De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 231]
| |
Den weledelen en grootachtbaeren Heere Joan Huidekooper,Heere van Maerseveen, Neerdijk &c.
| |
[pagina 232]
| |
19 van geene mindere waerdye: en indien men zich houden wil aen 20 d'uitspraek van Apollo te Delfis, zoo zal Euripides Sofokles inGa naar voetnoot20 21 wijsheit overtreffen: by welke uitspraek men moght voegen het 22 oordeel van den doorluchtigen ridder en drost Hooft, na het 23 doorzien en overweegen van dezen dichter, zoo veel hoogerGa naar voetnoot23Ga naar voetnoot23-24 24 steigerende, en hem uitroepende voor den wijsten, die oit pen opGa naar voetnoot24 25 papier zette. Het gaet zeker dat het een eige deught des treurspelsGa naar voetnoot25Ga naar voetnoot25-27 26 is hartstoghten te verwekken, en onder de hartstoghten schrik en 27 medelijden [niet tegenstaende de Stoïsche wijzen zich hier vreemtGa naar voetnoot27-28 28 van houden] ook zulx dat by Aristoteles dit deel boven de wel-Ga naar voetnoot28-29 29 spreekenheit [waerin Sofokles hooghste eer bestaet,] gestelt wort. 30 Men houdt Eschylus voor den eersten grontlegger der treur-Ga naar voetnoot30 31 spelen, door Sofokles en Euripides voltrokken. Krantor schatGa naar voetnoot31 32 Homeer en Euripides boven alle dichters. Archelaus, koning vanGa naar voetnoot32 33 Macedonie, en Dionijs, tyran in Sicilie, onthaelden EuripidesGa naar voetnoot33 34 menighmael ten hove. Alexander de Groote hadde, in het op-Ga naar voetnoot34-vlgg.Ga naar voetnoot34-35 | |
[pagina 233]
| |
35 daegen der jeught, zijne vaerzen doorgaens in den mont, gelijk 36 ook de gedichten van Homeer, op het aenraeden van Aristoteles,Ga naar voetnoot36 37 om uit hun den krijgshandel te leeren, en koningkrijken en volkenGa naar voetnoot37 38 bestieren. Euripides faem was zoo hoogh gestegen, dat de gezantenGa naar voetnoot38 39 van Athene quamen zijn lijk verzoeken, om het in zijn vaderlant 40 te laten rusten, doch hun verzoek afgeslagen, zoo wert het teGa naar voetnoot40 41 Pella, koning Filippus geboortestadt, met eene heerlijke lijkstaetsieGa naar voetnoot41 42 begraven. Twee doorluchtige Hollanders, een Rotterdammer, en 43 Delvenaer, Desiderius Erasmus, en Hugo de Groot, gezant van 44 Christine, koninginne van Sweden, elk een fenix der welspreken- 45 heit en letterwijsheit hunner eeuwe, rekenden het zich tot eere 46 Euripides Poëzy in Latijn te vertaelen. Erasmus zocht HekubaGa naar voetnoot46 47 en Ifigenie in Aulis uit. De Groot koos, beneffens andere, de 48 Fenisse, als de morgenstar der overgeschote werken van Euripi-Ga naar voetnoot48 49 des, die zegenrijk vijfmael den prijs der tooneelspeelen won:Ga naar voetnoot49 50 want hy leerde de natuurkennis van Anaxagoras, de zedekunstGa naar voetnoot50 51 van Sokrates, te Delfis met den titel van den wijsten der GriekenGa naar voetnoot51-52 52 vereert. Deze noemden Euripides den tooneelwijze. QuinctiliaenGa naar voetnoot52 53 noemt hem den spreukrijken, en zedemeester, op het spoor vanGa naar voetnoot53-54 54 Cicero, die elk tooneelvaers van Euripides voor eene merkwaerdige 55 getuighenisse van wijsheit aenneemt. Zoo gebruiken ook Plato, 56 Aristoteles, Plutarchus, en, onder de heilige outvaders, KlemensGa naar voetnoot56Ga naar voetnoot56-57 | |
[pagina 234]
| |
57 Alexandrijner dezen tooneeldichter, om hunne zetrede te bezege-Ga naar voetnoot57 58 len. Ik, om den Nederduitschen tooneeldichteren met eenigh 59 proefstuk van Euripides te dienen, oordeelde niet ongeraden Ifi- 60 genie in Tauren te verduitschen, een werkstuk niet misdeelt van 61 deughden en cieraden, in een volkomen treurspel vereischt: want 62 schoon de gedachte weledele heer de Groot de Fenisse in topGa naar voetnoot62 63 van alle Euripides treurspeelen verheft, noch moet hy zelf belij-Ga naar voetnoot63 64 den, dat d'onderlinge herkennis van Ifigenie en Orestes, haereGa naar voetnoot64-65 65 kracht barende, aen zijne Fenisse ontbreekt. De heer gezant moghtGa naar voetnoot65-66 66 hier niet ongevoeghelijk byvoegen de Catastrophe of uitgang desGa naar voetnoot66 67 treurspeels, waeraen d'ommezwaey van ongeluk tot geluk vastGa naar voetnoot67 68 hangt door het verschijnen van Minerve, genoemt Deus é machina,Ga naar voetnoot68 69 of hemelval. Deze beide hooftcieraden munten hier uit, behalveGa naar voetnoot69 70 dat vier zaeken, tot een volkomen treurspel noodigh, hier vol-Ga naar voetnoot70Ga naar voetnoot70-73 71 staen, naemelijk, het gebou der verzieringe, de zeden der too- 72 neelisten, de zin der dingen, en uitspraek der woorden, alle vier 73 breeder t' onvouwen, indienwe niet liever dit wilden voor by-Ga naar voetnoot73 74 streven, alleen aantekenende dat, volgens Aristoteles lessen, de 75 treurrol binnen zonneschijn afrolt, het tooneel voor Thoas hofGa naar voetnoot75 76 en Dianaes kerke geduurigh onverzet en pal staet, en zoo veelGa naar voetnoot76Ga naar voetnoot76-77 | |
[pagina 235]
| |
77 werks kunstigh met acht personaedjen, de reien voor eene enkeleGa naar voetnoot77-78 78 gerekent, onverminkt wort uitgevoert. 79 Maer Ifigenie, aldus prachtigh ingekleet, koninglijk uitge-Ga naar voetnoot79-80 80 streeken, en vaerdigh ten tooneele te treden, hoort men alreedeGa naar voetnoot80 81 onweetende tooneeldichthaeters mompelen: wat komt men hierGa naar voetnoot81 82 weder voor den dagh met Heidensche dromen en gedichtzelenGa naar voetnoot82 83 der Poëten? Laet kinders, laet oude wijven zich aen dusdaenigeGa naar voetnoot83 84 ydelheden vergaepen; wylieden, wijzer, stemmiger, en ingetogen,Ga naar voetnoot84 85 stichtige oefeningen hanteeren. Laet uwe ooren niet streelen met 86 ratelende rijmen, en kinderachtige beuzelingen van stoffeerendeGa naar voetnoot86 87 Poëten. Ja zeker. Denken deze wel dat de deftighste kerk- en hof-Ga naar voetnoot87 88 redenaers dank en eer schuldigh zijn aen Homerus, Virgilius, 89 Ovidius, Horatius, Seneka, Terentius, en diergelijken, hunnen 90 eersten en besten leermeesteren? hoordenze den overgeleerden 91 heer Vossius, in zijn onderwijs der dichtkunste, den grootmogen-Ga naar voetnoot91 92 den Heeren Staeten van Hollant opgedraegen, niet ontvouwen hoe 93 d'oude wijsheit van natuurkennisse, zeden, staetgeleertheit, his-Ga naar voetnoot93 94 torien, en andere geheimenissen, onder de bloem van kunstige ver-Ga naar voetnoot94Ga naar voetnoot94-95 95 zieringen, gescholen leght? Wort Salomons wijsheit niet gesteltGa naar voetnoot95-96 96 boven de wijsheit van Egypte, met de schorsse van aerdige ge- 97 dachten bekleet? weeten de haeters der dichtkunste wel dat 98 Paulus de kruisgezant, het uitgekoren vat, eenen godtvruchtigenGa naar voetnoot98 99 geur ontleent van Aratus, Epimenides, en Menander; en Epiku-Ga naar voetnoot99 100 reen, Stoïcijnen, en anderen dwersdrijveren den mont stopt metGa naar voetnoot100 101 der dichteren goude spreuken, in zijne gewijde bladen, gelijk 102 perlen, en diamanten uitstekende? doch dees ballon vol wint isGa naar voetnoot102 | |
[pagina 236]
| |
103 voorheene meer dan eenwerf met een armstuk van bondige be-Ga naar voetnoot103 104 wijsredenen rustigh afgekaetst.Ga naar voetnoot104 105 Weledele Heer van Maerseveen, ik neeme de vrymoedigheit 106 deze vertaelinge Uwe weled. op te draegen, om onder de schaduweGa naar voetnoot106 107 van Uwen naem de kunstbeminners meer en meer t'ontsteeken 108 in de liefde der tooneelpoëzye, zoo veele eeuwen in keizerdommen, 109 koningkrijken, en vrye staeten gehanthaeft; wenschende, ter loflij-Ga naar voetnoot109 110 ke gedachtenisse van wijlen den Ridder, uwen heer Vader, uitGa naar voetnoot110 111 verplichte genegenheit, U iet waerdigers toe te eigenen: onder- 112 tusschen hoope ik d'eer te genieten, dat dit kleene proefstuk uwGa naar voetnoot112 113 bescheiden oordeel zal behaegen, en ik blijven,Ga naar voetnoot113
Weledele en grootachtbaere Heer,
Uwe weled. en grootachtbaerheids
ootmoedige dienaer
J.v. Vondel. | |
[pagina 237]
| |
Inhoudt van Ifigenie in Tauren.Ga naar voetnoot*1 Orestes, zoon van koning Agamemnon en Klijtemnestre, bezetenGa naar voetnoot1-2 2 van de Razernyen, door Apolloos gebodt in Tauren, een geweste 3 van Scythie, aengekomen, om zich van zijne moederslaght te zui-Ga naar voetnoot3 4 veren, besluit het beelt van Diane, by de Scythen aengebeden,Ga naar voetnoot4 5 heimelijk uit de kerke te schaeken, en ter galeie uitgetreden, wortGa naar voetnoot5 6 van de lantzaten gezien, en met zijnen bloet- en halsvrient PyladesGa naar voetnoot6 7 gevangen: maer ter kerke van Diane gebroght, om als vreemdeGa naar voetnoot7 8 gasten, naer 's lants wijze, geslaght te werden, geraekt door onder-Ga naar voetnoot8-9 9 ling gesprek aen kennis van Ifigenie, zijne zuster, nu priesterin 10 van Diane, die t'Aulis, een hinde in de plaetse stellende, toenzeGa naar voetnoot10-11 11 van den vader geoffert zoude worden, haer herwaert voerde. Zy,Ga naar voetnoot11-13 12 na gesprek en beraet met Orestes en Pylades, wort, onder schijn 13 van zich te zuiveren, zeewaert geleit, en gescheept om te vlughten, 14 het welk aen koning Thoas verkuntschapt, hem opwekt om de vlugh-Ga naar voetnoot14 15 telingen na te jaegen. Hierop verschijnt Minerve aen Thoas, verbietGa naar voetnoot15 16 de najaght, en gebiet Orestes zijne reis met de zuster en het geschaek- 17 te beelt naer Grieken te voltrekken, uit dankbaerheit daer eeneGa naar voetnoot17 18 kerk te bouwen, en een jaerlijx feest in te wijden, ter gedachtenisse 19 der zuiveringe van zijne moederslaght, en het ontslaen van de straffe 20 der Razernyen.
21 Het tooneel der verzieringe wort toegestelt in Tauren. DeGa naar voetnoot21 22 Rey bestaet uit Grieksche Vrouwen, dienstmaeghden van 23 Ifigenie. | |
[pagina 238]
| |
De Treurspeelers.Ga naar voetnoot*IFIGENIE. ORESTES. PYLADES. REY van Grieksche vrouwen. HERDER. THOAS. BODE. MINERVE. |
|