De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 25]
| |
[pagina 26]
| |
Philips Koning: Vondel in zijn laatste dagen. II.
| |
[pagina 27]
| |
Philips Koning: Vondel in zijn laatste dagen. III.
| |
[pagina 28]
| |
VONDELS LAATSTE PORTRETTEN. - De schilder Philips Koning, Vondels belangstellende vriend, heeft hem in zijn laatste levensdagen vaak bezocht, toen hij, volgens Brandt, ‘niet langer gaan, en nauwlijks staan kon, en altijdt bij den haart moest zitten’, terwijl het bezoek en de aanspraak der vrienden hem tot geen klein vermaak strekte. Wel wisten we, dat Koning hem wel zes- of zevenmaal schilderde of teekende, volgens zijn biograaf, waarbij hij den ouden man in een tweetal schetsjes ook had afgebeeld kort voor zijn dood. Hij zag hem toen op zijn leunstoel ineengedoken met voorover hangend hoofd bedekt met een dikke muts, gekleed in een zware kamerjapon, en als wezenloos voor zich uitstarende. De indruk welken beide schetsjes, die in het Rijksprentenkabinet bewaard worden, ons geven is die van innig medelijden, met dien zoo vervallen grooten geest. Maar ‘het pit des levens ontbrak oly: de lamp moest uitgaan bij mangel van voedsel’, zegt Brandt. Toch is de indruk door die twee schetsjes gegeven niet geheel volledig, noch juist. Want niet lang geleden is te Londen nóg een derde sepiateekening van Koning aangewezen, waarop de oude dichter is voorgesteld bij hetzelfde bezoek. Maar verrassend is de lachende uitdrukking, waarmede de schilder hem heeft weêrgegeven. Legt men deze drie portretten naast elkaar, dan zien we, als op een film, de uitdrukking en houding van den grijsaard veranderen. Ik stel het mij zoo voor, dat, als Koning binnenkomt, hij den dichter als versuft ziet zitten staren, de handen saamgevouwen, en hem dan snel zoo afteekent. Maar vóór de tweede schets heeft de schilder hem toegesproken met een opwekkend woord, misschien met een geestigheid, waarop Vondel blijkbaar reageert en zijn gelaat even naar hem toekeert. Op dit oogenblik heeft Koning zijn lach terstond opgevangen en weergegeven. De houding van de handen, die eerst saamgevouwen waren en nu op de knieën rusten, geven zoo juist weer iemand, die nog eens echt genoegelijk lacht. Misschien is het wel het oogenblik, waarop de dichter, volgens Brandt, schertsend zeide: ‘Ik ben wel oudt, maar niet geemelijk.’ Op de derde teekening is de oude man weer voorovergezakt, terwijl zijn handen nog op de knieën zijn blijven rusten. Als versuft hangt zijn hoofd weer op de borst. De kunstenaar heeft ook dit moment weer meesterlijk opgevangen. Het korte effect van den lach, die Vondel uit zijn overdenking had opgewekt, is voorbij en de afgeleefde man is teruggezonken in zijn stille mijmering. Slechts door de drie sepia-schetsjes van Koning met elkaar in verband te brengen, geven ze ons een levendige voorstelling van Vondel, zooals Brandt, die hem ook in die dagen heeft bezocht, hem beschrijft, ‘toen de natuurlijke warmte hem begaf en de koude des winters hem des te lastiger viel’. Het was eind Januari of begin Februari 1679. Maar toen kon hij toch nog boertende het bekende rijmpje maken: ‘Hier leit Vondel zonder rouw,
Hij is gestorven van de kouw.’
De ontdekker van het derde portretje is de heer Frits Lugt, die het in het Victoria & Albert Museum te Londen vond onder de anonymen. De heer Dr. H. Gerson, die is gedoctoreerd op een proefschrift over Ph. Koning, had de vriendelijkheid er mijn aandacht op te vestigen. Waarvoor mijn oprechten dank. De maten van de drie teekeningen, die gewasschen zijn in geelbruine verf of inkt, met enkele potlood voorteekeningen, zijn 195 × 143 mm. Zij zijn gemerkt: P Ko. In ‘Portretten van Vondel’, 1876, blz. 205, waar J.A. Alberdingk Thijm ook het schetsje van Koning te pas brengt, stelt hij het voor alsof de schilder een ‘veegjen roet’ uit den schoorsteen nam voor de teekening. Een aardige en niet onmogelijke opvatting.
J.F.M. STERCK (Overgenomen uit de ‘Vondelkroniek’ V, blz. 74). |
|