Adam in ballingschap
Bewerkt door Prof. B.H. Molkenboer
Van 1664. Afgedrukt naar de eerste uitgave te Amsterdam bij de Weduwe van Abraham de Wees, bij wie in hetzelfde jaar twee drukken verschenen zonder noemenswaardig verschil (Unger, Bibliogr. nos. 676 & 677).
De titel Adam in Ballingschap is een vertaling van Adamus Exul (1601), den titel van Grotius' Latijnsch drama over hetzelfde onderwerp. Vondel heeft dit werk in vele onderdeelen gevolgd, zooals in de aanteekeningen achter in dit deel wordt aangetoond. Ook zijn verplichtingen voor de theologische uiteenzettingen van het Berecht, grootendeels aan Bellarminus ontleend, worden daar toegelicht.
De ondertitel Aller treurspelen treurspel beteekent: het treurigste treurspel, omdat de val der eerste menschen aan het heele menschdom gewroken is en, door de gevolgen der erfzonde, eigenlijk nooit is uitgespeeld, vgl. Berecht, r. 126-7: dit jammerlijcke treurspel aller treurspeelen en vs. 1479 't eeuwigh treurspel. Hierbij sluit het motto aan: Prima malorum causa: de eerste oorzaak der ellenden. Wien Vondel dit woord ontleende is nog niet achterhaald.
Tegen Adam in Ballingschap verschenen drie ‘gedichten’, éen (in 1664?) van Vondels vijand Jacob Steendam (vgl. Vondelkroniek, I, 1930, bl. 82); eén (in 1664 en 1672) van Jan Pietersz. Beelthouwer, den vriend van Spinoza; en eén van juffr. Meynarda Verboom (in 1664). De twee eerste stukken staan afgedrukt bij Unger, 1664-67, bl. 323-38; van het laatste geeft v. Lennep (X, bl. 458) den inhoud weer. Misschien heeft Vondel op deze aanvallen geantwoord met zijn Gebedt aen Jesus Christus van 1665; zie dit deel, blz. 197.