze door eene wet,
1435[regelnummer]
En wil den dootslagh, als een smet,
Met bloet afwasschen door den degen,
En dootslagh tegens dootslagh weegen,
Op dat elk 's menschen waerde kenn',
En niemant woest de handen schenn'
1440[regelnummer]
Aen menschen, weerloos zonder wapen,
Gelijk een beelt, naer Godt geschapen.Ga naar voetnoot1426-41
II. Tegenzang:
De godtheit sterkt dit heilverbont
Met eenen eedt, uit haeren mont,
En zet een teken aen de wolken,
1445[regelnummer]
Den regenboogh voor alle volken,Ga naar voetnoot1442-45
Gebogen midden in de lijst
Der weerelt, daer hy daelt en rijstGa naar voetnoot1446-47
Op 't oogh; een' boogh uit veele verven,Ga naar voetnoot1448
Die meest in blaeu en root versterven.
1450[regelnummer]
Het blaeu bediet den weereltvloet;Ga naar voetnoot1450
Het root een' brant en weereltgloet,Ga naar voetnoot1451
Twee oordeelen, een nu gestreeken,
Het ander namaels uit te spreeken,
Wanneer het menschdom zal vergaen,
1455[regelnummer]
En voor de jongste vierschaer staen,
Zoo Enoch spelde lang te voren.Ga naar voetnoot1456
Godtvruchtigen ontzien Godts toren.Ga naar voetnoot1457
| |
[pagina 450]
| |
Het gansche huisgezin van Noë treet in 't slotGa naar voetnoot1458
Van 't hol gevaerte, en eert het vaderlijk gebodt.
1460[regelnummer]
d'Aertsvader volgende, betuight eerst menighvuldigh
Al schreiende: och wy zijn aen dit bederf onschuldigh!
d'Aertsengel des gerechts Uriël komt, houdt stant.Ga naar voetnoot1462
Zijn gloênde fakkel barnt. hy bonst met d'andre hantGa naar voetnoot1463
De deur des ingangs toe, dat zeven sloten kraeken.Ga naar voetnoot1463-64
1465[regelnummer]
Het nimmer slaepende oogh wil over Noë waeken.Ga naar voetnoot1465
|
|