Regelnummers proza verbergen
| |
| |
| |
J.v. Vondels Zungchin of Ondergang der Sineesche Heerschappye.
Treurspel.aant.Ga naar voetnoot*
Venit summa dies, & ineluctabile tempus.
t'AMSTERDAM,
Voor de weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament. 1667.
| |
| |
ZUNGCHIN of ONDERGANG DER SINEESCHE HEERSCHAPPYE BEWERKT DOOR DR. H.W.E. MOLLER.
Zungchin wordt hier afgedrukt volgens de eerste uitgave: t'Amsterdam, Voor de weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament. 1667. Vignet Putje. (Unger, Bibliographie van Vondels werken, nr. 700).
Het titelblad hiervóór is gezet zoals in de oorspronkelike uitgave.
| |
| |
| |
Den weledelen heere Cornelis Nobelaer, Heere van Kabau, Grysoort &c.Ga naar voetnoot*
1 De staetwijzen, alle de krachten des vernufts opspannende, omGa naar voetnoot1 2 eene bestendige heerschappy te beschieten, konden noit hun ge-Ga naar voetnoot2 3 wenscht ooghmerk treffen. De Romainen, in staetkennisse en 4 oorloghshandel, boven alle andere volken, bedreven en uitgeleert,Ga naar voetnoot4 5 lieten zich voorstaen dat die kroon in Cezar en Augustus voltrokkenGa naar voetnoot5-8 6 was, toen deze stem, gelijk een hemelsche trompet, de wijde weerelt 7 in d'ooren klonk, IMPERIUM SINE FINE DEDI: 8 Maer d'uitkomste leerde sedert hoe het rijk, na verloop van dry 9 en vier eeuwen, geschokt en bouvalligh, allengs tot eene woestheit 10 quam te spatten; en zulx, dat van dien grooten naem, nu al over- 11 lang, niet dan d'ontleende nagalm en dootsche schaduwe over-Ga naar voetnoot11 12 schiet. Eeuwigheit, geduurzaemheit, bestendigheit blijven de Godt- 13 heit eigen, die de weereltsche maghten onverwrikbaere paelen zet, 14 en, gelijk profeet Daniel zeght, tijden en jaeren verandert; rijkenGa naar voetnoot14
| |
| |
15 overvoert en bevestight; ons leerende geene zekerheit, buiten Godt, 16 in veranderbaere dingen te stellen. Op deze veranderingen vanGa naar voetnoot16-17 17 staeten en doorluchtige personaedjen draven de treurspeelen door-Ga naar voetnoot18 18 gaens ten tooneele, die, naer datze van te grooter nadruk zijn, te 19 heerlijker boven de minderen uytsteeken. Onder zoodaenigen 20 magh dit voorbeelt van den Sineeschen Keizer Zungchin, onlangsGa naar voetnoot20 21 voorgevallen, onder de naemhaftighste met recht gerekent wor- 22 den: want hy, de leste telgh uit den befaemden stamme en ge- 23 slachtboom der Taimingen, ontrent dryhondert jaeren in volleGa naar voetnoot23 24 eere, sleepte door zijnen val met zich dien bloedigen inbreuk vanGa naar voetnoot24 25 den grooten Cham, keizer der Tartaren, en gaf heldendichterenGa naar voetnoot25 26 stof om eene Ilias hier mede te stoffeeren. De goddelijke poeetGa naar voetnoot26 27 zeght van koning Priamus:
Haec finis Priami fatorum. hic exitus illum
Sorte tulit, Troiam incensam & prolapsa videntem
30[regelnummer]
Pergama, tot quondam Populis, terrisque superbum
Regnatorem Asiae. jacet ingens littore truncus,
Avulsumque humeris caput, & sine nomine corpus;
33 Het welk beter op keizer Zungchin past, wiens lijk, op het veltGa naar voetnoot33Ga naar voetnoot33-35 34 voor d'oogen van zijnen triomfeerende vyant, aen riemen en dunne 35 snipperlingen gesneden lagh: want Priamus, hier beheerscher van 36 Asia genoemt, beheerschte alleen Frygie en Mygdonie, niet teGa naar voetnoot36 37 gelijken by het wijtstrekkende keizerdom van Sina, het oostersche
| |
| |
38 Europe genoemt. Maer hier mede endight mijne rede noch niet: 39 hier valt iet meer by te voegen.
40 Het Apostolische licht der waerheit hadde in zijnen opgangGa naar voetnoot40-41 41 niet alleen de Oostindien, maer ook Tartarye, naer de ghetuighenis 42 van hunnen eigen keizer, bescheenen, doch was sedert telkemaele, 43 door den haet en de nijdigheit der waerzeggeren afgodiste Bon-Ga naar voetnoot43 44 sien en guighelaeren benevelt en verduistert; gelijk ten lange lesteGa naar voetnoot44 45 ook in Japonie, van den heiligen Franciscus Xaverius zoo gelukkighGa naar voetnoot45 46 bestraelt, als door eenen vuilen rook en smook, uit den afgront op- 47 wellende, onder tyran Taikozaeme verdonkert; toen Karel Spinola,Ga naar voetnoot47 vlg. 48 neef van zijnen grootdaedigen grootvader, graef Augustijn Spinola,Ga naar voetnoot48 49 met zijne medegenooten, vier jaeren lang, onder den blaeuwenGa naar voetnoot49 50 hemel, van koude bevrozen, van hitte gebraden, stantvastigh den 51 gloeienden rooster van den heiligen Laurens, dien grooten marte-Ga naar voetnoot51-52 52 laer, verdoofde. De kruisboom voorheene van de eerste ontsluiterenGa naar voetnoot52 53 der Sineesche weerelt weder met onvermoeiden arbeit, in Sina ge- 54 plant, begon, onder de heerschappy van keizer Zungchin, adem teGa naar voetnoot54 55 herscheppen, te bloeien en te groeien, en ongelijk veiliger onder 56 d'opgaende regeeringe van den jongen Tarter; ook zulx dat ko-Ga naar voetnoot56 57 ninginnen, vorsten, de grooten van het hof, besneênen, mandarij-Ga naar voetnoot57-vlg. 58 nen, amptenaeren, en ontelbaere duizenden, de Wet van den 59 eenigen verlosser der menschen omhelzende, zich in het zuivere 60 waschbadt der wedergeboorte lieten baden: maer helaes de jonge 61 keizer, die de waerheit in 't openbaer begenadighde, en zelf, als eenGa naar voetnoot61-62 62 herboren Konstantijn, overbodigh was zich het juk des gekruisten 63 t'onderwerpen, ten waere het verbodt van de veelheit der vrouwen
| |
| |
64 hem t'onverdraeghzaem scheen; komt, door gehengenis der god-Ga naar voetnoot64 65 delijke voorzienigheit, welker voetstappen onnaspoorbaer zijn, on- 66 tijdigh t'overlijden. De wispelturige nazaet, gelijk een ander Herodes,Ga naar voetnoot66 67 te licht geloovende dat d'opgang van den Europeeschen godtsdienst 68 den ondergang zijner kroone voorspelde; verandert nu alle genade 69 in onverzetbaeren haet en vyantschap. Zoo worden de katholijke 70 kruisgezanten plotseling overvallen en verdrukt, waerom de ge- 71 trouwe arbeiders in den ooghst der zielen, ter naeuwer noot, den 72 wreeden klaeuwen der Tartarische tygeren ontschuilen.
74 De heer van Kabau is niet ongewoon, uit den mont van godt-Ga naar voetnoot74-vlg. 75 vruchtige letterhelden, de nieuwe maeren, uit d'andere weerelt her- 76 waert overwaeiende, te hooren, en aendachtigh t'overweegen hoe 77 d'eeuwen door de beurten der heerschappyen, gelukkige en ramp- 78 zalige tijden, geduurigh ommewentelen, waer by de voortplanters 79 der katholijke waerheit, onder het Heidensche afgodendom, vruch- 80 ten winnen, of de hagelbuien der vervolgingen den bloesem van 81 hunne hoope zien treffen, wanneer vroomen beproeft en geloutert, 82 quaden gestraft worden: hierom docht ik my zelven d'eer te geven 83 den heere Nobelaer, op te draegen dit treurspel van keizer Zungchin, 84 of den ondergang der Sineesche heerschappye, of het misschien,Ga naar voetnoot84 85 in schaduwe van de plantagie te Hofvliet, zijne gedachten met eenigeGa naar voetnoot85 86 aengenaeme bespiegelinge moght voeden en onderhouden. Ont- 87 fang dan, weledele heer, dit tooneelwerk, hetwelk zich gelukkigh 88 schat uwen naem en titel in het voorhooft te voeren, terwijl ik 89 wensche altijt te mogen blijven,
Uwe weled. ootmoedige dienaer
J.v. Vondel.Ga naar voetnoot+
| |
| |
| |
Inhoudt.
1 Zungchin, keizer van Sina, de leste uit den stamme van Taiminga, bezeten van onver-Ga naar voetnoot1 2 zaetzaeme gierigheit, en hierom teffens van oversten en onderdaenen gehaet, wort te Peking,Ga naar voetnoot2-vlg. 3 de hooftstadt en de stoel des rijx, onvoorziens besprongen van Lykungzus, hooft der weder- 4 spannelingen, en opgeworpen keizer. Dees hadde heimelijk verstant met den mont des krijghs-Ga naar voetnoot4Ga naar voetnoot4-5 5 raets, en eenige belhamelen, alreede stil in stadt vooruit afgevaerdight, om tegens zijne aan- 6 komste onraet en misverstant te brouwen. De stadt was met eene geweldige bezettinge, den 7 muur in 't vierkant met kortouwen gewapent: doch daer de wederspannelingen storm liepen,Ga naar voetnoot7 8 stont het grof geschut slechts zwanger van los bussekruit, en de wederstant hier en elders 9 was alleen een schijnstrijt en bloot spiegelvechten, tot dat endelijk de poort van binnen schich- 10 tigh geopent, de vyanden, voor den opgang der zonne [want eenige getrouwe voorvechtersGa naar voetnoot10 11 hielden niet lang stant] ter stede inberstende, het hof, onaengezien den wederstant van eenige 12 vroome rijxamptenaeren en hofbesneênen, overweldighden. Lykungzus hadde nu den eerstenGa naar voetnoot12 13 hofmuur, eer de keizer het merkte, alreede verovert: want trouwelooze hofbesneênen, by wienGa naar voetnoot13Ga naar voetnoot13-14 14 het meeste gezagh bestont, stelden het waerschuwen zoo lang aen d'eene zijde, uit vreeze datGa naar voetnoot14 15 de keizer den slagh ontwijken zoude: maer hy buiten hoop van ontvlughten gestelt, raeden 16 vroomen hem, ook onvroomen, onder schijn van trouwe, het palais en de stadt te verlaeten: 17 waer op Zungchin [hoorende dat de wegh alom gesloten, alle hoop van ontvlughten beno- 18 men was] eenen brief met zijn eigen bloet schreef, waer in hy d'oversten van het te spade ont-Ga naar voetnoot18 19 dekte verraet beschuldighde, d'onderdaenen ontschuldighde, en begeerde dat Lykungzus, 20 dewijl de hemel hem het rijk beschoren hadde, wraek zoude eischen van trouwelooze oversten 21 en vadermoordenaeren. Terstont hier na doorstak hy zijne eenige huwbaere dochter, om haerGa naar voetnoot21-vlg. 22 niet ten guighelspeele des triomfeerenden vyants te stellen, en verhing zich zelven aen eenenGa naar voetnoot22
| |
| |
23 pruimeboom, met zijnen koussebant, gelijk ook de keizerin, Kolaus, de stadhouder, eenigeGa naar voetnoot23 24 getrouwe hofbesneênen, mandarynen, en menighten van burgeren hem in de doot navolgen. 25 Lykungzus komt hier op ten hove, hoort en ziet den uitgang van Zungchin, zet zich op denGa naar voetnoot25-26 26 keizerlijken stoel, laet den bloetbrief lezen, gebiet Us, den aertskanzelier, Uzangueius,Ga naar voetnoot26-27 27 zijnen zoon, wachtmeester van den rijxmuur, ten hove te verdaghvaerden, om met allen 28 krijghsoversten den nieuwen eedt van getrouheit te staven. Hy belooft de Christensche kruis-Ga naar voetnoot28-vlg. 29 genooten by de hantvest van hunne vryheit te hanthaven, aen wien de Geest van den heiligen 30 Franciscus Xaverius, verschijnt, en hun voorspelt het omkomen van 's keizers dry zoonen,Ga naar voetnoot30 31 Lykungzus ondergang, en den opgang van den grooten Cham, Keizer der Tartaren, onderGa naar voetnoot31 32 wiens regeeringe de Christensche godtsdienst zich door geheel Sina eerst wijder zal uitbreiden, 33 doch eerlang door den nazaet onderdrukt worden.Ga naar voetnoot33
34 Het tooneel is te Peking, op het voorhof. Het treurspel begint na den ondergang, en endightGa naar voetnoot34 35 met den opgang der zonne.
| |
| |
| |
Adam Schal. Agripyner, overste der priesteren van de Societeit.Ga naar voetnoot+
Rey van Priesteren.Ga naar voetnoot+
Us. Aertskantzelier.Ga naar voetnoot+
Kolaus. Stedehouder.Ga naar voetnoot+
Zungchin. De keizer.Ga naar voetnoot+
Jasmyn. De keizerin.Ga naar voetnoot+
Pao. De erfprinces.Ga naar voetnoot+
Fungiang. De erfprins.Ga naar voetnoot+
Xaianga. Vorstin en staetjoffer.Ga naar voetnoot+
Lykungzus. De tyran.Ga naar voetnoot+
De Geest van Franciscus Xaverius. |
-
voetnoot*
-
Titelblad. - Zungchin: keizer Tsjhoeng-tsjeng, zie De tooneelisten, blz. 331. - Venit summa dies, et ineluctabile tempus: Gekomen is de jongste dag, en 't onafwendbaar ogenblik; woorden van de Trojaanse priester Panthus tot Aeneas in diens verhaal van Troje's ondergang aan Dido koningin van Karthago (Vergilius' Aeneïs, 2, 324).
-
voetnoot*
-
Opschrift: Cornelis Nobelaer behoorde tot V.'s katol. vrienden, hij had twee broeders bij de Jezuïeten. Vondel heeft nog een dichtje op de instorting van 'n deel van zijn hofstede Hofvliet (zie verderop in dit Dl.). - Kabau: buurtschap en heerlikheid in de provincie Utrecht bij Schoonhoven. - Grysoort: onbekend; later is dit de naam van een huizing te Arnhem; wordt deze bedoeld?
-
voetnoot4
-
oorloghshandel: oorlogsbedrijf (handel in de algemene betekenis van handeling).
-
voetnoot5-8
-
dat die kroon .... voltrokken was: dat de ‘bestendige heerschappy’ (r. 2) van de Romeinen in Caesar en Augustus en hun geslacht bereikt was. In Vergilius' Aeneïs 1, 278-vlg. belooft Jupiter aan Venus: ‘Aan dezen (de Romeinen) stel ik geen eindpaal van macht en van tijd, imperium sine fide dedi: een rijk zonder einde heb ik hun gegeven (vs. 279).
-
voetnoot11
-
niet dan ...: niets dan de geleende nagalm; geen naklank van de vroegere nu nog voortgezette heerschappij, maar 'n verre nagalm ontleend aan het verhaal ervan; dootsche schaduwe: geen levende schaduwe, schaduw van het nog bestaande, maar 'n sombere schim van 'n lang gestorven grootheid.
-
voetnoot14
-
Daniel ....: de profeet Daniël zingt lof aan God, die hem de droom van Nabuchodónozor (Nebukadnézar) had geopenbaard. In die lofzang zegt hij (Daniël 2:21): Et ipse mutat tempora, et aetates: transfert regna atque constituit, in Vondel's weergave (r. 14 en 15): die .... tijden en jaeren verandert; rijken overvoert en bevestight: d.i. heerschappijen overdraagt (aan anderen) en heerschappijen instelt; of: Hij zet koningen af en stelt koningen aan. De droom was het droomgezicht van het standbeeld met de leme voeten, waardoor de verschillende opeenvolgende grote wereldrijken werden verbeeld.
-
voetnoot16-17
-
Op deze veranderingen van staeten .... draven: op deze lotsveranderingen van heerschappijen en doorluchtige personen worden de treurspelen samengesteld en ten tonele gebracht. Bedenk dat Vondel's klassieke treurspel alleen ‘doorluchtige handel’ wil, het tragise lot van staten en doorluchtige personen (Opdracht van zijn Koning David in ballingschap), en dat het tragise keerpunt in zijn treurspel is de ‘staetveranderinge’, de grote tragise ommekeer in de hoofdpersoon.
-
voetnoot18
-
naer datze van te grooter nadruk zijn: naar gelang ze van groter gewicht zijn; groter ‘staetverandering’ teweeg brengen; de andere zijn de minderen (r. 19) of ‘van te kleenen nadruck’ (opdracht van David in Ball.).
-
voetnoot20
-
Zungchin: keizer Tsjhoeng-tsjeng, zie De tooneelisten, blz. 331.
-
voetnoot23
-
der Taimingen: de vorsten van de Tai-Ming-dynastie. Tai-Ming = (de) grote lichtende.
-
voetnoot25
-
Cham, keizer der Tartaren: Cham, keizer van de Mandsjoe's, die de Ming-dynastie hebben verdreven; de Mandsjoe's werden door de missionarissen gewoonlik Tartaren of Oost-Tartaren genoemd. De eerste keizer van de Mandsjoe-dynastie regeerde onder de naam Sjoen-tsjih (volgzame regering) namelik volgzaam aan de hemel; zijn eigen naam is Foelien. Hij was nog 'n kind onder regentschap van zijn oom; deze was de aanvoerder der Mandsjoe's bij de verovering van het Sjinese rijk. Vondel spreekt hier van Cham; hij bedoelt de algemene titel der Mongoolse of Oost-Aziatise vorsten: Chan of Khan.
-
voetnoot26
-
eene Ilias: een groot heldendicht; Ilias het bekende heldendicht van Homeros. De goddelijke poeet: Vergilius in zijn Aeneïs, II, 554-58; zie de vertaling van deze verzen door Vondel Deel VI blz. 460, r. 585-590, en blz. 461 vs. 795-802.
-
voetnoot33
-
Het welk beter past .... n.l. de laatste regels van de aanhaling uit Vergilius: De romp van dien grooten man (d.i. Priamus) leit op strant, met het hooft van den buick, zodat men 't lichaem niet kende (Vondel's prozavert.).
-
voetnoot33-35
- Vondel heeft deze geheel onjuiste mening uit sommige verhalen uit zijn tijd, waarin vermeld wordt dat Lykungzus het lijk in ‘riemen’ liet kappen. Schall zelf verhaalt in zijn Historia, dat de Mandsjoe's eerst een maand later het lijk van de keizer hebben gevonden, die zich zelf had verhangen (zie vs. 1524-1525); zij hebben het lijk met alle eer in het graf van de Mingvorsten bijgezet (zie blz. 329 op r. 21).
-
voetnoot36
-
Asia: bij de Ouden is dit: Klein-Azië; Vondel meent dat Priamus beheerser van geheel het werelddeel wordt genoemd (Regnatorem Asiae).
-
voetnoot40-41
-
Het Apostolische licht: volgens de overlevering heeft de apostel Thomas in Indië en in Sjina het kristendom verkondigd en gevestigd. - Tartarye: Oost-Azië; Sjina en de Mongolen werden samengevat onder de naam Tartaren of Tartarije.
-
voetnoot43
-
Bonsien: (uitspr. bonziën), bonzen, de Boeddhistise priesters, of de Mongoolse Lama-priesters; de Dalai-Lama van Thibet werd als levende Boeddha vereerd.
-
voetnoot45
- De H. Frans Xavier van de Sociëteit van Jezus, heeft in Japan het kristendom gevestigd.
-
voetnoot47 vlg.
-
Taikozaeme: Taikosama, die als machtige opperbevelhebber het land beheerste; hij heette eigenlik Tojotomi Hidejosji. Onder zijn bestuur brak de vervolging tegen de kristenen uit, die ook na zijn dood (vóór 1600) veel heviger werd voortgezet, en het kristendom bijna geheel uitroeide. Karel Spinola een Jezwiet stierf niet onder Taikozama, maar eerst veel later in 1622 de marteldood, onder het nieuwe geslacht der Sjogoen's (vazallen die de macht in handen genomen hadden), dat van Tokoegawa, dat van 1600-1868 Japan feitelik beheerste, terwijl de Mikado de schijnkeizer bleef.
-
voetnoot48
-
Augustijn Spinola was de beroemde grootvader van de martelaar; hij was een bekend veldheer onder keizer Karel V.
-
voetnoot49
-
vier jaeren lang: Spinola is vier jaren lang in de gevangenis opgesloten en gemarteld, en de langzame vuurdood gestorven met vele gezellen, o.a. de eerste Japanse katolieke priester Kimoera eveneens Jezwiet.
-
voetnoot51-52
-
den gloeienden rooster .... verdoofde: zijn vuurdood door het heel langzaam branden (het kleine vuur) was erger dan de vuurdood van de bekende diaken Sint Laurens van Rome, die op een rooster ‘gebraden’ werd.
-
voetnoot52
-
de eerste ontsluiteren: de Jezwieten hadden op 't eind van de 16e, begin 17e eeuw het kristengeloof weer in Sjina gebracht; Pater Adam Schall kwam in Sjina aan in 't jaar 1619.
-
voetnoot54
-
Keizer ‘Zungchin’, die zelf nooit kristen is geworden, heeft het kristendom sterk begunstigd.
-
voetnoot56
-
van den jongen Tarter: de jonge Mandsjoe-keizer Sjoen-tsjih (Foelien) zie aant. op r. 25 hierboven.
-
voetnoot61-62
-
als een herboren Konstantijn: als een nieuwe keizer Konstantijn; zoals deze in het Romeinse rijk het kristendom volkomen vrijheid geschonken had, en zelf de eerste kristen-keizer geworden is; overbodigh: (zich) aanbiedende, bereidwillig.
-
voetnoot66
-
wispelturige: veranderlike; die de toestand, eerst gunstig voor de kristenen, veranderde in vervolging.
-
voetnoot73
- Deze versregel van Vergilius (Aeneïs 1, 33) betekent: Zo zwaar was het, het Roomse volk te stichten. Vondel bedoelt Ramanam Gentem: het Roomse volk, in dubbele zin: de oorspronkelijke bij Vergilius: het Romeinse volk, en het Roomse volk: de katolieke Kerk.
-
voetnoot74-vlg.
- Blijkbaar was Cornelis Nobelaer een der Amsterdammers(?), die geregeld in briefwisseling waren met Sjinese missionarissen.
-
voetnoot84
-
den ondergang der Sineesche heerschappye: de inheemse Sjinese dynastie der Ming's, werd nu vervangen door de vreemde der Mandsjoe's.
-
voetnoot85
-
Hofvliet, het landgoed van Nobelaer; zie aant. bij het Opschrift.
-
voetnoot+
-
Ondertekening: Uwe weled.: Uwe weledelheids.
-
voetnoot1
-
Taiminga: van de Tai-Ming-dynastie.
-
voetnoot2-vlg.
- Deze karaktertekening is geheel onjuist; keizer Tsjhoengtsjeng (‘Zungchin’) was juist hoog geprezen om zijn goed karakter en zijn zedelike deugden; alleen wordt zijn onverstandig gedrag gelaakt, waardoor hij zich aan zijn grootste vijanden de ‘eunuchen’ overgaf.
-
voetnoot4
-
Lykungzus: Li Tse-tsjheng. zie ‘Tooneelisten’, blz. 331.
opgeworpen keizer: die zich als keizer had opgeworpen.
-
voetnoot4-5
-
den mont des krijghsraets: de woordvoerder, leider van de krijgsraad; eenige belhamelen: vooral de hofkliek en de grote massa der eunuchen hebben de keizer verraden, en tegengewerkt.
-
voetnoot10
- De eunuchen openden de poorten voor de aanrukkende vijand, en lieten zelfs van de stadswallen op de keizer en zijn enkele getrouwen vuren; schichtigh: schielik, plotseling.
-
voetnoot13
-
hofmuur: de muur van de eigenlike hofstad (een stad op zich zelf in Peking).
-
voetnoot13-14
-
by wien het meeste gezagh bestont: de keizer had de onverstandigste daad van zijn leven gedaan door aan de eunuchen, zijn gezworen vijanden, de verdediging van de stad op te dragen, en het leger aan hun toe te vertrouwen.
-
voetnoot14
-
stelden .... aen d'eene zijde: hielden ter zijde, stelden uit.
-
voetnoot18
-
eenen brief met zijn eigen bloet schreef: Schall deelt mee, dat de keizer op de zoom van zijn gewaad met zijn eigen bloed geschreven heeft: ‘Heil de toekomstige keizer met de naam Li! Ik smeek dringend: verdruk mijn volk niet, en bedien u niet van mijn raadgevers.’
-
voetnoot21-vlg.
- Schall verhaalt, dat hij de ‘eerste’ keizerin het bevel gaf zich te verhangen, waaraan deze gehoorzaamde (zie r. 23) (zoals in Sjina bij de doodsramp, die de echtgenoot trof ook van de vrouw gevorderd werd). Hij beval zijn drie zonen zich te verbergen, en wilde zijn 15-jarige dochter met het zwaard doorsteken. Zij ontweek de slag, verloor alleen de hand, en nam de vlucht. De keizer zelf wierp de kentekenen van zijn waardigheid af, en verhing zich aan een balk in een tuinhuis van het uitgestrekte park. Eerst een maand later werd zijn lijk gevonden door de Mandsjoe's, die intussen de hoofdstad waren binnengedrongen; dezen hebben het stoffelik overschot van de keizer met alle eerbewijzen bijgezet op de begraafplaats van de Ming-vorsten. Velen volgden hun keizer in een vrijwillige dood.
-
voetnoot22
-
ten guighelspele: tot een bespotting, een speelbal.
-
voetnoot25-26
-
Lykungzus ....: wat hier verhaald wordt is niet juist, zie volgende aant.
-
voetnoot26-27
-
Us: Woe, dit is de familienaam; hij wordt door Vondel beschouwd als hoofd van de Kolao's (staatsraden); Uzangueius: Woe San-kwei, Sjinese bevelhebber, die tegen de Mandsjoe's gestreden heeft, en dezen eerst heeft teruggedrongen; hij zocht echter alleen zijn eigen belang, en heeft zijn keizer niet verdedigd tegen Li (‘Lykungzus’). Li liet Woe San-kwei's vader doodmartelen, en wilde heel de familie Woe uitroeien; toen werd Woe Sankwei de bondgenoot der Mandjoe's tegen Li, en heeft deze verdreven.
-
voetnoot28-vlg.
- Door bemiddeling van Pater Schall heeft Li de kristenen met rust gelaten; maar hij is reeds na enkele weken door de Mandsjoe's verdreven.
-
voetnoot30
-
's keizers dry zoonen: al de Ming's werden verdreven en ten onder gebracht; een hunner Joeng-li heeft nog een tijd in midden Sjina als vorst geregeerd.
-
voetnoot31
-
den grooten Cham: zie aant. op r. 25 van de Opdracht, blz. 326.
-
voetnoot33
-
door den nazaet: door of liever onder keizer Khang-hsi opvolger van Sjoen-tsjih, de eerste Mandsjoe.
-
voetnoot34
-
op het voorhof: op het grote voorplein van het keizerlik paleis in de hofstad van Peking.
-
voetnoot*
-
De tooneelisten: de treurspeelders, zoals Vondel ze elders noemt (bijv. in Faëton); niet de spelers maar de voorgestelde personen.
-
voetnoot+
-
Adam Schal: Johann Adam Schall von Bell, Jezwiet, geboren uit 'n oud frankies riddergeslacht in Keulen 1592 (Agripyner: Keulenaar), gestorven te Peking in 1666. Hij is tientallen jaren (vanaf 1622) als ijverig missionaris en sterrekundige werkzaam geweest in Peking. Door zijn grote wetenschap had hij buitengewone invloed bij de Sjinese keizers, zowel de laatste Ming als de beide eerste Mandsjoe's. Hij hervormde de Sjinese kalender, en was ook in gewichtige staatzaken de raadsman van de keizers. Geen vreemdeling heeft ooit zo geweldige invloed geoefend in Sjina als hij. - Vondel behoorde tot de Amsterdamse kring van de bekende drukker en uitgever Blaeu, die geregeld in briefwisseling waren met de Sjinese missionarissen. In het jaar van Schall's dood dichtte Vondel dit treurspel tot zijn gedachtenis. De val van de Ming's in dit spel geschilderd geschiedde in 1644. Op de afbeelding (zie ommezijde) staat Pater Schall in zijn ambtsgewaad als Mandarijn eerste klas afdeling a (herkenbaar aan het borststuk, de kraanvogel met uitgespreide vleugels); alleen de Kolao's (staatsraden) en de voornaamste keizerlike prinsen waren hoger in rang.
-
voetnoot+
-
Rey van Priesteren: rei van katolieke priesters, Jezwieten; in Sjina werkten ook nog Franciskanen, en Dominikanen.
-
voetnoot+
-
Us: Vondel bedoelt Woe, de vader van Woe-San-kwei, zie Inhoudt aant. op r. 26-27. Aertskantzelier: grootkanselier, het hoofd van de Kolao's of staatsraden.
-
voetnoot+
-
Kolaüs: Vondel gebruikt dit woord hier als eigennaam van 'n persoon met de waardigheid van stedehouder van de keizer. Kolao is geen eigennaam; aldus heetten de leden van de Staatsraad, het opperste kollege onder de keizer; er waren vier of meer staatsraden, die met de voornaamste keizerlike prinsen de hoogste waardigheidsbekleders waren.
-
voetnoot+
-
Zungchin: keizer Tsjhoeng-tsjeng de laatste Ming-keizer van 1627-1644. Iedere Sjinese keizer noemde zijn regering met een kenspreuk, die hij tevens als keizernaam droeg; Tsjhoeng-tsjeng betekent: hoge geluksvoorspelling. Door deze keizer is Pater Schall in de keizer-stad geroepen voor de sterrekundige waarnemingen. Zie verder over hem Inhoudt aant. op r. 2.
-
voetnoot+
-
Jasmyn (in 't Sjinees) is een bekende meisjesnaam.
-
voetnoot+
-
Pao: Sjinese meisjesnaam, betekent kleinood.
-
voetnoot+
-
Fungiang (Foengiang) komt voor als naam van een berg in Liau-toeng (N.O. punt van Sjina).
-
voetnoot+
-
Lykungzus: Li Tse-tsjheng, de aanvoerder der opstandelingen, die keizer ‘Zungchin’ in 1644 in de dood dreef. Hij had de heerschappij bemachtigd in 't Noord-Westen van Sjina, Sjensi enz., en nam in 't begin van 1644 de keizertitel aan. Enkele weken heeft hij Peking in bezit gehad, daar op de schrikkelikste wijze gewoed, tot hij door de Mandjoe's verdreven is, en door hun bondgenoot Woe-San-kwei verslagen, een smadelike dood vond (zie Inhoudt, aant. op r. 26-27).
|