engere zin uiterst werkzame compositie van het stuk. Voor het ontbreken van een indeling in ‘bedrijven’ mogen wij verwijzen naar de inleidende opmerkingen bij Koning Edipus, Dl. VIII, bl. 852, alwaar men ook het een en ander vindt aangetekend omtrent de functie van de Rei (het Koor) der antieke tragedie. - Hier volgt dan het overzicht.
I, vs. 1-244. In het woeste Taurië, een landstreek aan de Zwarte Zee (de tegenwoordige Krim) heerst de barbaarse zede, iederen vreemdeling die het land betreedt, als offer te slachten bij het altaar van Artemis (Diana). De zorg voor het ritueel dezer offeranden is door den landsheer, koning Thoas, opgedragen aan een jonge Griekse, Iphigenia, dochter van Agamemnon en Clytaemnestra. Op wonderbaarlijke wijze is deze weleer, toen haar vader op het punt stond haar in Aulis als offer voor Artemis te doden, door de godin zelve gered en hierheen ontvoerd. Sedertdien priesteres in het Taurisch heiligdom, verricht zij gehoorzaam, maar met weerzin in het hart, de haar opgelegde taak. In de nacht nu, voorafgaande aan de dag waarop het stuk speelt, heeft Iphigenia een droom gehad, waaruit zij meent op te moeten maken, dat daarginds in Argos haar enige broeder Orestes is gestorven. Tezamen met haar Griekse dienaressen wil zij nu hier in den vreemde hem ter ere een plengoffer brengen.
Intussen is diezelfde broeder, vergezeld van zijn trouwen vriend Pylades, naar Taurië gekomen om in opdracht van het Delphisch orakel het beeld van Artemis aldaar uit de tempel te roven en het over te brengen naar Athene. Is dit werk eenmaal volbracht, dan zal hij voortaan met vrede worden gelaten door de Furiën, die hem als moordenaar van zijn moeder rusteloos achtervolgen. De beide vrienden, op een verkenningstocht bij de tempel aangekomen, besluiten zich tot het invallen van de duisternis schuil te houden in een grot in de nabijheid. Als zij weer verdwenen zijn, verschijnt Iphigenia met haar tempelvrouwen (de Rei) en brengt zij het voorgenomen plengoffer voor den dood gewaanden Orestes.
II, vs. 245-466. Een herder komt Iphigenia mededelen, dat twee Griekse jongelingen gevangen zijn genomen in een naburige grot. Thoas heeft last gegeven hen aanstonds naar de tempel te brengen, opdat zij daar geofferd zullen worden. Geheel in beslag genomen door haar eigen leed, toont Iphigenia aanvankelijk geen spoor van het mededogen dat haar anders vervult; tenslotte echter komt haar hart weer in opstand tegen het wrede bedrijf, dat hier als gode-welgevallig van haar geëist wordt. - De rei vraagt zich af, wie toch deze rampzalige Grieken mogen zijn en wat hen hier mag hebben gebracht ...
III, vs. 467-1180. De gevangenen verschijnen voor de priesteres en nu ontspint zich een gesprek, waarbij Iphigenia heel de jammer van haar huis verneemt: Agamemnon door zijn gade vermoord en Orestes, getrouw aan de plicht van bloedwraak, de moordenaar van zijn eigen moeder. - De mededeling, dat de jonge koningszoon zélf nog in leven is, brengt Iphigenia op een gedachte. Als zij een van de beide jongelingen ongedeerd heen laat gaan, dan kan deze een brief voor haar broeder bestemd naar Argos brengen. De vrienden gaan op dit voorstel in en na een edele strijd, wie van beiden zich voor den ander zal mogen opofferen, neemt tenslotte Pylades de taak op zich, die hem het leven zal redden. Een voorzorgsmaatregel echter, die getroffen wordt bij het ter hand stellen van de brief - Iphigenia deelt aan Pylades de inhoud daarvan mede - leidt tot een ontroerende wederzijdse herkenning van broeder en zuster. Het drietal, van nu aan lotgenoten, ziet zich thans voor de vraag gesteld, hoe gezamenlijk te ontvluchten en tevens, ingevolge Apollo's opdracht, het Artemisbeeld te ontvoeren.
Het is Iphigenia die raad schaft. Voorgevende dat beide vreemdelingen bezoedeld zijn door moedermoord en dat deze bezoedeling is overgegaan op het tempelbeeld, zal zij Thoas overtuigen van de noodzakelijkheid een rituele reiniging te doen plaats vinden op een afgelegen plek aan het strand, ver van aller ogen. Aldus zal het hun mogelijk zijn het Griekse schip dat in een inham verborgen ligt, te bereiken en daarop te ontvluchten. - De Griekse dienaressen, voor wie een latere terugkeer naar het vaderland