De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 174]
| |
De gezegende Adelaer
| |
[pagina 175]
| |
Hier blixemt Oostenrijck naer toe,Ga naar voetnoot21
Doch moet geperst wel tweewerf wijcken,Ga naar voetnoot22
En na zes uuren, worstlens moe,
Staet in beraet het kruis te strijckenGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Uit noot voor Achmets halve maen:
Maer Ga naar margenoot* Raimont, van Gods hant gesteven,Ga naar voetnoot26
Vermaentze tegens dien orkaen
Door kling en kogel aen te streven.Ga naar voetnoot28
Hy draeftze zelf in 't harnas voor,
30[regelnummer]
Op 't zeste paert, en rept de handen.Ga naar voetnoot30
Hy moedightze, op zijn bloedigh spoor,Ga naar voetnoot31
Op Godts erfvyandt los te branden.
De regementen volgen hem,
Met nedervellen en met sloopen.
35[regelnummer]
Trompet noch trom verdooft zijn stem.
Zoo wint men door den drang een open,Ga naar voetnoot36
En jaeght den vyant in den stroom,
Wiens keel, gestopt van doode vloeckenGa naar voetnoot38
En levenden, nu los van toom,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Uit noot een andre kil loopt zoecken.Ga naar voetnoot40
Zoo bruischt Ianitzer, en Spahy,
En Tarter, en Albaner heenen,Ga naar voetnoot41-42
Komorre en zijne vest voorby,Ga naar voetnoot43
Den Donau af, tot vreught van Weenen,
45[regelnummer]
Daer Leopoldus juicht en leeft,
Nu d'opperste den Roomschen koning
Zoo zegenrijck gehanthaeft heeft,
Op 't jaergetyde van zijn krooning.Ga naar voetnoot48
J.V. Vondel.
|
|