De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 177]
| |
Op d'afkomste van den weledelen heere Lambertus Reinst, Burgermeester en Raet van Amsterdam;
| |
[pagina 178]
| |
Geduurigh t'oefenen in ridderlijke deught.
Zoo plaghten Kastor en ook Pollux op te zitten.Ga naar voetnoot17
Men ziet den klepper zich in 't oefenperk verhitten,
En hoort hem brieschen. O doorluchtigh tijtverdrijf!Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Den allerjongste springt het strijtbaer hart in 't lijf,
Als hy zijn' broederen een kans heeft afgekeeken.Ga naar voetnoot21
Het oorlogh is zijn lust. Dees borst, op alle streekenGa naar voetnoot22
In 't vechtperk afgerecht, kan slagh en steek voorzien,Ga naar voetnoot23
En zou het wilde zwijn de tanden durven biên,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Indien het in een bosch schuimbekkende aen quam streven.Ga naar voetnoot25
Maer om de dochters af te beelden naer het leven,
Gelijk Apelles hant haer schilderde in 't saizoen
Van 's levens lente, waer hier geest en kunst van doen.Ga naar voetnoot28
De schoone Elizabeth zou prijs op Ida winnenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Voor Paris vierschaer, of by negen zanggodinnen
Den ganschen zangbergh met haer keele en cymbelsnaerGa naar voetnoot31
Ten reie aenvoeren. Zet dees schoonheit op 't altaer,
Zy zal het kerkgewelf van Venus rijk stoffeeren,Ga naar voetnoot33
De minnaer haer met myrte en roozekranssen eeren.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
De zuster weet haer' galm te volgen, of zij maelt
Gebloemt tapijtwerk, als een Pallas, met de naelt,Ga naar voetnoot36
En toont wat kunst vermagh, en leerzaeme gewenteGa naar voetnoot37
Wanneerze bloemen tart, en verwen van de lente.Ga naar voetnoot38
Gelukkigh is de hant die zulk een puikbloem plukt,
40[regelnummer]
Waer voor de keurighste zich neight en nederbukt.Ga naar voetnoot40
Doch best gezwegen dan haer glanssen te verminderen.Ga naar voetnoot41
Zoo kent men vader en de moeder in hun kinderen.
|
|