De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 239]
| |
J.v. Vondels
| |
[pagina 240]
| |
15[regelnummer]
Maer toen'er zwaericheit, voor d'uitgereede kielGa naar voetnoot15
En zeilgereede vloot, om zee te kiezen viel,
De wint ongunstigh bleef, begon hy raet te levenGa naar voetnoot17
Met wichlerye uit vier. tolk Kalchas, wel bedreven,Ga naar voetnoot18
Sprak Agamemnon aen: ô hooft der Grieksche vloot,
20[regelnummer]
Men kan de haven niet met eenen ruimen schoot
Uitzeilen, eerge uw kint en dochter Ifigene
Opoffert aen Diaen; naerdienge zwoert voorheene
De schoonste vrucht van 't jaer de straelende godin
Te wijden. Klytemnestre, uw vrou en koningin,
25[regelnummer]
Brogt toen een dochter voort. met dezen naem betekentGa naar voetnoot22-25
Hy ons, de schoonste vrucht van 't jaer by hem gerekent.Ga naar voetnoot25-26
Dees moet gy offren. maer Ulysses voertme ontrou,Ga naar voetnoot27
In schijn als of ik helt Achilles trouwen zou,Ga naar voetnoot28
Met moeder heene: en toen ik t'Aulis was gekomen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En op 't altaerhout knielde, en wachte vast met schromenGa naar voetnoot30
Den dootsteek van het zwaert, vervoerdeme Diaen,
Die eene hinde liet in mijne plaetse staen,
Door d'ope lucht hier in der Tauritanen oorden,Ga naar voetnoot33
Daer d'ongriek Thoas heerscht met zijnen staf in 't noorden,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Die, vlugger dan een valk, den naem van snelvoet draeght.Ga naar voetnoot35
Hy steltme in deze kerk, gewijt tot offermaeght:
Daer zijn godin Diaen gedient is met de wettenGa naar voetnoot37
Van een schijnheiligh feest, in 't midden van de smetten,Ga naar voetnoot38
Die 'k uit eerbiedigheit veel liever zwijgen zal:
40[regelnummer]
Want ik ten offer slaght, naerdien de stadt dit alGa naar voetnoot40
Van outs gewoon is, wie hier lant uit vreemde steden.Ga naar voetnoot41
Ik wichle uit d'offerhande, en laet de schendighedenGa naar voetnoot42
| |
[pagina 241]
| |
Der bloedige offren, in Dianaes kerk geslaght,Ga naar voetnoot42-43
Aen andren over. 'kwil verhaelen wat te nachtGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Ons in de lucht verscheen, of dit te pas moght komen.Ga naar voetnoot45
'K was t'Argos uit dit lant gevaeren in mijn droomen,Ga naar voetnoot46
En sliep in 't midden van de maeghden. d'aerde scheenGa naar voetnoot47
Te daveren, en ik te vlughten ergens heen.Ga naar voetnoot48
Ik stont van buiten, en zagh hof en dak van boven,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
En posten, overhoop gevallen en geschoven,Ga naar voetnoot50
Ter aerde storten: maer een eenigh hofpylaer
Van vaders huis scheen stant te houden in 't gevaer.Ga naar voetnoot52
Een blonde haerlok quam op 's pijlers kruin uitbreeken,Ga naar voetnoot53
En sloegh, gelijk een mensch, geluit, en scheen te spreeken.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Ik, die de gasten doode, en hier mijn ampt bekleêGa naar voetnoot55
Wiesch deze hofkolom, en zuchte, om datze mêGa naar voetnoot56
De doot was toegedoemt. dees naere droom betekentGa naar voetnoot56-57
Orestes doot, voorheen by my al doot gerekent.Ga naar voetnoot57-58
De hofpylaer bediet de mannelijke vrucht.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
De gasten sterven hier, als ik hen wassche en zucht.Ga naar voetnoot60
Doch zulk een droom slaet niet op vrienden: want te vorenGa naar voetnoot61
Was Strofius geen zoon, toen vader storf, geboren.Ga naar voetnoot62
'K wil broeders uitvaert, of hy tegenwoordigh waer,Ga naar voetnoot63
In zijn afwezen, hier gaen houden by 't altaer.
65[regelnummer]
Ik kan 't uitvoeren met mijn dienstboôn, Grieksche vrouwen,Ga naar voetnoot65
Van koning Thoas my gegunt, op goet vertrouwen.Ga naar voetnoot66
| |
[pagina 242]
| |
Zy zijn om reên noch niet gekomen hier ter stê,Ga naar voetnoot67
In deze kerk, daer ik mijn offerampt bekleê.Ga naar voetnoot68
Orestes:
Zie toe, sla gade, dat geen mensch ons hier betrappe.Ga naar voetnoot69
Pylades:
70[regelnummer]
'K bespiede, en zie rondom, voorzichtigh, waer ik stappe.Ga naar voetnoot70
Orestes:
Zie Pylades, schijnt dit Dianaes tempel niet,
Daer 't schip van Argos hier aen strant belande en stiet?Ga naar voetnoot72
Pylades:
Orest, het schijnt me toe. 'k geloof het dunkt u mede:Ga naar voetnoot73
Orestes:
En 't outer druipt van bloet, vergoten hier ter stede.Ga naar voetnoot74
Pylades:
75[regelnummer]
De kerk is nat van bloet, en root van moort voor 't oogh.Ga naar voetnoot75
Orestes:
De wapenroof hangt aen het kerkgewelf om hoogh:Ga naar voetnoot76
Pylades:
Als eerstelingen der geslaghte vreemdelingen.Ga naar voetnoot77
Orestes:
Men zie dan wakker heene en weêr, eerze ons bespringen.
Apollo, waer vervoert uw antwoort my met kracht
80[regelnummer]
Nu weder in dit net? na mijne moederslaght,Ga naar voetnoot79-80
Tot wraek van vaders moort, verdreven RazernyenGa naar voetnoot81
'S lants ballingen uitheemsch rondom, aen alle zyen,Ga naar voetnoot82
Geduurigh heene en weêr onrustigh en alom:Ga naar voetnoot83
En toen ik u om raet vraeghde in uw heilighdom,
85[regelnummer]
Op welk een wijs men best moght raeken aen een endeGa naar voetnoot85
| |
[pagina 243]
| |
Van dees bezetenheit, en jammerlijke elende,Ga naar voetnoot86
In 't ommezwerven door gansch Griekenlant geleên,
Gebootge my door zee, naer 't noortsche Tauren heen
Te streven [daer Diaen, uw zuster, op altaeren
90[regelnummer]
Gedient wort] om haer beelt, van over veele jaeren,
Gevallen uit de lucht, te schaeken uit de kerk,Ga naar voetnoot90-91
Met list, of zoo het valle, en dit geheilight merk,Ga naar voetnoot92
Gehaelt door veel gevaers, t'Athene in 't licht te stellen,Ga naar voetnoot93
Om lucht te scheppen van benaeutheên, die my knellen,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En schriklijk pijnigen: een middel, u bewust,
En 't eenigh om te staen naer een volkome rust.Ga naar voetnoot95-96
Ik kome, op uwen raet, dan herwaert aen ten leste
In 't vreemde en onbekende ongastvry lantgeweste.
Nu Pylades, gy zijt mijn halsvrient wijs en trou,
100[regelnummer]
Wat vangen wy best aen? gy ziet dit kerkgebou,
Dees hooge muuren. zal men best naer boven stijgen,
Langs deze ladder, en aftreênde een venster krijgen,Ga naar voetnoot102
Of breeken 't ysren slot met boomen en gewelt,Ga naar voetnoot103
Niet weetende hoe 't hier van binnen is gestelt?Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Ontsluitenwe de poort, en wordenwe genomen,Ga naar voetnoot105
Als beeldestormers, dan is 't met ons omgekomen.Ga naar voetnoot106
Doch eerwe sneven, laet ons haestigh vliên aen strantGa naar voetnoot107
Naer ons galey, waermê wy reisden aen dit lant.Ga naar voetnoot108
Pylades:
Het vliên is ongeraên. wy zijn geen vlught gewoone.Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Het is niet billijk dat de vrees Godts antwoort hoone.Ga naar voetnoot110
Laet ons afwijken van de kerk, en stil in vrêGa naar voetnoot111
Ons bergen in een hol, waer op de zwarte zee
Haer golven breekt, heel wijt van 't schip, dat geene lieden
| |
[pagina 244]
| |
Het merken, en terstont den koning ons verspiedenGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
Aenbrengen, en met kracht aengrypen by den hals.Ga naar voetnoot115
Maer als de donk're nacht, die alle dingen valsch
En zonder verwe ziet, komt vallen, dan, als mannen,Ga naar voetnoot116-17
Met alle middelen en krachten aengespannen,
En 't zuiver kerkbeelt stil geschaekt uit d'oude kerk.Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Zie hoe men langs den muur by 't ronde pijlerwerkGa naar voetnoot120
Afglijden moet. een dappre ontziet geen zwaerigheden.
De bloode suffer zwicht, staet stijf, en rept geen leden.Ga naar voetnoot122
Orestes:
Wy roeiden vruchteloos veel mijlen herwaert aen,
En moeten keeren langs het spoor der zelve baen,Ga naar voetnoot123-24
125[regelnummer]
Weshalve, gy spreekt recht, men dient Godts raet te hooren.Ga naar voetnoot125
Nu ga een' schuilhoek en een dootse plaets opspooren:Ga naar voetnoot126
Want valt Apolloos raet en antwoort qualijk uit,
Men wijte onze eige schult noch Godt, noch Godts besluit.Ga naar voetnoot128
Het moet gewaeght zijn. laet gevaer u niet verbluffen.
130[regelnummer]
Het past geen jonge maets in zwaericheên te suffen.Ga naar voetnoot123-30Ga naar voetnoot129-30
Ifigenie:
Hoort toe, inwooners, op de tweeGa naar voetnoot131
Steenrotsen van d'Euxijnsche zee,
Te zamenklinkende, gesteegen.Ga naar voetnoot131-33
O maeght Diktin, langs bergh en wegenGa naar voetnoot134
135[regelnummer]
En streeken, rennende op de jaght,Ga naar voetnoot135
Latonaes dochter, hoogh geacht,Ga naar voetnoot136
| |
[pagina 245]
| |
Ik uwe dienstmaeght, koorkostresse,
En kerkgewijde priesteresse,Ga naar voetnoot137-38
Zet mijn' gewyden maeghdevoetGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Naer uw gestichten, heet van gloet,Ga naar voetnoot140
Naer uwe goude heilighdommen,Ga naar voetnoot141
Geciert met blinkende kolommen.
'K verliet Europe en vaders hof,Ga naar voetnoot143
En Grieken, trots op oorloghslof,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Zijn torens en boschrijke beemden,Ga naar voetnoot145
En slijt mijn dagen by de vreemden.
Rey:
Hier ben ik. zegh, hoe gaet het nu?Ga naar voetnoot147
Wat zorgh, wat angst bekommert u?Ga naar voetnoot148
Waerom waerom woudtge, afgescheiden
150[regelnummer]
Van andren, my ter kerke leiden?Ga naar voetnoot149-50
O telgh van 's konings hoogen stam,
Die moedigh naer de vesten quamGa naar voetnoot152
Van Troie ontelbre krijghsliên sleepen,
Met eene vloot van duizent schepen!
Ifigenie:
155[regelnummer]
O dienstboôn, och helaes, hoe slijt
Ik jammerklaghtigh mijnen tijt,Ga naar voetnoot155-56
En klaegh luitruchtigh iders ooren
Mijn leedt, onaengenaem te hooren!Ga naar voetnoot157-58
Helaes, hoe lange steeke ik vastGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
In huisverdriet en last op last,Ga naar voetnoot160
Betreurende, hier omgezworven,Ga naar voetnoot161
Mijn' broeder, och my afgestorven!
| |
[pagina 246]
| |
Wat zagh ik voor een nachtgezicht,Ga naar voetnoot163
Een' nevel, schuw van hemelsch licht!Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
'T is uit met my: 't is omgekomen
Met vaders huis, ik heb 't vernomen.Ga naar voetnoot166
Helaes, wat's t'Argos niet geleên!
Och nootlot, laetge my alleen!
Berooftge my van mijnen broeder,
170[regelnummer]
Mijn' troost en eenigen behoeder,Ga naar voetnoot170
En zentge hem ter zielen heen,Ga naar voetnoot171
Wiens uitvaert ik met rou beween,Ga naar voetnoot172
En storte dees lijkofferdrankenGa naar voetnoot173
Ter aerde met bedroefde klanken,
175[regelnummer]
Dien jammerkelk, vol offerbloetGa naar voetnoot175
Van kalven, op geberght gevoedt,
En offerwijn en honigh mede,
Zoenoffers, tot der zielen vrede?Ga naar voetnoot178
Reik hier het gouden offervat,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Des overledens zoen geschat.Ga naar voetnoot180
Och Agamemnons telgh, wy gevenGa naar voetnoot181
Dit u, gescheiden uit het leven.
Ontfang dees blonde haervlecht toch,
Op dezen grafzerk u tot noch
185[regelnummer]
Niet aengeboôn. het kan niet baeten
Mijn traenen over u te laeten.Ga naar voetnoot183-86
Wy beide zijn nu van der hantGa naar voetnoot187
Te verre van ons vaderlant,
Daer elk my schat in dat gewesteGa naar voetnoot189
190[regelnummer]
Geslaght, het vaderlant ten beste.Ga naar voetnoot190
| |
[pagina 247]
| |
Rey:
Mevrou, 'k zal op zijn ongrieksch nu
Met Asiaensche wijzen u
Antwoorden, en treurzangen zingen,Ga naar voetnoot191-93Ga naar voetnoot193
Gelijk voor 's lants verstorvelingenGa naar voetnoot194
195[regelnummer]
Godt Pluto zingt op deze stof.Ga naar voetnoot195
Ifigenie:
Och Atreus huis, och vaders hof,Ga naar voetnoot196
Het licht der kroonen is verdweenen.Ga naar voetnoot197
Der Grieken maght, lang uitgescheenen,
De schult met rijke vorsten boet.Ga naar voetnoot198-99
200[regelnummer]
Het eene jammer 't ander broet.Ga naar voetnoot200
De zon verberght haer blijde glanssen,
En wijkt te rugge aen 's hemels transsen
Met een bewolkt gespan alreê.Ga naar voetnoot201-203Ga naar voetnoot203
Het eene volght op 't ander wee,Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
En moort op moort, en slagh op slagen.
De straf treft Tantels bloet en magen,Ga naar voetnoot206
Voorheen geplaeght. een helsche geest
Slaet voort, en plaeght u allermeest.Ga naar voetnoot207-208
Het nootlot van mijn moeders huwelijk
210[regelnummer]
En haere bruiloft trofme gruwelijk
In 't eerste, en een wreet nootlot leitGa naar voetnoot209-11
My van 't begin de zwaerigheit
| |
[pagina 248]
| |
Van mijn geboorte voor mijne oogen,
En waerom ik wert opgetogen,Ga naar voetnoot211-14Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Die van den Griek was aengezochtGa naar voetnoot215
Ten echte, om hunnen oorloghstoghtGa naar voetnoot216
Te spoeden. ik, al t' ongelukkigh,Ga naar voetnoot216-17
Een kint van Ledaes dochter drukkigh,Ga naar voetnoot218
Ben al te weeligh opgevoet,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Om opgeoffert vroegh mijn bloet
Te storten, weghgevoert te wagenGa naar voetnoot221
Naer Aulis, daer de legers lagen,
Gelijk een bruit, een schoone bruitGa naar voetnoot223
Van Thetis zoon. ik jonge spruit
225[regelnummer]
Och och in Pontus neêrgezeten,Ga naar voetnoot225
Ongastvry Pontus, woon vergeeten
In 't guure en barre noortsche lant,
Versteeken van het huwlijkxpant,Ga naar voetnoot228
Van kindren, maegen, en Micene,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
En Junoos dienst, gelooft voorheene,Ga naar voetnoot230
Al wevende door Pallas gunst
De zonnebeelden naer de kunst.Ga naar voetnoot231-32Ga naar voetnoot230-32
Ik ben een priesterin by vreemden,Ga naar voetnoot233
Van bloet geverft in dorre beemden,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
En doop de Vloekgodin in bloet,Ga naar voetnoot234-35Ga naar voetnoot235
Ook d'outers bloetroot en verwoet,Ga naar voetnoot236
Op deerlijk jammeren en klaegenGa naar voetnoot237
| |
[pagina 249]
| |
Der schreienden, ter neêr geslagen.Ga naar voetnoot238
'K herdenke 't leet, van outs geleên,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
En klaege om broeder, te Miceen
Gestorven, mijn' Orest, geboren
Ter kroone, dien ik liet verloren,Ga naar voetnoot242
Een teder kint, en zuigeling,
Dat noch aen moeders borsten hing.
Rey:
245[regelnummer]
Hier komt een herder van het zeestrant aengestooten.Ga naar voetnoot245
Gewis hy brengt wat nieus.
Herder:
ô dochter van den grooten
Vorst Agamemnon, spruit van Klytemnestre, hoor,
Ik brenge een nieuwe maer, die vreemt klinkt in uw oor.Ga naar voetnoot248
Ifigenie:
Wat schrikmaer brengtge ons nu?Ga naar voetnoot249
Herder:
twee jongelingen quamen
250[regelnummer]
Naer 't Cyaneesche lant te scheepe hier te zamen
Gevloôn, een aengenaem slaghtoffer voor Diaen.Ga naar voetnoot249-51Ga naar voetnoot251
Wilt gy het waschbadt en d'inwydinge en het slaenGa naar voetnoot252
Niet spoeden naer den eisch?Ga naar voetnoot253
Ifigenie:
Wat zijn dit voor gezellen?
Hoe heet hun lantgewest? kunt gy dien lantaert mellen?Ga naar voetnoot254
Herder:
255[regelnummer]
't Zijn Grieken. dat 's het al, en meer niet, met een woort.Ga naar voetnoot255
Ifigenie:
Hoe heetenze? hebt gy hun naemen niet gehoort?
Herder:
d'Een noemde Pylades zijn' reisgenoot.
Ifigenie:
zegh hoe men
Nu Pylades weêrom den reisgenoot hoort noemen.
| |
[pagina 250]
| |
Herder:
Dit's onbekent tot noch. wy hoorden 't van geen liên.Ga naar voetnoot259
Ifigenie:
260[regelnummer]
Zegh op, hoe vingtge hen? hoe quaemtge hen te zien?
Herder:
In eene holle rots, aen d'ongastvrye stranden
Van Pontus.
Ifigenie:
en wat zoekt gy herders, die de randen
Der zee niet bout, aen zee.Ga naar voetnoot262-63Ga naar voetnoot263
Herder:
wy quamen 't offervee
En d'ossen spoelen en afwasschen in de zee.
Ifigenie:
265[regelnummer]
Koom herwaert. zeghme nu, hoe kreeghtge hen gevangen,Ga naar voetnoot265
En op wat wijs? 'k wensch dit te hooren met verlangen.
Zy komen spade hier. geen Griek heeft naer ons wet
Het outer van Diaen oit met zijn bloet besmet.Ga naar voetnoot267-68
Herder:
Na dat wy herders een drift ossen derwaert dreven,
270[regelnummer]
Daer 't water van de zee komt door twee rotsen streven,Ga naar voetnoot269-70
En eene rotsspelonk de borst voorover steekt,
Waer op met woest gedruisch de golf geduurigh breekt,Ga naar voetnoot271-72
En in wiens hol gewelf de purpervisschers doken,Ga naar voetnoot273
Verneemt een herder van ons volk, eer wy het roken,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Twee jongelingen. hy deist schichtigh achterwaertGa naar voetnoot275
Op zijne toonen, zeght: och zietge niet een' aertGa naar voetnoot276
Van geesten zitten? een van d'onzen opgetogen,Ga naar voetnoot276-77
Vout met eerbiedigheit zijn handen, slaet zijne oogenGa naar voetnoot277-78
Ter aerde, en bidt hen aen, ootmoedigh en gedwee:Ga naar voetnoot279
| |
[pagina 251]
| |
280[regelnummer]
O Godt Palemon, zoon van onze Leukoteê,Ga naar voetnoot280
Schipredder, help ons toch: het zy gy bey te gaderGa naar voetnoot281
Op strant zweeft: 't zy gy 't kroost zijt van den sterken vader,Ga naar voetnoot281-82Ga naar voetnoot282
Godt Nereus, die een' rey van vijftigh dochtren teelt.Ga naar voetnoot283
Een ander los gezel en godtloos, wien 't verveelt,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Beschimpte zijn gebeên, en zey dat dees gestranden,Ga naar voetnoot285
Na schipbreuk in het hol gedoken, onze handen
Uit schrik ontwijken, om t'ontgaen den offermoort,Ga naar voetnoot287
En 't menscheslaghten, op hunne aenkomst eerst gehoort.Ga naar voetnoot288
De meesten dochten dit was recht en wel gesproken,
290[regelnummer]
En stemdenze aen te slaen, om voor Diaen te smooken,Ga naar voetnoot290
Naer 's lants gebruik en wet: maer midlerwijl verlaet
Een van dees twee de laeghte, en stijght, tot dat hy staetGa naar voetnoot292
In top der steenrotse, en begint dan heene en weder
Het hooft te schudden, en te zwaeien op en neder,
295[regelnummer]
En kermde al bevende, sloegh d'armen overal,Ga naar voetnoot295
En raesde harssenloos, en schreeude, als uit een dalGa naar voetnoot296
De jaeger op de jaght: ô Pylades, zie deze:
Maer zietge niet hoe dees draekin, des afgronts vreeze,Ga naar voetnoot297-98Ga naar voetnoot298
My wil verslinden, en, met adderengebroetGa naar voetnoot299
300[regelnummer]
Gewapent in de vuist, my aenrant zoo verwoet?Ga naar voetnoot300
Een andre blaest vast vier en vlam uit haere kleêren,
Stookt moort, en, strevende op de zwarte draekeveeren,Ga naar voetnoot302
Houdt moeder in den arm, om in dit steenen graf
Mijn lijf te dompelen. och och, zy valtme straf,Ga naar voetnoot303-304Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
En wilme moorden. waer gevloôn uit doots gevaeren?
Men zagh hem razen, niet met eenerley misbaeren,Ga naar voetnoot306
Maer op veel wijzen: want hy bulkte of baste fel,
| |
[pagina 252]
| |
Gelijk een kalf, of hont, of rees, als uit de helGa naar voetnoot307-08
Een helsche Razerny in 't licht komt opgerezen.Ga naar voetnoot308-09
310[regelnummer]
Wy zaten stom van schrik, en als ter doot verwezen.Ga naar voetnoot310
Hy rukte een zwaert uit, viel de kalvers op het lijf,Ga naar voetnoot311
En dreef hun 't lemmer in de darmen fel en stijf:Ga naar voetnoot312
Gelijk een wreede leeu, als een die, heet verbolgen,Ga naar voetnoot313
De Razerny waent aen te tasten en vervolgen,
315[regelnummer]
Zoo dat het bloet in zee zich mengde met het schuim.
Toen al de herders [nu vergadert op het ruim,Ga naar voetnoot316
De neêrlaegh van hun vee en offerossen zaegen]Ga naar voetnoot317
Den horen bliezen, dat' er 't lant af moght gewaegen,
Om alle huisliên flux te helpen op de been,Ga naar voetnoot316-19Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Dewijlze hunne maght oordeelden veel te kleen,
Om 't hooft te bieden aen dees sterke vreemdelingen;
Zoo quamenze te hoop uit alle hoeken springen:Ga naar voetnoot322
Maer daetelijk bezweek de dolheit met dien gast.Ga naar voetnoot323
Het schuim droop langs de kin. toen leedt men weinigh last,Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
En ieder pooght met kracht den overlast te keeren
Met slaen en worpen. om het onheil af te weerenGa naar voetnoot325-26Ga naar voetnoot326
Sloegh Pylades hem gade, en vaeghde mont en kinGa naar voetnoot327
Van spogh en schuim, en vlyde en dekte uit trouwe minGa naar voetnoot328
Zorghvuldig 't kleet om 't lijf, en paste aen alle zijdenGa naar voetnoot329
330[regelnummer]
Hem voor de steenen en voor wonden te bevrijden,Ga naar voetnoot330
Als een gedienstigh vrient, die zijnen plicht bewaert.Ga naar voetnoot331
Maer als de dolle zijn verstant krijght en bedaert,Ga naar voetnoot332
En schichtigh oprijst van zijn' val, ziet hy met schroomenGa naar voetnoot333
Een schriklijk onweêr van den vyant nader komen,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
En dreigen met gevaer. hy zucht, wy vaeren voort
| |
[pagina 253]
| |
Met steenenworpen, elk om 't felste uit zijnen oort.
Wy hooren flux hoe d'een den andren maent heel deerlijk:Ga naar voetnoot337
Wy moeten sterven: doch vrient Pylades, om eerlijkGa naar voetnoot338
Te sterven, volgh mijn zwaert, en pas nu weer te biên.Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Wy, als zy moedigh dus de sabel zwaeien, vliên
Ten bosch, op 't voorgeberghte. in 't vlughten van den eenen
En 't staen van anderen, zoo rust men niet met steenenGa naar voetnoot341-42
Te treffen, datze in 't endt bezwijken. men liet afGa naar voetnoot343
Van worpen, toen men zagh hoe elk zich overgaf.
345[regelnummer]
'T is ongeloofelijk, en wonder vreemt, dat onderGa naar voetnoot345
Al dien ontelbren hoop van lantvolk in 't byzonder
Niet een den offer der godinne veiligh konGa naar voetnoot346-47
Aengrijpen: evenwel 't geschiede. men verwonGa naar voetnoot347-48Ga naar voetnoot348
En kreeghze, toenwe schier te moedeloos veraerden.Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Men slootze in eenen ring, en wrong met kracht de zwaerdenGa naar voetnoot350
Uit hunne sterke vuist. zy vielen, flaeu en mat
Van worstlen, op hun knien. wy brengenze aengevatGa naar voetnoot352
Den koning toe, die zietze, en, zonder lang te wachten,
Verzentze aen u, om hen te wasschen en te slaghten.
355[regelnummer]
Nu hebtge, ô priesterin, het geen uw hart begeert,
Twee vreemdelingen, ten brantoffer u vereert.
Het gansche Grieken zal rechtvaerdigh endtlijk moetenGa naar voetnoot357
Den nederslagh, aen u begaen in Aulis, boeten.Ga naar voetnoot358
Rey:
Het zy wie 't wil, gy hebt wat wonders ons verhaelt
360[regelnummer]
Van dezen Griek, dus wijt aen Pontus kust verdwaelt.
Ifigenia:
't Gaet wel. nu ga vry heene, en brengme dees gezellen.Ga naar voetnoot361
Wy willen onzen plicht aen hen te werke stellen.
O wee mijn hart, gy waert voorheene wel gerust,Ga naar voetnoot363
| |
[pagina 254]
| |
En toonde u tegens elk, die lande aen deze kust,
365[regelnummer]
Medogende, gewoon te schreien om de zielenGa naar voetnoot365
Der vreemde gasten, die in uwe handen vielen:
Nu zultge, wie gy zijt, gevoelen onzen haet,Ga naar voetnoot367
Ontsteeken door den droom, die op Orestes slaet,Ga naar voetnoot368
Nu doot gerekent. dit verstoort mijn hart van binnen.Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Dit 's zeker. waerde rey, trouhartige vriendinnen,Ga naar voetnoot370
Ik wort gepijnight: want wie ongelukkigh leeft,Ga naar voetnoot370-71
Valt wrevligh tegens hem, wien 't lot gezegent heeft.Ga naar voetnoot371-72
Noit liet Jupijn een' wint uit Grieken herwaert ruischen.
Noit schip voerde oit Heleen, mijn schennis, door het bruischenGa naar voetnoot373-74
375[regelnummer]
Der Cyaneesche rots, met Menelaüs hier,Ga naar voetnoot374-75
Op dat ik wraek aen hen moght neemen trots en fier,
En offrenze op dit strant, gelijkze voor hun schepenGa naar voetnoot377
My, als een jonge vaers, op Aulis zeekust greepen,
En slaghtten. vader zelf verstrekte d'offerman;Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Een gruwelstuk, dat ik noch niet vergeeten kan.
'K viel vader om den hals, en knielde, en kreet te gruwelijk:Ga naar voetnoot381
O vader, gy besteetme. och och, een schendigh huwelijk!Ga naar voetnoot382
Mijn moeder te Myceen, terwijlge my vermoort,
Verwekt den bruiloftsgalm met zang en fluit, gehoort
385[regelnummer]
In 't hofgewelf. gy velt my met uwe eige handen.Ga naar voetnoot384-85Ga naar voetnoot385
De bruigom, my belooft, in 't voeren naer de stranden
Van Aulis te karros, met eenen loozen toon,Ga naar voetnoot387
Ter moortfeest, was geensins Achilles, Peleus zoon,Ga naar voetnoot388
| |
[pagina 255]
| |
Maer Pluto. 'k zagh helaes, heer broeder weêrgekomenGa naar voetnoot389
390[regelnummer]
Door eenen sluier. 'k heb hem in den arm genomen,Ga naar voetnoot389-90
Die nu al doot is, en schoon ik Orest bestont,Ga naar voetnoot391
Als zuster, 'k myde hem te kussen mont aen mont,Ga naar voetnoot391-92
Uit eerbre schaemte, als een' die Peleus hof zou eeren,Ga naar voetnoot393
En staekte 't groeten, tot ik t' Argos weêr moght keeren.Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Rampzaelge Orestes, gy zijt doot. wat ongeval
Heeft u, die vader volghde in deughden boven al,Ga naar voetnoot395-96
Vernielt? 'k versma den list der godtheit, die wy eeren,Ga naar voetnoot397
En, als een' smet, een' man van 't outer af durf keeren,Ga naar voetnoot398
Zoo hy een nederslagh met zijne hant beging,Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Of een doot lichaem raekte, of versch geboreling,Ga naar voetnoot400
Naerdienze schept vermaek en lust in offerhandenGa naar voetnoot401
Van vreemdelingen, die op deze kust belanden.
Latone, gemaelin van Jovis majesteit,Ga naar voetnoot403
Heeft geenerwijs geleert dees blinde onwetenheit:Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
En 'k hou het dischgerecht, de godtheên aengebodenGa naar voetnoot405
Van Tantalus, verziert. geen godtheit laet zich nooden
Op zulk een spijs, noch vont oit smaek in kinderspier:Ga naar voetnoot407
Neen zeker, ik geloof dat d'ingezeten hier,Ga naar voetnoot408
Moordaedigh uit den aert, dees smet op goden schoven:Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Want geene boosheit hecht op 't godendom daer boven.
I. Keer:
O blaeuwe toevloet van het meer,
Dat stroomende langs Argos heen,
| |
[pagina 256]
| |
Met kracht doordringen quam weleer
In grondelooze Euxynsche zeen,
415[regelnummer]
Op Asiaenschen gront, zoo wijtGa naar voetnoot411-15
Gedwaelt uit vliet Eurotas bedt;Ga naar voetnoot415-16
Wat gasten [scheidende met vlijt
Van Lacedemons vloet, bezet
Met riet, en Dirces heilgen stroom,]
420[regelnummer]
Verscheenen herwaert in dit lant,Ga naar voetnoot417-20
Der vreemdelingen vloek en schroom,Ga naar voetnoot421
Daer eene maeght brantoffers brant,
En voor de kerk het outer voedt,
Besmet en verft met menschenbloet?Ga naar voetnoot422-24
I. Tegenkeer:
425[regelnummer]
Of roeidenze door zee dus vryGa naar voetnoot425
Met riemen van abeelen hout,Ga naar voetnoot426
Slaghhoudende van wederzy,
En zeildenze voor wint heel stout
Om huis en hof met gelt en goet
430[regelnummer]
Te proppen? want de hoop op gelt
Is onverzaedelijk en zoet
En zorghelijk. men streeft door 't veltGa naar voetnoot432
Der zee naer alle uitheemsche steên,
Uit ydele ingebeelde waen
435[regelnummer]
Der menschen, vol begeerlijkheên,Ga naar voetnoot435
Niet rustende naer winst te staen.
Gewinzucht prikkelt hart en zin
Den eenen meer, den andren min.Ga naar voetnoot438
II. Keer:
Hoe ruktenze door 't luit geklots
440[regelnummer]
Van Fineus ongeruste klipGa naar voetnoot440
En tegens een aenslaende rots,Ga naar voetnoot441
Langs 't zeestrant met hun hobblend schip,
| |
[pagina 257]
| |
Daer Nereus dochters, vijftigh sterk,Ga naar voetnoot443
Gaen zingende aen den ronden rey?Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Hoe stuurdenze in het waterperk
Met zuidewinden hun galey
Naer 't vogelrijke lantgewest,Ga naar voetnoot447
Daer 't krijtstrant van Achilles blank
Zich opdoet op het allerlest,
450[regelnummer]
En helden met een' snellen gangk
Zich rustigh spoên, noit strevens moê,Ga naar voetnoot448-51Ga naar voetnoot450-51
Tot aen 't Euxynsche Pontus toe?Ga naar voetnoot452
II. Tegenkeer:
Och of, op 't wenschen van mevrou
Helene, Ledaes waerde spruit,Ga naar voetnoot453-54
455[regelnummer]
Eens by geval aen dees landou
Van Troie quaem, dit hof ten buit,Ga naar voetnoot456
Om haeren hals en blonde vlecht
Te buigen voor mejoffers bijl,Ga naar voetnoot457-58
Tet doot gedoemt van 't offerecht,Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Gestraft als zy, naer Griekschen stijl.Ga naar voetnoot460
Quaem hier [wat waer 't een blijde maer!]
Een Grieksche gley, en maekte een endtGa naar voetnoot462
Van slaverny. och of men waer,Ga naar voetnoot463
Gelijkze droomde, uit deze elendGa naar voetnoot464
465[regelnummer]
In 's vaders hooftstadt te Myceen,Ga naar voetnoot465
En zong tot blyschap van elk een.Ga naar voetnoot466
Ifigenia:
Maer deze beide, vast gebonden,Ga naar voetnoot467
| |
[pagina 258]
| |
En streng gevleugelt, komen gaen,Ga naar voetnoot468
Nieuwe offerhanden van Diaen.
470[regelnummer]
Vriendinnen, zwijght, en houdt uw monden:
Want zy, der Grieken eerstelingen,Ga naar voetnoot471
Genaeken ons van dichte by,
Op dat men hen ten offer wy',
Gelijkwe uit 's herders mont ontfingen.Ga naar voetnoot474
Rey:
475[regelnummer]
Eerwaerde maeght [och of de stadtGa naar voetnoot475
Dien offerdienst u wou vergeven,]Ga naar voetnoot475-76
Ontfang toch zonder wederstrevenGa naar voetnoot477
Dien offer naer 's lants wijs, geschat
Voor goddeloos in Grieksche steden.
Ifigenia:
480[regelnummer]
My staet eerst ga te slaen des tempels offerzeden,Ga naar voetnoot480
Op dat de godtsdienst der godinne wel besla.Ga naar voetnoot481
Ontbint de handen van de vreemdelingen, dra,
Op datze aen Godt gewijt, ontslagen staen van banden.Ga naar voetnoot483
Vertrekt gy naer de kerk, en zuiverende uw handen,Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Bereit al 't geene wat u d'offerwet gebiet,
En nu ter zaeke dient. ô wonder, wat men ziet!Ga naar voetnoot486
Wie was uw moeder, wie uw vader? spreekt, laet hooren.
Hoe hiet uw zuster, was oit zuster u geboren?Ga naar voetnoot488
Wat mist de broederlooze aen zulk een' troost en schat
490[regelnummer]
Van jongelingen, zooze oit lieve broeders hadt!Ga naar voetnoot489-90
Wat mensch weet d'uitkomst van gebeurelijke zaeken,
Die, noch toekomende en op wegh, van ver genaeken?Ga naar voetnoot491-92
Der goden raetbesluit is donker. niemant weet
Wat ramp hem boven 't hooft magh hangen, ofte leet.
| |
[pagina 259]
| |
495[regelnummer]
Het avontuur bedekt dit diep voor 's menschen oogen.Ga naar voetnoot495
O arme gasten, uit wat lant komtge aengetogen?
Hoe verre zworftge, eer gy belande aen deze kust?
Hoe lang van 't vaderlant, geduurigh ongerust?Ga naar voetnoot498
Orestes:
Waerom beschreitge dit zoo deerlijk? om wat zaeken
500[regelnummer]
Betreurtge, wie gy zijt, de ween, die ons genaeken?Ga naar voetnoot500
Ik reken hem niet wijs, die, veegh zijnde, uit ontzaghGa naar voetnoot501
Voor sterven, deze vrees wil dempen met beklagh,Ga naar voetnoot502
En ook den klaeger, reedt een ander te beschreien,Ga naar voetnoot503
Die, al verwezen, zich tot sterven moet bereien,
505[regelnummer]
En geene hoop van heil kan scheppen, naerdemaelGa naar voetnoot505
Hy enkel leet verkeert in eene dubble quael.
De droefheit houdt hem dan door haer vermogen onder.
Dan stervenze alle beide, in stê van een' byzonder.Ga naar voetnoot507-08
Elk moet zijn avontuur uitharden. hierom laet
510[regelnummer]
Dit schreien over ons: want wat hier ommegaet
In 't offren melden ons de lantliên, hier gezeten.Ga naar voetnoot510-11
Ifigenia:
Wie van u beide toch wort Pylades geheeten,
Dat lustme uit uwen mont te hooren en verstaen?
Orestes:
Dit is de man. nu wat vermaek brengt u dit aen?
Ifigenia:
515[regelnummer]
Waer wert hem 't burgerrecht in Grieken aengeboren?Ga naar voetnoot515
Orestes:
Mevrouw, wat baet het u, wanneerge dit zult hooren?
Ifigenia:
Zijt gy gebroeders, uit een moeders schoot gebaert?
Orestes:
Gebroêrs, niet van geboort, maer vrientschap uit den aert.Ga naar voetnoot518
Ifigenia:
Hoe heetge? melt uw' naem, indien men het magh weeten.
| |
[pagina 260]
| |
Orestes:
520[regelnummer]
Men moght ons beide wel met recht elendigh heeten.Ga naar voetnoot520
Ifigenia:
Dat vraegh ik niet. wijt dit fortuin en 't hachlijk lot.
Orestes:
En stervenwe onbekent, wy sterven vry van spot.Ga naar voetnoot522
Ifigenia:
Gevoeltge dit naer uw groothartige gedachten?Ga naar voetnoot523
Orestes:
Gy zult mijn lichaem, niet mijn' naem, ten offer slaghten.
Ifigenia:
525[regelnummer]
Ontdektge ons niet den naem van uw geboortestê?
Orestes:
Gy vraeght het. dit brengt my, die sterf, geen voordeel mê.Ga naar voetnoot526
Ifigenia:
Wat hindert het dus veel te melden, my ten beste?Ga naar voetnoot527
Orestes:
Ik roeme op Argos, mijn heer vaders lant en veste.Ga naar voetnoot528
Ifigenia:
O goden! vreemdling, is daer uw geboortestadt?Ga naar voetnoot529
Orestes:
530[regelnummer]
Mycenen is 't, voorheen zoo zegenrijk geschat.Ga naar voetnoot530
Ifigenia:
Vertroktge, als balling, of van welk geval besprongen?
Orestes:
Ik zworf, als balling 's lants, vrywilligh, en gedwongen.Ga naar voetnoot532
Ifigenia:
Wilt gy niet melden 't geen ik aen u vraegen zal?Ga naar voetnoot533
Orestes:
Zoo 't kan ter loop geschiên, in zulk een ongeval.Ga naar voetnoot534
| |
[pagina 261]
| |
Ifigenia:
535[regelnummer]
Gy komt uit Argos, hier gelant naer mijn gebeden.Ga naar voetnoot535
Orestes:
Niet met mijn' wil, is 't u ten dienst, gy weet de reden.Ga naar voetnoot536
Ifigenia:
Misschien kentge Ilium, alom ontzien met schroom?Ga naar voetnoot537
Orestes:
Och kende ik Troie noit, noch zagh 't oit in mijn' droom!Ga naar voetnoot538
Ifigenia:
Men zeght het leit in d'assche, uit aller menschen oogen.Ga naar voetnoot539
Orestes:
540[regelnummer]
Het is zoo. deze faem verkuntschapte u geen logen.Ga naar voetnoot540
Ifigenia:
En keerde toen Helene in Menelaüs stê?Ga naar voetnoot541
Orestes:
Zy keerde wel, doch bragt geen heil den mijnen mê.
Ifigenia:
Waer is zy? want zy trof voorheene my met smerte.Ga naar voetnoot543
Orestes:
Zy woont nu weder by haer' eersten man te Sparte.Ga naar voetnoot544
Ifigenia:
545[regelnummer]
O algemeene plaegh, by Griek en my berucht!Ga naar voetnoot545
Orestes:
En uit haer bruiloft plukte ik ook een bittre vrucht.Ga naar voetnoot546
Ifigenia:
En keerde 't Grieksche heir, gelijk men hoort gewaegen?
Orestes:
Gy vraegtme teffens veel, verwartme in al dit vraegen.Ga naar voetnoot548
Ifigenia:
'K wil weeten, eerge sterft, hoe 't daer gelegen zy.
| |
[pagina 262]
| |
Orestes:
550[regelnummer]
Vraegh wat u lust. vraegh stout: ik antwoort vrank en vry.Ga naar voetnoot550
Ifigenia:
Is Kalchas, wichelaer van 't heir, weêr thuis verscheenen?
Orestes:
Men zeght hy is vergaen met krijghsvolk uit Mycenen.Ga naar voetnoot552
Ifigenia:
Eerwaerdste godtheit! of Laërtes zoon noch leeft?Ga naar voetnoot553
Orestes:
Hy keerde noch niet t' huis. men zeght hy zwerft en zweeft.Ga naar voetnoot554
Ifigenia:
555[regelnummer]
Dat hy verga, en niet in 't vaderlant vergader.Ga naar voetnoot555
Orestes:
Gy wenscht zoo slim niet, of zy gunnen 't dien verraeder.Ga naar voetnoot556
Ifigenia:
Leeft Thetis zoon Achil nu noch met lijf en ziel?
Orestes:
Al doot, die t'Aulis eer zoo vruchtloos bruiloft hiel.Ga naar voetnoot558
Ifigenia:
Bedrieghlijk, zooze zeght, die 't voelde dus verwaten.Ga naar voetnoot559
Orestes:
560[regelnummer]
Wie zijtge dan, die scherp doorzoekt de Grieksche staeten?Ga naar voetnoot560
Ifigenia:
Ik ben van daer, en raekte een maeght ook vroegh van kant.Ga naar voetnoot561
Orestes:
Mevrou, gy vraeght met reên wat omging in dat lant.Ga naar voetnoot562
Ifigenia:
Waer is de veltheer, in 't getal der goôn getekent?Ga naar voetnoot563
| |
[pagina 263]
| |
Orestes:
Wien meentge? dien ik kende is by 't geluk misrekent:Ga naar voetnoot564
Ifigenia:
565[regelnummer]
Vorst Agamemnon, oir van Atreus rijxgebiet.Ga naar voetnoot565
Orestes:
Ik weet het niet. zwijgh stil, en vraegh dees vraegen niet.
Ifigenia:
Neen by Jupijn, zegh op: het kan mijn hart verblijden.
Orestes:
Hy raekte droef om hals, en miste een' in zijn lijden.Ga naar voetnoot568
Ifigenia:
Is hy al heen? hoe quam hy aen zijn endt? ô wee!Ga naar voetnoot569
Orestes:
570[regelnummer]
Hoe zuchtge dus hierom, of raekt u dit al mê?Ga naar voetnoot570
Ifigenia:
'K beklaegh zijn eerste heil, volmaekt en vry van rouwe.Ga naar voetnoot571
Orestes:
Hy raekte droef om hals, vermoort van zijne vrouwe.
Ifigenia:
Beklaeghlijk lot, vermoort, en van zijn bedtgenoot?Ga naar voetnoot573
Orestes:
Nu rust dan: vraegh niet meer, en laet die dingen doot.
Ifigenia:
575[regelnummer]
Dus veel noch: leeftze, die hem heeft dien slagh gegeven?Ga naar voetnoot575
Orestes:
Z'is doot: want dienze baerde ontnam de moeder 't leven.
Ifigenia:
Verwart palais! waerom holp hy de moeder voort?Ga naar voetnoot577
Orestes:
Hy koelde aen haer zijn' moedt, tot wraek van 's vaders moort.Ga naar voetnoot578
Ifigenia:
Hy strafteze, helaes, om zulk een stuk rechtvaerdigh.
| |
[pagina 264]
| |
Orestes:
580[regelnummer]
Met recht: en nochtans schat de godtheit hem strafwaerdigh.Ga naar voetnoot580
Ifigenia:
Liet Agamemnon dan geen' erfgenaem in 't hof?
Orestes:
Elektre alleen, een maeght, befaemt en rijk van lof.Ga naar voetnoot582
Ifigenia:
Wat stroit de faem nu van de dochter, die hy slaghte?
Orestes:
Datze uit dit leven scheide, en smolt in elx gedachte.Ga naar voetnoot584
Ifigenia:
585[regelnummer]
Zy was elendigh, en de vader, die haar doot:Ga naar voetnoot585
Orestes:
Om eene booze vrou geraekteze in die noot.Ga naar voetnoot586
Ifigenia:
Leeft Agamemnons zoon noch t'Argos, en in vrede?
Orestes:
Dees droeve is nergens, en alom, en houdt geen stede.Ga naar voetnoot588
Ifigenia:
O valsche droomen, gy verdwijnt in ydelheên!Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
En gy, ô geesten, wijs geheeten om uw reênGa naar voetnoot590
Zijt logenachtigh, en lichtvaerdigh, als de droomen.
In menschelijke en in godts zaeken wort vernomenGa naar voetnoot592
Een wargeest. dit alleen blijft over, dat de zoon,
Die wijs was, en gespelt te zitten op den troon,
595[regelnummer]
Nu doot is: magh men hun betrouwen dat zy 't weeten.Ga naar voetnoot590-95
Rey:
Helaes, wie weet ons naer de waerheit af te meeten
Of ons voorouders noch in wezen zijn, of neen?Ga naar voetnoot596-97
| |
[pagina 265]
| |
Ifigenia:
Hoort toe, gy gasten: wy zyn in gesprek getreên
Heel ernstigh, dat u me ten beste kan gedyen,
600[regelnummer]
Inzonderheit aen my, indienge dit wilt lyen.Ga naar voetnoot597-600
Wilt gy naer Argos gaen, indien ik u beschut,
Iet bootschappen aen mijn bloetvrienden, hun tot nut,Ga naar voetnoot602
En brengenze eenen brief, geschreven uit medoogen
Van een' gevangen, die wel weet dat wy niet poogenGa naar voetnoot604
605[regelnummer]
Een' mensch te slaghten: want men dootze naer de wet
Van 't lant, gelijk Diaen die zelf heeft ingezet.
'K had dus lang niemant om naer Argos heen te zenden,
En brieven wederom te brengen van bekenden.Ga naar voetnoot607-08
Gy zijt een, die, zoo 't schijnt, my geensins haetigh zijt,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
En kent Mycene en hen, waer aen ik nu ter tijt
U af wil vaerdigen. men zal uw lijf verschoonen,Ga naar voetnoot610-11
En om 't bestellen van een' brief dus rijk beloonen.Ga naar voetnoot612
Maer d'ander zal alleen, van u gescheiden gaen
[Indien de stadt hem eischt,] ten offer van Diaen.Ga naar voetnoot614
Orestes:
615[regelnummer]
Mevrou, gy spreekt heel wel, dit eenige uitgesloten,
Hem offeren, dat zou mijn hartewee vergrooten.Ga naar voetnoot616
Ik ben de stuurman van de reis naer deze wal.Ga naar voetnoot617
Hy is mijn reisgenoot, mijn jammer ten geval.Ga naar voetnoot618
Het waer onbillijk u te dienen met zijn lijden
620[regelnummer]
En sterven, en my zelf van jammer te bevryden:Ga naar voetnoot619-20
Doch 't zal geschiên, geef hem den brief, met uw bevel,Ga naar voetnoot621
Dat hy dien t'Argos brenge, en uwen last bestell'.
Laet iemant, wien het lust my slaghten. wie zijn kennisGa naar voetnoot623
En vrienden brengt in last, en zich houdt buiten schennis,Ga naar voetnoot623-24
625[regelnummer]
Is byster boos van aert. het is mijn reisgenoot:
'K zagh hem zoo noode als my opoffren aen de doot.
Ifigenia:
O edelmoedige, uit een' braven stam gesproten,
Oprechte halsvrient van uw vrienden en genooten!
| |
[pagina 266]
| |
Och of mijn broeder, dien ik derf, zoodaenigh was:Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Want ik, ô vrienden, derf mijn' broeder op dit pas
Alleen door 't niet te zien. wy zullen dezen zenden,Ga naar voetnoot630-31
Dewijl gy 't zoo begeert, met brieven aen bekenden:Ga naar voetnoot632
Maer gy zult sterven: want gy dringt hier sterk op aen.
Orestes:
Wie zalme slaghten, en dit gruwelstuk bestaen?
Ifigenia:
635[regelnummer]
De zoendienst der godinne is my belast te plegen.
Orestes:
O maeght, een schendigh ampt bedientge, en zonder zegen.Ga naar voetnoot636
Ifigenia:
'K bekleê dit ampt door noot, die my zoo verre braght.Ga naar voetnoot637
Orestes:
Gy zijt een vrou, en voertge een zwaert, dat mannen slaght?
Ifigenia:
Geensins, maer 'k zal mijn hant afwasschen aen uw vlechten.Ga naar voetnoot639
Orestes:
640[regelnummer]
Zoo vraegen vry staet, zegh, wie zalme heden rechten?Ga naar voetnoot640
Ifigenia:
Zy zijn daer binnen, die het bloetrecht gadeslaen.Ga naar voetnoot641
Orestes:
Wat graf verwacht ik, als het halsrecht is voldaen?
Ifigenia:
Het heiligh lijkvier, en een grafspelonk naer waerde.Ga naar voetnoot643
Orestes:
Och zalme zusters hant niet dompelen in d'aerde?Ga naar voetnoot644
Ifigenia:
645[regelnummer]
Och arme mensch, gy wenscht al t'ydel, wiege ook zijt.
Uw zuster woont van deze ongrieksche kust te wijt:
Doch nu ge een Griek zijt, wil ik zelf, naer mijn vermogen,
| |
[pagina 267]
| |
U met dien lijkdienst trou berechten uit medoogen.
'K zal 't graf stoffeeren met cieraeden naer uw' staet,Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
En uw' lijkstapel voên met geelen honighraet,Ga naar voetnoot650
Gezogen van de by uit bloem van bergh en dalen.Ga naar voetnoot650-51
Maer 'k wil de brieven uit de godtskapelle haelen.Ga naar voetnoot652
Gevoel dan dat ik u niet haete bits en boos.Ga naar voetnoot653
Gy dienaers, slaetze ga, doch vry en bandeloos.Ga naar voetnoot654
655[regelnummer]
Ik zal misschien, tot vreught van mijnen welbekenden,Ga naar voetnoot655
Op 't hooghst van my bemint, een bo naer Argos zenden.Ga naar voetnoot656
De brief zal hem tot vreught eer lang bootschappen dat
Zy leven, die men lang voor doot gerekent hadt.Ga naar voetnoot658
Rey:
'K beklaege u, dien men nu zal brengen
660[regelnummer]
Om 't zoenaltaer met bloet te sprengen.Ga naar voetnoot659-60
Orestes:
Uitheemsche vrouwen, vaert, ay vaert
Vry voort: dit's geen ontfarmen waert.Ga naar voetnoot661-62
Rey:
O jongeling, wy eeren uGa naar voetnoot663
Om dit gelukkigh lot, dat nu
665[regelnummer]
U toeviel: want gy vrank ten leste
Zult keeren naer uw vaders veste.Ga naar voetnoot665-66
Pylades:
Dit is onwenschbaer voor een' vrient,Ga naar voetnoot667
Geensins met 's halsvrients doot gedient.Ga naar voetnoot668
Rey:
Elendige offerhanden,
670[regelnummer]
Den vreemde uit vreemde landen
Tot zijn bederf. och ongeval,
| |
[pagina 268]
| |
Wie of van beide sterven zal?Ga naar voetnoot669-72
Ik hang in twijffel wie van bey dien last moet draegen.Ga naar voetnoot673
Zal ik u allereerst, of uwen vrient beklaegen?
Orestes:
675[regelnummer]
Ay zeghme, ô Pylades, zijnwe eens, en bey vernoeght?Ga naar voetnoot675
Pylades:
Ik weet niet. dit's een vraegh, waer op geen antwoort voeght.Ga naar voetnoot676
Orestes:
Wat maeght is dit? hoe wijs wist deze op Grieksch te vraegen,Ga naar voetnoot677
En van de zwaericheên, voor Ilium gedraegen,
Ook van de wederkomst der Grieken, en Godts tolk,Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
Waerzegger Kalchas, en Achilles, stut van 't volk,
En Agamemnon, wiens elenden zy betreurde!
Zy vraeghde wat zijn vrouwe en kinderen gebeurde.
Dees jongkvrou is een telgh van Argos, hier gelant.Ga naar voetnoot683
Zy zoude zeker nu geen' brief van haere hant
685[regelnummer]
Heenzenden, noch zoo scherp die dingen onderzoeken,
Als of 't haer mede trof, indien het in die hoeken
Van Argos en het rijk noch wel geschapen stont.Ga naar voetnoot686-87
Pylades:
Ik docht het geen gy zeght, en had het in den mont,Ga naar voetnoot688
Behalve dit alleen: want ieder kan gewaegen,
690[regelnummer]
Wie tijdingziek is, van der vorsten nederlaegen.Ga naar voetnoot689-90Ga naar voetnoot690
Doch dit ter zy gezet, zy sprak'er noch wat by.Ga naar voetnoot691
Orestes:
Wat was dit? legh het uit, op dat het klaerder zy.Ga naar voetnoot692
Pylades:
'T waer schandelijk dat ik na uwe doot zou leven.
Wy reisden t'zaemen: 't past dat wy te zaemen sneven:
695[regelnummer]
Of 't lantschap Focis en gansch Argos zou niet valschGa naar voetnoot695
Getuigen welk een schande ik haelde op mijnen hals.
| |
[pagina 269]
| |
'T zal veelen schijnen, want boosaerdigen vermeeren,Ga naar voetnoot697
Dat ik u hier verriet, om zelf alleen te keeren,Ga naar voetnoot698
Of u om hals holp, tot verdriet van al 't geslacht,Ga naar voetnoot699
700[regelnummer]
Door looze laegen, om uw rijxkroon, groot van maght,
Uw zuster trouwende, en uw vaders erf te strijken.Ga naar voetnoot701
Ik schaem my des, en 't hart van vreeze wil bezwijken.Ga naar voetnoot702
Onmooghlijk is 't dat ik niet met u sterven zou,
Mijn bloet storte, en verbrande, uit ongeveinsde trou.Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Ik blijve uw vrient, en zie dees vlek niet uit te vaegen.Ga naar voetnoot705
Orestes:
Wat mooghtge strijden, 't voeght my zelf mijn' last te draegen.Ga naar voetnoot706
Een enkle droefheit is genoegh. waer toe het leet
Verdubbelt en verzwaert? want nu gy 't schande heet
En droefheit, zou my ook het zelve wedervaeren,Ga naar voetnoot709
710[regelnummer]
Indien ik u, met my in last en doots bezwaeren,
Om 't leven holp. wat my belangt, 't gaet wel. ik sterfGa naar voetnoot711
Gelukkigh, die, van Godt bezocht, het leven derf.Ga naar voetnoot712
Gy leeft gezegent, en in zuivre en blijde hoven,Ga naar voetnoot713
Ik by Godtloozen. laet u zuster trou beloven,Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
En kinders winnen: want ik gafze u tot een vrou.Ga naar voetnoot715
Zoo blijft mijn naem in eere, en vaders huis van rou
Bevrijt, niet kinderloos, ontbloot van erfgenaemen.Ga naar voetnoot716-17
Dies ga, en leef, en bou mijn vaders hof te zamen.Ga naar voetnoot718
Belantge in Grieken, en in Argos, d'eedle stadt,Ga naar voetnoot719
720[regelnummer]
'K bezweere u by uw hant, ernsthaftigh aengevat,
Bestelme een graf, tot een gedachte van 't voorleden.Ga naar voetnoot721
| |
[pagina 270]
| |
Dat zuster my beklaege, en ga het graf bekleeden
Met eene haervlecht: en verkuntschap toch aen haerGa naar voetnoot722-23
Hoe eene Grieksche vrou my slaghte op 't zoenaltaer.Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Verlaet mijn zuster niet: dat waer uw bloet versmaeden,Ga naar voetnoot725
En vaders hoogen stam en heerlijk hof verraeden.Ga naar voetnoot726
Vaer wel, mijn waertste vrient, en trouwe jaghtgenoot.
Gy hebt om mijnen 't wil geleden stoot op stoot.
Apol heeft, spellende te Delfis, ons bedrogen,Ga naar voetnoot729
730[regelnummer]
De logenkunst verjaeght uit Grieken, zoet op logen,Ga naar voetnoot730
Waerzeggery ten smaet, en 't oude orakelkoor,Ga naar voetnoot730-31
Toen ikze al 't mijn betroude, en gevende gehoor,Ga naar voetnoot732
Mijn moeder moorde, en nu dit boete met mijn leven.Ga naar voetnoot733
Pylades:
Uw graf gewort u. 'k zal uw zuster niet begeven,
735[regelnummer]
Noch onze trou, en wil, als gy zijt overleên,Ga naar voetnoot734-35
U noch veel vieriger beminnen dan voorheen.
Doch schoon de bittre doot gereet staet voor mijne oogen,Ga naar voetnoot737
De godtspraek heeft hierom tot noch toe niet gelogen:
Want als d'elende komt in top gestegen staen,
740[regelnummer]
Dan plaghze menighmael wel dapper om te slaen.Ga naar voetnoot740
Orestes:
Zwijg stil. 'k verwacht geen' troost van godt Apolloos drempel.Ga naar voetnoot741
Daer komt mevrou alreê getreden uit den tempel.
Ifigenia:
Vertrekt gylieden, en bereit daer binnen watGa naar voetnoot743
Men tot den offerdienst en 't slaghten noodigh schat.
745[regelnummer]
Hier zijn de brieven, niet geschreven zonder traenenGa naar voetnoot745
Voor u, ô gasten, hoort wat ik u wil vermaenen.Ga naar voetnoot746
| |
[pagina 271]
| |
Geen drukkige is zich zelf' gelijk, als hy, ontlast
Van vreeze, stout wort, en op geen beloften past:Ga naar voetnoot748
Dies docht ik dat hy, uit dit lant by zijn gezellenGa naar voetnoot749
750[regelnummer]
Geraekt, verzuimen zal mijn brieven te bestellen,
Die dezen brief getrou naer Argos brengen moet.Ga naar voetnoot751
Orestes:
Wat eischtge? spreek ront uit. waer wringt de laers uw' voet?Ga naar voetnoot752
Ifigenia:
Hy zweere dezen brief te levren ons bekenden,Ga naar voetnoot753
En vrienden t'Argos, daer wy hem om heenezenden.Ga naar voetnoot754
Orestes:
755[regelnummer]
Zult gy hem wederom trou zweeren met een' eedt?Ga naar voetnoot755
Ifigenie:
Om wat te doen, of niet? dit zeghme, op dat ik 't weet.Ga naar voetnoot756
Orestes:
Dat ghy hem geensins doot, maer vry weêrom laet vaeren.Ga naar voetnoot757
Ifigenia:
Met reên, zou hy mijn' wil aen vrienden openbaeren.Ga naar voetnoot758
Orestes:
Maer zal de dwingelant dit lijden en verstaen?Ga naar voetnoot759
Ifigenia:
760[regelnummer]
'K zal 't hem vroet maken, en dien vremdling t'scheep doen gaen.Ga naar voetnoot760
Orestes:
Zoo zweer dan heiligh dit te doen naer mijn behaegen.Ga naar voetnoot761
Pylades:
Ik zweer het.Ga naar voetnoot762
Ifigenia:
zegh dien brief te leveren mijn maegen.
Pylades:
'K zal zelf dees brieven aen uw vrienden draegen gaen.
| |
[pagina 272]
| |
Ifigenia:
Ik u van 't Cyaneesch steenrotsigh strant ontslaen.Ga naar voetnoot764
Orestes:
765[regelnummer]
Wat godtheên neemtge tot getuigen van uwe eeden?Ga naar voetnoot765
Ifigenia:
Diane, wiens altaer en offer wy bekleeden.Ga naar voetnoot766
Pylades:
Ik zweer by 't hooft der goôn, wiens eer daer boven blijkt.Ga naar voetnoot767
Ifigenia:
Indienge uwe eeden schent, en my verongelijkt?Ga naar voetnoot768
Pylades:
Zoo keere ik nimmer: maer zoo gy uw trou durft smetten?Ga naar voetnoot769
Ifigenia:
770[regelnummer]
Zoo moete ik levend noit mijn' voet in Argos zetten.
Pylades:
Nu luister watwe noch te reukloos slaen voorby.Ga naar voetnoot771
Ifigenia:
Wat wiltge dan noch meer? laet hooren wat het zy.Ga naar voetnoot772
Pylades:
Bewilligh dit beding, zoo 't schip door storm moght blijven,Ga naar voetnoot773
De brief in zee vergaen, en ik aen lant quaem drijven,Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Dat gyme van dien eedt in dit geval ontslaet.
Ifigenia:
Hoor wat ik doen wil. veel gebeurt'er in elx staet.Ga naar voetnoot776
'K wil 't inhoudt van dien brief by monde u openbaeren,Ga naar voetnoot777
Op dat gy 't altemael mijn vrienden kunt verklaeren,
Dan gaenwe zeker: want indienge niet vergaet,Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
Zoo spreekt de stomme brief al wat geschreven staet.
Vergaet de brief in zee, en komtge aen lant gedreven,Ga naar voetnoot781
Behouden 's lijfs, zoe kunt gy 't hun te kennen geven.
| |
[pagina 273]
| |
Pylades:
Dat 's recht. zoo kan ik my voldoen, den goôn vooral.Ga naar voetnoot783
Nu zegh wien ik den brief in Argos levren zal,
785[regelnummer]
En melt wat gy beveelt aen uw geslacht t'ontvouwen.Ga naar voetnoot785
Ifigenia:
Zegh Ifigene leeft, al wortze doot gehouwenGa naar voetnoot786
By Grieken, en voorheene in Aulis lang verbrant.
Zy zent aen 's konings zoon Orest dit schriftlijk pant.
Orestes:
Waer woont zy? isze van de doot dan weêr verrezen?Ga naar voetnoot789
Ifigenia:
790[regelnummer]
Gy zietze: wilme met geen woorden lastigh wezen.Ga naar voetnoot790
Zegh broeder, brengme weêr naer Argos, eer ik sterf,Ga naar voetnoot791
Uit dit moordaedigh lant. verlosme van dit erf,Ga naar voetnoot792
En 't offren der godinne, om wie ik 't ampt bewaereGa naar voetnoot793
Van vreemdelingen heen te leiden ten altaere.
Orestes:
795[regelnummer]
Wat zegh ik? Pylades? waer staenwe, en op wat gront?Ga naar voetnoot795
Ifigenia:
Orestes is zijn naem, dien noemde ik u terstont.
Vergeet het niet, en quijt getrou uw heilige eeden.Ga naar voetnoot796-97
Pylades:
O goden!
Ifigenia:
daeghtge Godt in dees gelegenheden?Ga naar voetnoot798
Pylades:
Gansch niet: vaer voort: ik stont versuft om 't geen ik dacht.Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
'K zal vraegende misschien iet vinden onverwacht.Ga naar voetnoot800
Ifigenia:
Ga zegh Orest, Diaen bestelde, om ons te hoedenGa naar voetnoot801
Voor vaders zwaert, een hinde, en lietze op 't outer bloeden,
| |
[pagina 274]
| |
Toen vader waende dat hy ons geoffert had.
Diane voerde ons hier. dit's d'inhoudt van dit bladt.
Pylades:
805[regelnummer]
Wat hebtge my nu met een' lichten eedt verbonden,Ga naar voetnoot805
En braef gezworen! ik vertoef niet, maer gezonden
Van deze uw zuster, geve, Orest, aen u dit pant,
Den brief, geschreven met uw zusters eige hant.
Orestes:
'K aenvaerde, en hoeve geen verklaering van dees blaeden.Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
'K gevoele geene vreught van woorden, maer van daeden.Ga naar voetnoot810
O liefste zuster, ik sta stom, och och och och:
En schoon ik u omhels, 'k geloof het naulijx noch.
Wat zal 't een wellust zijn dit wederom te hooren!Ga naar voetnoot811-13
Rey:
O gasten, niet te ruigh een priesterin, gekorenGa naar voetnoot814
815[regelnummer]
Ten offer van Diaen, t'omhelzen: draeght ontzagh.
Ontwijt den sluier niet, dien niemant raeken magh.Ga naar voetnoot816
Orestes:
O Agamemnons telgh, uit eenen stam gesproten
En vader! keer u om, en went eens onverschotenGa naar voetnoot818
Uw aengezicht naer my, uw' eigen broeder, dien
820[regelnummer]
Gy nu omhelst, en docht uw leven noit te zien.Ga naar voetnoot820
Ifigenia:
Noem ik u broeder? rust gy niet van zoo te spreeken?Ga naar voetnoot821
Heel Argos spreekt van hem, en alle Eubeesche streeken.Ga naar voetnoot822
Orestes:
Uw broeder is daer niet, elendige, voorwaer.
Ifigenia:
Zijt gy geboren uit de dochter van Tyndaer?Ga naar voetnoot824
| |
[pagina 275]
| |
Orestes:
825[regelnummer]
'K ben Agamemnons zoon, van Pelops voortgekomen.Ga naar voetnoot825
Ifigenia:
Wat zeghtge? toonme een blijk. hoe hebtge dit vernomen?Ga naar voetnoot826
Orestes:
'K heb zeker blijks genoegh gehoort in vaders hof.Ga naar voetnoot827
Ifigenia:
Zegh op, ik luister toe, en lette op deze stof.Ga naar voetnoot828
Orestes:
'k Zal 't melden. 'k hoorde eerst uit Elektre hoe gins tusschenGa naar voetnoot829
830[regelnummer]
Thyest en Atreus een geschil rees, niet te blusschen.Ga naar voetnoot830
Ifigenia:
Ik hoorde het gerucht van 't gulden vlies, heel oudt:
Orestes:
En 't heughtme wel wat gy borduurde in zijde en gout.Ga naar voetnoot832
Ifigenia:
O allerliefste, dus wort schier mijn hart bewogen.Ga naar voetnoot833
Orestes:
Een zon, schoon schijnende in gekleurde regenbogen.Ga naar voetnoot834
Ifigenia:
835[regelnummer]
Ik breide en weefde dat met kostelijke draên.Ga naar voetnoot835
Orestes:
En wiesch u moeder niet, toen gy zou t'Aulis gaen?Ga naar voetnoot836
Ifigenia:
Ik weet het, om aldaer ter quaeder uur te trouwen.Ga naar voetnoot837
Orestes:
Waerom zondt gy een vlecht aen moeder door getrouwen?Ga naar voetnoot838
Ifigenia:
Tot een gedachtenis van mijn begraven lijk.Ga naar voetnoot839
| |
[pagina 276]
| |
Orestes:
840[regelnummer]
'K zal tekens toonen, daer gezien, tot waerheits blijk.
'K zagh in de kamer van de maeghden, noch verholen,Ga naar voetnoot841
Een oude speer in 't hof van Pelops, lang gescholen
Van Hippodamia de maeght, te Pize in 't zant,
Toen Enomaüs viel, gezwaeit met haere hant.Ga naar voetnoot843-44
Ifigenia:
845[regelnummer]
O allerliefste want geen mensch bestaet my nader,Ga naar voetnoot845
Orest, 'k omhelze u, ver van Argos hof en vader,Ga naar voetnoot846
Uit Argos hier belant.Ga naar voetnoot847
O allerliefste pant!
Orestes:
'K omhelze u, die wy lang al overleden waenen.
850[regelnummer]
Nu menght zich vreught en druk, en onderlinge traenen
Bevochtigen de wang, van blyschap en van rou.Ga naar voetnoot850-51
Ifigenia:
'K liet hem, een teder kint, bevolen aen de trou
Van 's voesters armen, in het hof, bebloet van moorden.Ga naar voetnoot853
Nu kan ik mijn geluk en blyschap met geen woorden
855[regelnummer]
Uitbeelden. mijn gemoedt wat spreeke ik afgetreurt!Ga naar voetnoot855
Dit's meer dan wonder, en wie kan 't geen hier gebeurt
Ontvouwen met de tong, en klaer te kennen geven!Ga naar voetnoot852-57Ga naar voetnoot857
Orestes:
Wy zullen beide nu gelukkigh t'zamen leven,Ga naar voetnoot858
Om 't onderling geluk van wederzy verheught.Ga naar voetnoot859
Ifigenia:
860[regelnummer]
O vrienden, my gemoet een onverwachte vreught.Ga naar voetnoot860
Ik vreeze al dat hy magh ontglippen uit mijn handen.Ga naar voetnoot861
| |
[pagina 277]
| |
O menscheneeters hof, gebout op noortsche stranden!Ga naar voetnoot862
O waerdigh vaderlant, geboortestadt Myceen,
'K begroete u, daerme 't licht des levens eerst bescheen.Ga naar voetnoot864
865[regelnummer]
'K bedanke u, die my voede, en mijnen waerden broeder,
Het licht van al 't geslacht, en mijnen trouwen hoeder.Ga naar voetnoot866
Orestes:
Wy beiden sproten wel uit hoogen stamme, maer
Gansch ongelukkigh solt ons leven, van gevaerGa naar voetnoot868
En jammeren gepropt.
Ifigenia:
Dat voelde ik ongelukkigh,Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Toen vader 't bloote zwaert uitrukte dootsch en drukkigh,Ga naar voetnoot870
En 't koude lemmer my wou drijven in het hart.Ga naar voetnoot871
Orestes:
Het schijntme afwezende u daer ook te zien met smart.Ga naar voetnoot872
Ifigenia:
Och broeder, toen hy my met looze treken leide,
En zonder bruiloftstorts, terwijl een ieder schreide,Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
Naer helt Achilles tent, daer traenen en misbaerGa naar voetnoot875
Zich mengden onder een, om 't bloedigh moortaltaer.Ga naar voetnoot876
Orestes:
Wat waschbadt stont'er, om het offer rein te baden?
Ifigenia:
'K moght vaders stout bestaen, te blint en onberaeden,
Beklaegen, en den moort, die geenen vader past.Ga naar voetnoot878-79
Orestes:
880[regelnummer]
Het eene gruwelstuk hing aen het ander vast.Ga naar voetnoot879-80
Elendige, hadt gy uw' broeder moeten slaghtenGa naar voetnoot881
| |
[pagina 278]
| |
Door dwang van dees godin; men zoude u schuldigh achten
Aen zulk een' broedermoort, te reukeloos begaen.Ga naar voetnoot877-83Ga naar voetnoot882-83
Ifigenia:
Ik hebbe een schendigh stuk bestaen,Ga naar voetnoot884
885[regelnummer]
Een schendigh moortstuk voorgenomen.
Och broeder, naulijx zijtge ontkomenGa naar voetnoot886
Mijn onrechtvaerdigh moortgewelt,Ga naar voetnoot887
Mijn moortmes, op uw keel gestelt.
Wie ziet dees zwaericheên ten ende?
890[regelnummer]
Wat avontuur helptme uit elende?Ga naar voetnoot890
Wat heilzaem middel vinde ik best
Om u uit dit vervloekt gewest
Dees stadt te helpen, vry van rouwe,
In onze Argivische landouwe,Ga naar voetnoot894
895[regelnummer]
Eer ik mijn zwaert en handen moetGa naar voetnoot895
Besmetten met uw edel bloet?
Bedroefde ziel, 't zal u betaemen
Een veiligh middel te beraemen,
Om snel te voet te lande haest,Ga naar voetnoot899
900[regelnummer]
En niet ter zee, te vliên verbaest,Ga naar voetnoot899-900
[De doot genaekt met wijde schreden,]Ga naar voetnoot901-vlg.
Door vreemde volken, woest van zeden,
Door ongebaende wegen: wantGa naar voetnoot903
Langs 't Cyaneesch steenrotzigh strant
905[regelnummer]
Is 't eng en boghtigh. zoo veel mijlen
Te scheepe zou de vlught verwijlen.Ga naar voetnoot904-06
Elendige, och wat overlegh
Rukt deze hinderpaelen wech!
Wat Godt, wat mensch, eer wy 't vermoeden,Ga naar voetnoot909
910[regelnummer]
Zal deze vlught en nootreis spoeden,Ga naar voetnoot910
En toonen Atreus overschot
Ons beide een ent van 't heiloos lot!Ga naar voetnoot912
| |
[pagina 279]
| |
Rey:
'K zagh in dit wonderbaer geval 't geen met geen monden
Is uit te drukken, en ik hoorde, en zal verkonden
915[regelnummer]
Wat mijn gehoor vernam, mijne oogen moghten zien.Ga naar voetnoot913-15
Orest, 't is billijk, dat oprechte vrienden, wien
'T gebeurde elkandere t'ontmoeten, uit ontfarmenGa naar voetnoot917
En blyschap onderling van weêrzy zich omarmen.
Nu voeght het ga te slaen, de rou ter zy gezet,Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
Hoe, na'et bereiken van 't gewenschte heil, wy met
De minste noot den gront van Tauren mogen ruimen.Ga naar voetnoot920-21
De wijze mannen geen gelegenheit verzuimen
Die voorvalt, op dat hun geluk noch verder ga.Ga naar voetnoot916-23Ga naar voetnoot922-23
Orestes:
Dat's recht gezeit. fortuin verleene ons heur gena.
925[regelnummer]
De maght van boven zal een grooter kracht byzetten.Ga naar voetnoot924-25
Ifigenie:
Het kan mijn opzet noch gesprek met u beletten,
Indienge eerst my berecht hoe 't met Elektre ging:Ga naar voetnoot926-27
Wat lot haer toeviel. dit behaeghtme zonderling.Ga naar voetnoot928
Orestes:
Zy leeft, verlooft aen hem, gezegent en in weelde.Ga naar voetnoot929
Ifigenia:
930[regelnummer]
Wat man is dit? hoe hiet de vader, die hem teelde?
Orestes:
Focenser Strofius. begeertge meer, zoo vraegh.Ga naar voetnoot931
Ifigenia:
Is om Elektre dan dees vrient zoo na mijn maegh?Ga naar voetnoot932
Orestes:
Hy is ons zusterling, ten halsvrient my beschoren.Ga naar voetnoot933
| |
[pagina 280]
| |
Ifigenia:
Hy was, toen vader my wou slaghten, niet geboren.Ga naar voetnoot934
Orestes:
935[regelnummer]
Noch niet, want Strofius was toen noch kinderloos.
Ifigenia:
Mijn eige zusters man, zijt welkom voor altoos.Ga naar voetnoot936
Orestes:
Hy is mijn bloetvrient niet alleen, maer ook mijn hoeder.Ga naar voetnoot937
Ifigenia:
Hoe kontge lijden zulk een schelmstuk van uw moeder?Ga naar voetnoot938
Orestes:
Ay zwijgh. ik nam de wraek van haeren mannemoort.Ga naar voetnoot939
Ifigenia:
940[regelnummer]
En om wat reden holp zy uwen vader voort?
Orestes:
Die klank luit schendigh. leer uw moeders schult verzwijgen.Ga naar voetnoot941
Ifigenia:
Ik zwijgh. Mycene ziet u nu ten troone stijgen.Ga naar voetnoot942
Orestes:
Daer Menelaüs heerscht: wy zwerven buiten 't lant.Ga naar voetnoot943
Ifigenia:
Verdrukt dan oom 't geslacht, befaemt door schant op schant?Ga naar voetnoot944
Orestes:
945[regelnummer]
Geensins, de Razerny vervolghtme alom te vinnigh.
Ifigenia:
Dit bleek op strant. men zeght gy raesde daer krankzinnigh.
Orestes:
'K ben nu niet eerst om mijn bezetenheit verdacht.Ga naar voetnoot947
Ifigenia:
De Vloekgodin, zoo 'k hoor, bestraft uw moederslaght.Ga naar voetnoot948
| |
[pagina 281]
| |
Orestes:
Zy rijdtme nacht en dagh, en weet my in te toomen.Ga naar voetnoot949
Ifigenia:
950[regelnummer]
Wat moghtge aen deze kust, zoo hoogh in 't noorden, komen?
Orestes:
Door Delfis antwoort, en Apollo, die het riedt.Ga naar voetnoot951
Ifigenia:
Met welk een ooghmerk? magh men 't hooren ofte niet?
Orestes:
'K zal 't zeggen. dit's 't begin van mijne zwaericheden.
Na datwe moeder met ons handen [welke reden
955[regelnummer]
Wy liever zwijgen dan verhaelen], dreven knapGa naar voetnoot954-55Ga naar voetnoot955
De Vloekgodinnen ons met kracht in ballingschap.
Ik trok op Godt Apols gebodt t'Athene binnen,
Om daer te pleiten voor onnoembre Vloekgodinnen:Ga naar voetnoot958
Hier zit het heiligh recht, van Jupiter gesteltGa naar voetnoot959
960[regelnummer]
Voor Mars, die zijne vuist bevlekte door gewelt:Ga naar voetnoot960
En daer verscheenen, wou my geen der onderzatenGa naar voetnoot961
Huisvesting gunnen, als een' mensch by Godt verwaten:Ga naar voetnoot962
Maer die, hierom beschaemt, noch, aengeport door reên,Ga naar voetnoot963
Mijn heil behartighden, bestelden my alleenGa naar voetnoot964
965[regelnummer]
Nootdruftigh dischgerecht, in 't eenzaem huis gezeten.Ga naar voetnoot965
'K most zwijgen, en geen' mensch te spreeken my vermeeten,Ga naar voetnoot966
Noch nutten spijs en drank met iemant dischgemeen.Ga naar voetnoot967
Elk dronk zijn schael vol wijns, die langs de tafel heen
Omwandelde, terwijl men zong en quinkeleerde.Ga naar voetnoot968-69
970[regelnummer]
Ik dorst die gasten niet bestraffen, schoon 't my deerde,Ga naar voetnoot970
En treurde stom en stil, ontveinsde 't geen ik zagh.
Ik zuchte zwijgende, om vrou moeders nederslagh.Ga naar voetnoot972
| |
[pagina 282]
| |
Nu hoore ik heeft mijn ramp Athene stof gegeven
Een feest te vieren, noch by hen in zwang gebleven,Ga naar voetnoot973-74
975[regelnummer]
En Pallas volk eert noch dien gouden offerkelk.Ga naar voetnoot975
Na dat ik stont te recht op Mavors bergh voor elk,Ga naar voetnoot976
Besloegh ik eenen stoel, en 't hooft der RazernyenGa naar voetnoot977
Den andren stoel voor my. het ging'er op een stryen.Ga naar voetnoot978
'K verweere mijne zaek met reên, en Febus hoort
980[regelnummer]
De wettige oirzaek van dien droeven moedermoort,Ga naar voetnoot979-80
En geeft getuighnis van mijne onschult. Pallas teldeGa naar voetnoot981
Gelijke stemmen, dies de vierschaer vonnis velde,
En van de moederslaght my vrykende en ontsloegh.Ga naar voetnoot981-83
Wat Vloekgodin hier zat, en 't vonnis overwoegh,Ga naar voetnoot984
985[regelnummer]
Bestemde dit besluit, en schoude my gansch louter:Ga naar voetnoot984-85Ga naar voetnoot985
Maer andre Vloeken, dol en wetteloos en stouter,Ga naar voetnoot986
Vervolghden, dreven my, vol onrust, heene en weêr,Ga naar voetnoot987
Dies ik naer 't heilighdom te Delfis wederkeer.
Daer legge ik voor de kerk gestrekt, en vaste en waeke,Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
En zweer de hant aen my, uit opgezette wraeke,Ga naar voetnoot990
Te slaen, ten zy 't Apol, die my verriet, wil hoên.Ga naar voetnoot991
Ik hoorde Febus uit den gouden dryvoet toenGa naar voetnoot992
My herwaert zenden, om Dianes beelt, gesteegenGa naar voetnoot993
Van boven uit de lucht, te schaeken door zijn' zegen,Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
En neêr te zetten op Athenes vryen gront.Ga naar voetnoot995
Nu helpme trou aen 't heil, getoont door Febus mont.
Bestelme 't beelt, op dat de Razernye scheie,Ga naar voetnoot997
En 'k zal u in Myceen herstellen met mijn gleie.Ga naar voetnoot998
| |
[pagina 283]
| |
O waerde zuster, eer der zustren, helpme dan,Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
En 't vaderlijke huis: want zoo men 't beelt, dat van
Den hemel daelde, niet kan schaeken uit uw kooren,Ga naar voetnoot1001
Zoo is de gansche stam en Pelops hof verloren:
Rey:
Der goden gramschap treft geduurigh dan en dus,Ga naar voetnoot1003
De telgen van den stam en 't zaet van Tantalus.Ga naar voetnoot1004
Ifigenia:
1005[regelnummer]
O broeder, eerge quaemt was 't eenige verlangen
Naer Argos, om uw' mont te kussen en uw wangen.Ga naar voetnoot1006
Nu wil ik watge wilt, en wensche u naer mijn maghtGa naar voetnoot1007
Te vryen van uw smart, en vaders droef geslacht
Te redden, en weêrom op vasten voet te stellen,
1010[regelnummer]
En wil den dochtermoort niet wreeken, noch vertellen.Ga naar voetnoot1010
'K wil mijne hant aen u niet slaen, maer 't huis behoên,
Doch vreeze dees godin of dwinglant zal 't vermoên,
Als hy d'altaernis van het kerkbeelt vint verlaeten.Ga naar voetnoot1012-13Ga naar voetnoot1013
Hoe berge ik 't leven best? wat onschult kanme baeten?Ga naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
Doch kan men teffens dit beschikken snel en stip,Ga naar voetnoot1015
Het kerkbeelt schaeken, en my bergen in een' schip,
Dat waer gevaerlijk, doch een daet met recht lofwaerdigh.
Maer wiltge scheiden, my hier laeten, 'k ben wilvaerdigh.
Trek vry behouden heen naer huis, en spoe u voort.
1020[regelnummer]
Ik zwicht voor lijfsgevaer, noch dreigement, noch moort,Ga naar voetnoot1020
Zoo gy geborgen blijft. men wenscht een' vorst in 't leven,Ga naar voetnoot1018-21Ga naar voetnoot1021
Den pijler van het huis. wat's aen een vrou bedreven!Ga naar voetnoot1022
Orestes:
'K wil niet mijn hant aen u, gelijk aen moeder, slaen:Ga naar voetnoot1023
Al bloet genoegh gestort. ik leef en sterf voortaen
1025[regelnummer]
Met u alleen, en wil een zelve lot genieten,Ga naar voetnoot1025
U medevoeren, of hier 't leven inneschieten,
| |
[pagina 284]
| |
En sterven aen uw zy. hoor mijn gevoelen noch.
Zoo dit Diaen verdriet, hoe zoume Febus toch
Beveelen 't outerbeelt naer Pallas stadt te scheepen,
1030[regelnummer]
Uw aenschijn hier te zien? want dit by een gegreepen,Ga naar voetnoot1030
En overwoogen, hoop ik t' Argos weêr te staen.Ga naar voetnoot1031
Ifigenia:
Hoe kan 't geschieden dat wy beide niet vergaen,
Terwijlwe mikken op het wit van ons begeeren?Ga naar voetnoot1033
Bedenk het. 't ooghmerk is alleen naer huis te keeren.Ga naar voetnoot1034
Orestes:
1035[regelnummer]
En kan men dien tyran niet helpen aen een' kant?
Ifigenia:
Gevaerlijk, zoo hy wort van vreemden aengerant.Ga naar voetnoot1036
Orestes:
Men waegh' het, raeken wy aldus den noot te boven.
Ifigenia:
Ik durf het niet, en moet uw moedigh opzet loven.Ga naar voetnoot1038
Orestes:
Of gy my heimelijk verschuilde in deze kerk?
Ifigenia:
1040[regelnummer]
Om in de duisternis te glippen uit dit perk?Ga naar voetnoot1040
Orestes:
De nacht bedekt den dief: de waerheit zoekt de zonnen.Ga naar voetnoot1041
Ifigenia:
Men zou de tempelwacht niet licht bedriegen konnen.
Orestes:
Helaes, wy zijn om hals. hoe raekt men van dien gront?
Ifigenia:
My dunkt ik weet noch raet, en eenen nieuwen vont.
| |
[pagina 285]
| |
Orestes:
1045[regelnummer]
Ontvou my uwen raet, of ik het ook verstont.Ga naar voetnoot1043-45Ga naar voetnoot1045
Ifigenia:
'K gebruik met glimp dat gy van spooken zijt bezeten.Ga naar voetnoot1046
Orestes:
Wat treken vint men, daer de vrouwen niet van weten?
Ifigenia:
'K zal melden hoe gy vlughte om uwe moederslaght.
Orestes:
Gebruik mijn onheil tot ons heil, naer uwe maght.Ga naar voetnoot1049
Ifigenia:
1050[regelnummer]
'K zal zeggen dat men u ten offer niet magh wijden:
Orestes:
En met wat glimp en schijn? 'k vermoede iet in dit lijden.Ga naar voetnoot1051
Ifigenia:
Gy zijt onzuiver, en moet eerst geloutert zijn.
Orestes:
Hoe kuntge 't kerkbeelt hun dan schaeken met een' schijn?
Ifigenia:
Ik wil het zuiveren aen strant, in zoute stroomen.Ga naar voetnoot1054
Orestes:
1055[regelnummer]
Is 't kerkbeelt binnen, daer wy beide om herwaert komen?Ga naar voetnoot1055
Ifigenia:
'K zegh 't outerbeelt, van u bevlekt, eischt zuivering.Ga naar voetnoot1056
Orestes:
En waer? zegh zuidwaert, daer ons d'inham eerst ontfing.Ga naar voetnoot1057
Ifigenia:
Daer 't schip op anker leght gemaert om af te vaeren.Ga naar voetnoot1058
Orestes:
Draeght iemant neffens u het kerkbeelt naer de baeren?Ga naar voetnoot1059
| |
[pagina 286]
| |
Ifigenia:
1060[regelnummer]
Ik zelve alleen magh dit aenraeken, en niet ruw.Ga naar voetnoot1060
Orestes:
Wat deel heeft Pylades aen dezen moort zoo schuw?Ga naar voetnoot1061
Ifigenia:
Men zegge dat hy zich bezoedelt heeft aen u:Ga naar voetnoot1062
Orestes:
Zult gy dit heimlijk of met 's konings wil voltrekken?Ga naar voetnoot1063
Ifigenia:
'K zet hem met woorden om; ik kan 't niet anders dekken.Ga naar voetnoot1064
Orestes:
1065[regelnummer]
De gley leght zeylreede, om te gaen op Godts gena.Ga naar voetnoot1065
Ifigenia:
Bezorght gy 't ovrige, op dat d'aenslagh wel besla.Ga naar voetnoot1066
Orestes:
Een eenigh schort hier aen, dat d'aenslagh blijf verholen.
Bezweert dees vrouwen, en vermaentze, om niet te doolen.Ga naar voetnoot1068
Een vrouwetong verwekt medoogen in den mensch.Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
Ik hoope al 't ander zal beslaen naer onzen wensch.
Ifigenia:
O waerde vrouwen, 'k heb mijn opzicht op u allen.Ga naar voetnoot1071
Mijn leven hangt aen u, en hoe dit uit wil vallen,Ga naar voetnoot1072
Of wel of qualijk, en versteeken van mijn lant,Ga naar voetnoot1073
En waertsten broeder, en mijn' waertsten bloetverwant.Ga naar voetnoot1074
1075[regelnummer]
Dit zy 't begin dan van mijn rede t'overwegen,Ga naar voetnoot1075
Hoe alle vrouwen van natuure zijn genegen
Tot onderlinge liefde, en, tot een' toeverlaet,
De hant te houden aen den algemeenen staet.Ga naar voetnoot1077-78
Zwijght stil, en helpt ons vlught. men looft getrouwe tongen.Ga naar voetnoot1079
| |
[pagina 287]
| |
1080[regelnummer]
Gedenkt hoe hier een trits van vrienden, hardt gedrongen,Ga naar voetnoot1080
Al teffens een gevaer geperst is uit te staen,Ga naar voetnoot1081
Te keeren in hun lant, of teffens hier vergaen.Ga naar voetnoot1082
Raek ik behouden, gy zult ook dien zegen erven.
'K zette u behouden en verheught op Grieksche werven.Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Weshalve bidde ik u, by uwe rechte hant,Ga naar voetnoot1085
En u, en u, en u, met mont en kusverbant,Ga naar voetnoot1086
By uwe trou, en by de liefste in uw geslachten,Ga naar voetnoot1087
By vader, moeder, en uw kinders, leert u wachten.Ga naar voetnoot1088
Wat zeghtge nu hier toe? hoe sterktge dit verzoek?Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
Wie kan het weigeren? maektge u hierinne t'zoek,Ga naar voetnoot1090
Dan is 't voorwaer met my en broeder omgekomen.
Rey:
Mevrou, schep goeden moet. volhardt by 't voorgenomen:
Wat ons belangt, van ons wort niet een woort gerept
[Dat weet Jupijn], van al wat gy geboden hebt.Ga naar voetnoot1094
Ifigenia:
1095[regelnummer]
Het ga u wel om zulk een antwoort, rijp van reden.
Uw aller plicht vereischt terstont in 't hof te treden.Ga naar voetnoot1096
De koning van dit lant zal strax verschijnen, omGa naar voetnoot1097
Hier t'onderzoeken of men voor het heilighdom
De gasten heeft geslaght, gewijt tot offerhanden.
1100[regelnummer]
Eerwaerdighste godin, die, t'Aulis aen de stranden,
My voor 't moordaedigh zwaert van vader hebt bevrijt,
Behoeme, en deze mede, in dezen bangen strijt.Ga naar voetnoot1102
Of Grieken zal om u, lieght d'antwoort uit Godts kooren,Ga naar voetnoot1103
Noit Delfis zoeken, om Apolloos mont te hooren.
1105[regelnummer]
Maer nu verzoenbaer, schey uit dit verwaten lant.Ga naar voetnoot1105
Trek heen naer Pallas stadt, daer zy d'olyven plant.Ga naar voetnoot1106
Het voeght u langer niet te blijven by dien wreede,Ga naar voetnoot1107
Nu gy mooght woonen in een zegenrijke stede.Ga naar voetnoot1108
| |
[pagina 288]
| |
I. Keer:
Halcyon, die, met rou belaên,Ga naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Om Pontus rotsstrant heenenGa naar voetnoot1110
Uw droevigh onheil zingt met steenen,
Een' zang, by wijzen slechts verstaen,Ga naar voetnoot1112
En uwen man doorgaens beklaeght,Ga naar voetnoot1113
Met galmende gezangen,
1115[regelnummer]
'K gelijke my, van druk bevangen,Ga naar voetnoot1115
By u, waer van het strant gewaeght.Ga naar voetnoot1116
Ik hier een vogel, zonder schacht,
En onvoorzien van pennen,
Verlang naer Griekenlant te rennen,
1120[regelnummer]
Uit lust ter Godtheit van de jaght,Ga naar voetnoot1120
Die op den bergh van Cynthus vaert,Ga naar voetnoot1121
Met palmen, groen van bladen,
Laurieren en olijf geladen,Ga naar voetnoot1123
Latonaes dochter lief en waert.Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
'K wensch zwaenen, tot gezang geboren,Ga naar voetnoot1125
Aen 't water daer met lust te hooren.Ga naar voetnoot1126
I. Tegenkeer:
Het stontme op traenen, toen de stadtGa naar voetnoot1127
Ter neêr plofte, ik most vaeren
Met vreemde roovers door de baren,
1130[regelnummer]
Om gout geveilt, en opgevat.Ga naar voetnoot1130
De spruit van Agamemnon moet
De maeght, een priesterinne,
Ten dienst der wufte jaghtgodinne,
Een plengster van het hartebloet,Ga naar voetnoot1134
| |
[pagina 289]
| |
1135[regelnummer]
Hier dienen met een offerboet,Ga naar voetnoot1135
En schaffen offerhanden
Van vee, om op 't altaer te branden,
Met een doorgaens bedrukt gemoedt.Ga naar voetnoot1131-38Ga naar voetnoot1138
Gy zijt de zwaericheên gewent,
1140[regelnummer]
En hoeftze niet te leeren
Verdraegen: doch de kans kan keeren
Met eenen zwaey, na lange elend.Ga naar voetnoot1139-42
Na zacht gevley van goede dagen
Is 't juk van rampspoên zwaer te draegen.
II. Keer:
1145[regelnummer]
De gley met vijftigh riemen zal,
Befaemde maeght, u slingerenGa naar voetnoot1146
Naer Argos met den dans der vingeren
Op Faunus fluit. dat zoet geschalGa naar voetnoot1147-48
Bestelt den roeier kracht en moedt.Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Apollo spoedt het vaerenGa naar voetnoot1150
Met zijne lier van zeven snaeren,
En zingt en speelt u door den vloet
Aen 't vruchtbre en vette Atheensche lant.
De snelle riemen streven
1155[regelnummer]
Door zee: ik eenzaam hier gebleven,
Sla mijn gezicht naer u van strant.
De winden vallen in het zeil
Van achter. touwen rekkenGa naar voetnoot1158
Terwijl de winden rustig trekken,Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
En 't schip door zee bruischt tot uw heil,
Op heesch klaeroen en zeetrompetten,Ga naar voetnoot1161
Om recht Pireüs in te zetten.Ga naar voetnoot1162
II. Tegenkeer:
Och quaem ik op de klaere baen,Ga naar voetnoot1163
Daer 't brandend vier der zonne,
1165[regelnummer]
Der hemellichten aêr en bronne,Ga naar voetnoot1165
| |
[pagina 290]
| |
Gewoon is jaerlijx om te gaen:Ga naar voetnoot1166
'K zou recht in top van 't oude hof,Ga naar voetnoot1167
Vol kamers, hangen blijven,Ga naar voetnoot1167-68
En op mijn taeie vleugels drijvenGa naar voetnoot1169
1170[regelnummer]
In 't hart der reien, daer met lofGa naar voetnoot1169-70
Ik, maeght zijnde, in de bruiloft stont,Ga naar voetnoot1171
En voor mijn moeders voetenGa naar voetnoot1172
Bevalligheden quam ontmoeten,
En voerdeze ten dansse in 't ront.Ga naar voetnoot1173-74
1175[regelnummer]
'K was uitgestreeken met de prachtGa naar voetnoot1175
Van rijke feestgewaeden,
En puik van allerley cieraeden,
Daer 't al most volstaen in zijn kracht.Ga naar voetnoot1178
Haerlokken schaduwden mijn kaeken,
1180[regelnummer]
Waer op de roozen schooner blaeken.Ga naar voetnoot1180
Thoas:
Waer is, waer spreeke ik nu de Grieksche kerkkostrin?Ga naar voetnoot1181
Heeft zy de gasten al gewijt voor ons godin?
Rey:
Hier isze, ô koning. die u reên geeft van haer werken.Ga naar voetnoot1183
Thoas:
Wel Agamemnons kint, draeghtge uit Dianaes kerken,Ga naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
Dat ongeoorlooft is, dit kerkbeelt met uw hant?Ga naar voetnoot1185
Ifigenia:
Hou stant, heer koning. och hou toch een luttel stant.Ga naar voetnoot1186
Thoas:
Wat rechtge nieus aen? zeghme, ô Ifigeen, doe kennis.Ga naar voetnoot1187
Ifigenia:
Ik zuivere antwoorde u. my gruwt van zulk een schennis.Ga naar voetnoot1188
| |
[pagina 291]
| |
Thoas:
Wat brengtge nieus voor? spreek recht uit, beknopt en klaer.Ga naar voetnoot1189
Ifigenia:
1190[regelnummer]
Gy vingt hier offers op, ten smette van 't altaer.Ga naar voetnoot1190
Thoas:
Hoe weetge dit? of spreektge alleen naer uwe meening?Ga naar voetnoot1191
Ifigenia:
Het kerkbeelt keerde zich, daer 't stont, om dees verkleening.Ga naar voetnoot1192
Thoas:
Van zelf? of keerde 't door aerdtbeving met een' zwey?Ga naar voetnoot1193
Ifigenia:
Van zelf, en ons godin look d'oogen alle bey.
Thoas:
1195[regelnummer]
Wat 's d'oirzaek? zijn de vreemde ontzuivert door hun leven?Ga naar voetnoot1195
Ifigenia:
Dat is 't, en anders niet. my schrikt 't geen zy bedreven.
Thoas:
Vermoordenze op hun kust een' aengekomen gast?Ga naar voetnoot1197
Ifigenia:
Zy quamen herwaert aen, met huismoort zwaer belast.Ga naar voetnoot1198
Thoas:
Wat huismoort? 't lustme dit te hooren, en te weeten.
Ifigenia:
1200[regelnummer]
Zy hebben, bey vervloekt, hun moeder dootgesmeeten.Ga naar voetnoot1200
Thoas:
O Godt Apollo, dit's in 't noorden noit gehoort!Ga naar voetnoot1201
Ifigenia:
Heel Grieken dreefze wech, en schupteze uit de poort.Ga naar voetnoot1202
Thoas:
Zoo brengtge 't beelt hierom naer buiten van het outer?
Ifigenia:
Om 't af te wasschen, in dees lucht, heel rein en louter.Ga naar voetnoot1204
| |
[pagina 292]
| |
Thoas:
1205[regelnummer]
Hoe kreeghtge kennis van der vreemdelingen smet?
Ifigenia:
Toen 't kerkbeelt op 't altaer gekeert stont en verzet.Ga naar voetnoot1206
Thoas:
Gy vat het recht, als opgevoedt by Grieksche wijzen.Ga naar voetnoot1207
Ifigenia:
Hun blijde tyding streelt mijn hart, dat d'aders rijzen.Ga naar voetnoot1208
Thoas:
Zoo brengenze u wat goets van Argos uit de zee?Ga naar voetnoot1209
Ifigenia:
1210[regelnummer]
Mijn eenigh broêr Orest leeft noch in rust en vrê.Ga naar voetnoot1210
Thoas:
Zoo wiltge om deze maer hen spaeren by het leven?Ga naar voetnoot1211
Ifigenia:
En vader is gezont en frisch tot noch gebleven.
Thoas:
Gy gingt, Diaen ten dienst, dan uit de kerk met reên?Ga naar voetnoot1213
Ifigenia:
Als die gansch Grieken haete, om 't onheil daer geleén.Ga naar voetnoot1214
Thoas:
1215[regelnummer]
Waer nu gebleven met dees vreemden uit de baren?Ga naar voetnoot1215
Ifigenia:
Men moet d'instelling van de kerkwet rein bewaeren.
Thoas:
Hoe komen waschvat en uw degen van der hant?Ga naar voetnoot1217
Ifigenia:
Ik wil ze eerst zuiveren kerkpleghtigh op het strant.Ga naar voetnoot1218
Thoas:
Met eene bronaêr, of in zoute waterplassen?
| |
[pagina 293]
| |
Ifigenia:
1220[regelnummer]
De zee is maghtigh al de vlekken af te wassen.
Thoas:
Het offer der godin zal heiliger beslaen:
Ifigenia:
En mijne tempelplicht ook heiliger bestaen.Ga naar voetnoot1222
Thoas:
Komt hier de zeetong niet Dianaes drempel likken?Ga naar voetnoot1223
Ifigenia:
Wy hoeven eenzaemheit, en moeten meer beschikken.Ga naar voetnoot1224
Thoas:
1225[regelnummer]
Zoo breng hen waerge wilt: 'k wil geen geheimnis zien.
Ifigenia:
My past het outerbeelt in 't loutren eer te biên.Ga naar voetnoot1226
Thoas:
Met reên: het is bevlekt met moederslaght, te schroomen.Ga naar voetnoot1227
Ifigenia:
Ik had het anders uit den tempel niet genomen.
Thoas:
Godtvruchtigheit, met vlijt gepaert, een ieder sticht.Ga naar voetnoot1229
Ifigenia:
1230[regelnummer]
Hoor watme staet te doen.Ga naar voetnoot1230
Thoas:
Dat meltme naer uw' plicht.
Ifigenia:
Men boey de gasten.
Thoas:
Hoe, op datze niet ontvlieden?Ga naar voetnoot1231
Ifigenia:
Een Griek is trouweloos.
Thoas:
Gy dienaers, boeit henlieden.
Ifigenia:
Men breng' de gasten hier.
| |
[pagina 294]
| |
Thoas:
Het zal terstont geschiên.
Ifigenia:
Men dekke d'oogen, dat zy 't zonnelicht niet zien.Ga naar voetnoot1234aGa naar voetnoot1234b
1235[regelnummer]
Bestelme ook eenen stoet van uwe lijftrouwanten.Ga naar voetnoot1235
Thoas:
En om wat reên?
Ifigenia:
Om al dien hoop in stadt te planten.Ga naar voetnoot1236b
Thoas:
Op dat'er geen verschijne omtrent dien offerslaght? Ga naar voetnoot1237
Ifigenia:
Dat waer een gruwelstuk.Ga naar voetnoot1238a
Thoas:
Ga heen, getrouwe wacht,
En zegh dat niemant dit slaghtoffer dicht genaeke.
Ifigenia:
1240[regelnummer]
Geen van de vrienden hoedt de stadt met zulk een waeke.
Thoas:
Gy tuight van my het geen op u veel beter slaet,
Naerdien het gansche lant om u verwondert staet.Ga naar voetnoot1238b-42
Ifigenia:
Nu sta hier voor de kerk.Ga naar voetnoot1243a
Thoas:
Om wat te doen en leeren?Ga naar voetnoot1243b
Ifigenia:
De kerk te zuiveren met gout, op dat in 't keerenGa naar voetnoot1244
1245[regelnummer]
Gy haer gereinight vint, wanneer de gasten hierGa naar voetnoot1244b-45
Aenkomen.Ga naar voetnoot1245b-46a
| |
[pagina 295]
| |
Thoas:
Wat verricht ik dan naer 's kerks manier?Ga naar voetnoot1246
Ifigenia:
Gy moet uwe oogen met een' zijden sluier dekken.Ga naar voetnoot1247
Thoas:
Om met geen offerslaght mijne oogen te bevlekken?Ga naar voetnoot1248
Ifigenia:
En draele ik u te lang?Ga naar voetnoot1249a
Thoas:
Hoe treffe ik best de maet?Ga naar voetnoot1249b
Ifigenia:
1250[regelnummer]
Het geve u dan niet vreemt.Ga naar voetnoot1250a
Thoas:
Beschik wat hier toe staet.Ga naar voetnoot1250b
Ifigenia:
Och of dees zuivering besloegh naer mijn gebeden!
Thoas:
Ik bidde desgelijx het zelve uit rijpe reden.Ga naar voetnoot1252
Ifigenia:
Ik zie de gasten nu aenstappen uit het huis,Ga naar voetnoot1253
De jongelingen, en het heilighdom, heel kuisch,Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Om dien vervloekten moort door offerslaght te vaegen.Ga naar voetnoot1255
Ik zie de fakkels voor de gasten heenedraegen,Ga naar voetnoot1256
En 't geen de loutering van hun en 't kerkbeelt eischt.
'K gebie den burger dat hy voor dees zuivring deist.Ga naar voetnoot1258
Zoo eenige kostrin de hant wil rein bewaeren,Ga naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
Of huwlijk sluiten, of in arbeit gaet van baeren,Ga naar voetnoot1260
Vertrekt en wijkt, op dat gy smet ontfangt noch hoon.Ga naar voetnoot1261
O dochter van Jupijn, en dochter van Latoôn,Ga naar voetnoot1262
| |
[pagina 296]
| |
Wassche ik hun' dootslagh af, en offre hen ter stedeGa naar voetnoot1263
Daer 't voeght, gy zult voortaen, in veiligheit en vrede,
1265[regelnummer]
Gerust een zuiver huis bewoonen zonder vlek,
En wy gelukkigh zijn. schoon ik nu niet ontdek'Ga naar voetnoot1266
Het ovrige aen de goôn, veelkundigh en ervaeren,
Noch lust my, ô Diaen, dus veel u t'openbaeren.Ga naar voetnoot1268
De tweeling van LatoneGa naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Godt Febus, met zijn gouden haer,
Verdient dat elk hem kroone,
Om zijn vernuft en harpesnaer.Ga naar voetnoot1272
Diane, schoon van straelen,
Is fix op schieten afgerecht,
1275[regelnummer]
In Delos vruchtbre dalen.Ga naar voetnoot1275
De moeder van 't stilstaende en slecht
Bronwater, toenze scheide
Van 't eilant, overal befaemtGa naar voetnoot1276-78
Door hun geboort, geleide,
1280[regelnummer]
Droeghze op de kruin Parnas genaemt,Ga naar voetnoot1279-80Ga naar voetnoot1280
Den wijngodt toegeschreven,Ga naar voetnoot1281
Daer eer de draek, een aerdtsch gedroght,Ga naar voetnoot1282
Den rugh hadde opgeheven,Ga naar voetnoot1283
Vol spikklen van natuur gewrocht.
1285[regelnummer]
De muil zagh root en bloedigh,
Vol kopre tanden. zulk een dierGa naar voetnoot1286
Bewaekt Godts antwoort moedigh,Ga naar voetnoot1287
In schaduwe van lauwerier.
O Febus, gy, noch teder,
1290[regelnummer]
En hupplende op uw moeders arm,
Schoot dien spelonkdraek neder,
Begost, op 's vreemdelings gekerm,
| |
[pagina 297]
| |
Den vraegende te paeien,Ga naar voetnoot1292-93
Gezeten op den dryvoettroon,Ga naar voetnoot1294
1295[regelnummer]
Heel schuw van 't zaet te zaeienGa naar voetnoot1295
Der logentael, te koop om loon,Ga naar voetnoot1296
Daer lang Kastalje in waerdeGa naar voetnoot1297
Haer water uitgiet klaer en puur,
En 't navelpunt der aerdeGa naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
U kent voor zijnen nagebuur.Ga naar voetnoot1300
Maer Febus rant in 't ende
Vrou Themis, telgh van 't aerdtrijk, aen,
Verstootze, in droeve elende
Uit d'antwoortkoorspelonk, die waen
1305[regelnummer]
En zinnepoppen baerde,Ga naar voetnoot1304-05
Ook veelen 't aenstaende en 't verleên
En 't voor de hant verklaerde,
Wat in den droom op 't bed verscheen:Ga naar voetnoot1301-08
Want d'aerde, door 't verspreeken
1310[regelnummer]
Van 't kroost der bitse nydigheit,
Godt Febus had versteeken,
En hem 's waerzeggers dienst ontzeit.Ga naar voetnoot1309-12
De koning, snel van voeten,Ga naar voetnoot1313
Streeft naer den troon van Godt Jupijn,
1315[regelnummer]
En klaeght hem, na het groeten,Ga naar voetnoot1315
Hoe hy nu quam in armen schijnGa naar voetnoot1316
Met lege handen klaegen,Ga naar voetnoot1317
En badt hem vierigh 's aerdtrijx haet
En Delfis antwoort toch te jaegen
1320[regelnummer]
Uit Febus kerke, nu versmaet.Ga naar voetnoot1318-20
Jupijn begost te lachen,
| |
[pagina 298]
| |
Naerdien de zoon zoo ras en snel
Hem quam om inkomst prachen
En winst voor zijn spelonkkapel.Ga naar voetnoot1323-24
1325[regelnummer]
Hy schud het hooft, en weigertGa naar voetnoot1325
Dees bede, schort het droomgenot,Ga naar voetnoot1326
Neemt wegh het hooghgesteigertGa naar voetnoot1327
Bedrogh, gedwongen met een slot,Ga naar voetnoot1328
Herstelt dus Febus waerde,Ga naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
Beschikt den volken heiligh dichtGa naar voetnoot1330
In eenen hoop by een vergaerde,Ga naar voetnoot1331
Een waere spellinge, uit het licht
Van zijnen troon daer boven;Ga naar voetnoot1332-33
Een afscheit waert te loven.Ga naar voetnoot1334
Bode:
1335[regelnummer]
O kosterinnen van altaer en kerk, waerheenGa naar voetnoot1335
Is koning Thoas, dien wy zoeken, nu getreên?
Sluit op de hofpoort: roept terstont den lantsheer buiten.Ga naar voetnoot1337
Rey:
Wat's dit? zal ik het geen my niet geboôn is uiten?Ga naar voetnoot1338
Bode:
Twee knaepen, door den raet van Agamemnons kint,Ga naar voetnoot1339
1340[regelnummer]
Vervlogen uit dit lant te water heel gezwint,Ga naar voetnoot1340
Met eene Grieksche gley, die zy ter sluik bevrachtten
Met ons Dianes beelt, het welk wy heiligh achten.
Rey:
Gy zeght het geen men naeu gelooft dat kan geschiên.
De koning van dit rijk, dien gy begeert te zien,
1345[regelnummer]
Ging haestigh uit de kerk.
Bode:
Waer ging hy heenestreven?
De vorst moet weeten wat de vreemden hier bedreven.
| |
[pagina 299]
| |
Rey:
Wy weeten 't niet: hierom ga heene, jaegh hem na,
En openbaer dit zelf den koning niet te spa.Ga naar voetnoot1348
Bode:
Ay zie hoe trouweloos zijn vrouwen. zie haer nukken.Ga naar voetnoot1349
1350[regelnummer]
Gy zijt handaedigen aen haere lasterstukken.Ga naar voetnoot1350
Rey:
Gy raest. wy kreunen ons de vlught der vreemden niet.
Bode:
Zult gy de hofpoort niet ontsluiten? wacht u, ziet.Ga naar voetnoot1352
Rey:
Niet eer een tolk ons melde of nu de koning binnen
Of buiten 't hof ging.Ga naar voetnoot1353-54a
Bode:
Op, sluit op, om tijt te winnen.
1355[regelnummer]
Ik zegge noch, sluit op. hofwachters, gaet terstont,
En zeght den koning aen, uit mijnen eigen mont,
Dat hier de bode komt, met onverzierde maerenGa naar voetnoot1357
Van rampen, bootschappen hoe 't heden, is gevaeren.Ga naar voetnoot1358
Thoas:
Wie raest en klopt dus voor de kerkdeur van Diaen,
1360[regelnummer]
En jaeght een' dootschrik op het lijf die binnen staen?
Bode:
Dees logenachtigen my van den tempel dreven,
En zeiden gy waert uit, en zijt noch hier gebleven.Ga naar voetnoot1362
Thoas:
Wat winst verwachtten zy? wat zochtenze hier door?Ga naar voetnoot1363
Bode:
Dat melde ik u, ô vorst, hier na: nu luister, hoor
1365[regelnummer]
Wat voor de hant is. dees gewijde aen onze altaerenGa naar voetnoot1365
Ifigenie is uit den lande weghgevaeren,Ga naar voetnoot1366
Met deze gasten, en het kerkbeelt schoon van strael.Ga naar voetnoot1367
Haer offerlouteren is loutre logentael.Ga naar voetnoot1368
| |
[pagina 300]
| |
Thoas:
Wat zeghtge? van wat wint ter quaeder uur gedreven?Ga naar voetnoot1369
Bode:
1370[regelnummer]
Geeft u dit vreemt? zoo berghtze Orestes en zijn leven.Ga naar voetnoot1370
Thoas:
Wien bergtze, Tyndars zoon, haer' broeder, Tyndars zoon?Ga naar voetnoot1371
Bode:
Dien zy Diane toegewijt hadde om te doôn.
Thoas:
O gruwelstuk, wat naem, wat vloek brengt gy niet mede?Ga naar voetnoot1373
Bode:
Hier denk niet aen, maer hoor, belieft het u, mijn rede,
1375[regelnummer]
En overweegh de zaek, en na'et verhaelen letGa naar voetnoot1375
Met welk een' troep gy hen op 't spoor volgt en bezet.Ga naar voetnoot1376
Thoas:
Gy raetme wel. zy zijn heel diep in zee gesteeken,
Op datze vlughtende mijn speer en schicht ontweeken.Ga naar voetnoot1377-78
Bode:
Na datwe 't bare strant genaekten, daer OrestGa naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
De roofgley maerde al stil in 't boghtigh strantgewest,Ga naar voetnoot1380
Zoo wenkte ons [die, van u tot wachters megezonden,
De gasten hielden wel zorghvuldigh vastgebonden,]
De koninglijke maeght, dat wy van haer een stuk
Afweeken, op dat zy, op haeren aenslagh tuk,Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
'T geheime zuivervier ontsteeken moght en branden:Ga naar voetnoot1385
Maer zy hielt haere hant geslagen aen de banden
Der vreemdelingen, dat ons in nadenken braght.Ga naar voetnoot1387
Noch volghdenwe het spoor der bende naer ons maght.Ga naar voetnoot1388
Ten leste, op datze scheen wat anders aen te vangen,Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
Zoo stakze een keel op, huilde, en zong bedroefde zangenGa naar voetnoot1390
| |
[pagina 301]
| |
In 't Grieksch, als die den moort wou spoelen in den vloet.Ga naar voetnoot1391
Na lang stilzitten schoot ons in of 't uitheemsch bloet,Ga naar voetnoot1392
Van bant geslaekt, haer hier moght moorden, dan ontvlieden.
De vrees nochtans, om niet t'aenschouwen 't geen onsliedenGa naar voetnoot1394
1395[regelnummer]
Niet vrystont, hielt ons lang vast zitten stom en stil.Ga naar voetnoot1395
Na'et zitten slooten wy met een' gemeenen wilGa naar voetnoot1396
Te stappen derwaert zy by een gezeten waeren,Ga naar voetnoot1397
Al zou men 't ons verbiên. daer zienwe, reedt te vaeren,
Een Grieksche gley, voorzien met riemen, schrap en vlughGa naar voetnoot1399
1400[regelnummer]
Om zee te kiezen, als met vleuglen op den rugh
Gehecht, en vijftigh met den riem gereet te roeien,Ga naar voetnoot1400-01Ga naar voetnoot1401
De gasten achter op, geslaekt van bant en boeien,Ga naar voetnoot1402
Aen 't stuuren met den boom: maer andren winden vastGa naar voetnoot1403
Het anker voor den boegh. een ander recht den mast,
1405[regelnummer]
Of vlieght de touwen op, en redze, en spant de zeilen,Ga naar voetnoot1404-5
En laet mevrou op strant. wy, ziende deze onheilen
En looze treken van de maeght, bezweeken niet,
Noch spaerden arrebeit, noch moeite, noch verdriet.Ga naar voetnoot1407-08
Wy houden 't hoofttou vast, en rukken, eerze spoeien,Ga naar voetnoot1409
1410[regelnummer]
Met kracht de dollen uit, op datze ons niet ontroeien.Ga naar voetnoot1409-10
Daer twistenwe onderling: wat spoetge uw reis ter zee,
En voert de priesterin, en 't heiligh kerkbeelt mê?
Waerom verstoutge u een verkochte maeght te roven?Ga naar voetnoot1413
Hy antwoort hun: Orest vervoert naer Argos hovenGa naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
De lang geschaekte, die men weder hier bequam,Ga naar voetnoot1415
Zijn zuster, eene telgh uit Agamemnons stam.
Wy houdenze evenwel, om dit gewelt te weeren,Ga naar voetnoot1417
| |
[pagina 302]
| |
En dwingenze, om met ons naer u ten hoof te keeren,Ga naar voetnoot1418
Waerop zy schriklijk ons in 't aenzicht randen aen.Ga naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
Wy trekken geen geweer, noch zyliên ook, maer slaenGa naar voetnoot1420
Met drooge vuisten toe, en bey de jonglings raekenGa naar voetnoot1421
Ons op de borst en 't hart, dat al de ribben kraeken.Ga naar voetnoot1422
Wy, dus getaistert, vliên de rots op, heel geschent.Ga naar voetnoot1423
De leden, gansch vermoeit, bezwijken in het endt.Ga naar voetnoot1424
1425[regelnummer]
De mont en tanden bloên, en d'oogen, en de wangen.Ga naar voetnoot1425
Wy vechten veiliger daerwe op de steenrots hangen,Ga naar voetnoot1426
En smijten steenen: maer de schutters in het schip
Beschieten ons van ver met pijlen op de klip.
Het slingrend schip wort door de golf naer lant gedreven.
1430[regelnummer]
Maetroozen durven zich te water niet begeven.Ga naar voetnoot1430
Toen komt Orestes flux neêrstijgen in de zee.
Hy neemt zijn zuster op den arm en schouder mê,Ga naar voetnoot1431-32
En, langs den valreep steil en schichtigh opgevloogen,Ga naar voetnoot1433
Zet haer in 't schip, waerop het beelt, uit 's heemels boogen
1435[regelnummer]
Om laegh gedaelt, begint te spreeken op dees wijs:Ga naar voetnoot1434-35
O Grieksche zeeliên, valt aen 't roeien, elk om prijs,Ga naar voetnoot1436
Dat al het water schuimt. wy hebbenze. wy wonnenGa naar voetnoot1437
Den schoonen buit, waerom men herwaert quam geronnen,Ga naar voetnoot1438
Tot in d'Euxynsche zee, door 't schrikkelijk geklots
1440[regelnummer]
Der Cyaneesche tegens een geklonke rots.Ga naar voetnoot1439-40
Zy streven, op dees stem door 't water datze steenen.Ga naar voetnoot1441
Het schip, zoo lang het in de haven is, spoet heenen,Ga naar voetnoot1442
Maer t'elkemael het uit de boght des inhams vlugh
Zou vaeren, smeet de golf en barning het te rugh:Ga naar voetnoot1443-44
1445[regelnummer]
Want byster onweêr, uit den zuiden opgesteeken,Ga naar voetnoot1445
Den vaert belette. zy, geleert op alle streeken
| |
[pagina 303]
| |
En buien, streven vast hier tegens aen met maght.Ga naar voetnoot1446-47
De konings dochter valt aen 't bidden met dees klaght:
Latonaes spruit, behoeme, uw tempelpriesterinne,Ga naar voetnoot1449
1450[regelnummer]
Dat ik, van dezen gront verlost, Atheene winne.Ga naar voetnoot1450
Vergeefme 't schaeken van uw heilighdom: want gyGa naar voetnoot1451
Bemint uw' broeder ook. gedenk, godin, dat wy
Ons bloetverwanten me beminnnen naer 't betaemen.Ga naar voetnoot1453
Maetroozen hooren dit gebedt, en roepen t'zamen:
1455[regelnummer]
Godt woudts, ter goeder tijt. zy maenen op een ryGa naar voetnoot1455
Elkandren rustigh aen, en slaen van wederzyGa naar voetnoot1456
De handen aen den riem: doch 't schip, dat voortgang weigert,Ga naar voetnoot1455-57
Komt met den vloet allengs naer strant toe neêrgesteigert.
Dees springt in zee, om 't schip te zetten van het zant;Ga naar voetnoot1459
1460[regelnummer]
Die winden 't anker voor den boegh gemeener hant.Ga naar voetnoot1460
Men vaerdighde my af, als een' der gaeuste knaepen,
Om u te melden hoe het ginder staet geschapen.
Men ga dan heene, en hael de boeien by der hant.
Bedaert de zee niet, 'k zie dien ganschen hoop gestrant.Ga naar voetnoot1464
1465[regelnummer]
De zorgh des zeegodts heeft noch Troie niet vergeeten:Ga naar voetnoot1465
Want hy, op Pelops stam en telgen fel gebeeten,
Zal Agamemnons zoon den burgeren en uGa naar voetnoot1466-67
Met recht nu levren, en Orestes zuster, schuw
Van Aulis in het eerste, om 't offer voor de schepen.
1470[regelnummer]
Zoo wort d'ondankbre van de kerkgodin gegreepen.Ga naar voetnoot1468-70Ga naar voetnoot1470
Rey:
Rampzalige Ifigeen, nu raektge t'onbedachtGa naar voetnoot1471
Met uwen broêr Orest noch eens in 's konings maght.Ga naar voetnoot1472
| |
[pagina 304]
| |
Thoas:
Gy burgers algelijk van deze ongrieksche kusten,
Welaen, wat sammeltge de paerden toe te rusten,Ga naar voetnoot1474
1475[regelnummer]
Te rennen strandewaert? zult gy de Grieksche gleyGa naar voetnoot1475
Niet neemen, en met hulp van 't goddelijk geley,Ga naar voetnoot1476
Dees godeloozen, op de vlught, met kracht aenrannen,Ga naar voetnoot1477
De zommigen het schip heenstrevende vermannen,
Te water en te lant met maght van ridderschap,
1480[regelnummer]
Om hen te vatten, en te slingren fel en rapGa naar voetnoot1478-80
Van eene steenrotse, of, met eenen pael geslagenGa naar voetnoot1481
Door 't lichaem heene, zulk een' sprong te leeren waegen?Ga naar voetnoot1482
Maer gy, ô vrouwen, wel bewust van dit verraet,Ga naar voetnoot1483
'K wil op zijn tijt u zulk een schendige euveldaet
1485[regelnummer]
Verleeren: nu gebiet de tijt het werk te spoeien,
Niet stil te zitten, eer de schelmen zeewaert roeien.Ga naar voetnoot1486
Minerve:
Waer heene, ô koning? waer vervolghtge met dien troepGa naar voetnoot1487
De vlughtelingen? sta, en hoor Minerves roep,
En staek dees najaght. staek 't verdaegen van uw bende;Ga naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
Apolloos antwoort stuurde Orestes, vol elende,
Om zich, bereden van de Razerny, t'ontslaen,Ga naar voetnoot1491
Zijn zuster t'Argos t'huis te voeren, zeewaert aen,Ga naar voetnoot1492
En 't heiligh outerbeelt op mijnen gront te planten.
Ik zelve ontvouwe u dit. Orest met zijn trouwanten,Ga naar voetnoot1494
1495[regelnummer]
Die gy wilt dooden, daer de zeestorm hen bezwaert,Ga naar voetnoot1495
Is van Neptuin, ten dienst van my, in noot bewaert.Ga naar voetnoot1496
Hy roeit vast door de zee. Orest, hoor mijn geboden.Ga naar voetnoot1497
Gy hoort mijn stem om hoogh, al zijtge ver gevloden.Ga naar voetnoot1498
Aenvaert het kerkbeelt en uw zuster, en wanneerGa naar voetnoot1499
| |
[pagina 305]
| |
1500[regelnummer]
Gy bly t'Athene komt, gesticht tot Pallas eer,
Daer leght een plaets gewijt, in d'Attikaensche paelen,Ga naar voetnoot1501
Omtrent Karystus boort, by 't volk in groene dalenGa naar voetnoot1502
Geheeten Halas: bou en wy daer eene kerk,Ga naar voetnoot1503
En plant het kerkbeelt van Diane, tot een merk
1505[regelnummer]
Van uwe zwaericheên, genoemt Diane in 't noorden:Ga naar voetnoot1504-05
En ter gedachtenis van 't leet, na'et moedermoorden,
In 't ommezwerven door gansch Griekenlant geleên,
Door drift der Vloekgodinne in vlekken en in steên.Ga naar voetnoot1508
Men zal hier na het beelt van Tauren pleghtigh eeren:Ga naar voetnoot1509
1510[regelnummer]
Dan stel een kerkwet in voor die op 't feest verkeeren,Ga naar voetnoot1510
En vieren het ontslaen van uwe moederslaght.Ga naar voetnoot1511
Men prikke met een zwaert een' manshals week en zacht,Ga naar voetnoot1512
Dat die zijn bloet laete, om de schuldige eer te gevenGa naar voetnoot1513
Aen dees godin: en gy: ô Ifigeen, verheven
1515[regelnummer]
Ter kerkkostrinne, zult te Brauron voor DiaenGa naar voetnoot1515
De tempeltrappen, haer geheilight, gadeslaen.
Als gy begraven leght, dan zal men, naer 's lants zeden,Ga naar voetnoot1517
U noch gedenken, en opdraegen zijde kleeden
En sluiers, die de vrou, in baerens last en noot
1520[regelnummer]
Gestorven, binnen 't huis ontruimde met haer doot.Ga naar voetnoot1520
'K beveele u dezen rey Griekinnen droef aen 't schreien,Ga naar voetnoot1521
Trouhartigh uit het lant te helpen en geleien;Ga naar voetnoot1522
Dewijl ik u behoede, en gy naer wensch in 't velt
Van Mars met evental van stemmen zijt herstelt:Ga naar voetnoot1523-24Ga naar voetnoot1524
1525[regelnummer]
En ô Orest, ik wil voortaen dat tot hun voordeel
Der stemmen evental gedaeghden berge in 't oordeel.Ga naar voetnoot1526
O Agamemnons zoon, voer zuster van dees kust:
| |
[pagina 306]
| |
En gy, ô Thoas, toom uw gramschap in, en rust.Ga naar voetnoot1528
Thoas:
Minerve, ô koningin, wie zou den wil der goden
1530[regelnummer]
Niet volgen, nu dit wort van hooger hant geboden?
Gewis hy waer niet vroet. ik wil Orestes dan
Noch zijne zuster niet vervolgen, schoon hy van
'T altaer het kerkbeelt schaekte, en vloot met zijn gezellen.
Het voeght niet tegens uw vermogen zich te stellen.Ga naar voetnoot1534
1535[regelnummer]
Men laetze vaeren met ons kerkbeelt naer uw lant.Ga naar voetnoot1535
Het werde op uw altaer ter goeder tijt geplant.Ga naar voetnoot1536
'K wil deze vrouwen in 't gezegent Grieken zenden,Ga naar voetnoot1537
Op uw gebodt, en mijn gedaeghde ridderbenden
Te rugge houden van uitheemschen, en hun schip.Ga naar voetnoot1539
1540[regelnummer]
Ik loof 't geen u gevalt, en rust hier stil en stip:Ga naar voetnoot1540
Want aller goôn begeerte en d'uwe sta nu boven.Ga naar voetnoot1541
Minerve:
Maetroozen, vaert vry heene, en voert den lang verschovenGa naar voetnoot1542
Orestes, braven zoon van Agamemnon, heen
Naer mijn Athene toe. 'k geleize, en wil met een
1545[regelnummer]
Mijn zusters heilighdom voor smette en schantvlek hoeden.Ga naar voetnoot1545
Vaert heen, naer 's hemels wil en schikking, door de vloeden,
En slijt, bevrijt van druk,
Uw dagen met geluk.Ga naar voetnoot1546-48Ga naar voetnoot1547-48
Rey:
Eerwaerdighste onder goôn en menschen,
1550[regelnummer]
Wy volgen, Pallas, naer ons wenschen,Ga naar voetnoot1550
Op uw gebodt. ik hoorde daer
Een onverwachte blyde maer.
Eerwaerdige overgroote zege,Ga naar voetnoot1553-vlg.
'T is reên dat ik dit overweege
1555[regelnummer]
Mijn leven lang, en zulk een kans
Bekransse met den lauwerkrans.Ga naar voetnoot1554-56
|
|