De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 23]
| |
Geeraerdt Brandt en de Vondel-biographieWat zouden wij weinig afweten van Vondels leven; hoeveel minder van zijn gedichten zouden ons bekend zijn zonder de zorgen van dominee G. Brandt. Reeds toen de dichter nog in zijn volle kracht was, heeft hij hem dikwijls bezocht om uit diens mond allerlei bijzonderheden te vernemen over het ontstaan van sommige zijner geschriften, bijv. den Palamedes, over de bedoeling van zijn hekeldichten en den strijd, waardoor zij zijn ontstaan. Aanvankelijk moet deze belangstelling meer gesproten zijn uit een geest van kritiek en uit onvriendelijke gevoelens ten opzichte van den dichter, die zoo moedig openlijk uitkwam voor zijn godsdienst. Zoo was het toen in het tweede deel van Vondels Poesy (1647) verscheidene gedichten waren gebundeld, die Vondel had verworpen en liever niet herdrukt had gezien na zijn bekeering tot de Katholieke Kerk. Vooral de Voorrede van dit boekje heeft Vondel zeer gegriefd. Terecht wordt aangenomen, dat de ‘jongeling van twintig jaar’, die zich toen reeds zoo sterk voor het verzamelen van Vondels gedichten bleek te interesseeren, niemand anders was dan de jonge Brandt. Later heeft deze aan verscheidene vrienden, en ook aan Vondel zelf, betuigd, hoe ‘leet hem was dat hy zulk een vermaarden man zoo schendig had doorgestreken.’ Dit toont wel Brandts eerlijk karakter. De geschiedenis heeft bovendien deze gelukkige zijde dat anders wellicht vele verworpen gedichten van Vondel zouden verloren zijn, die de ‘jongeling van twintig jaar’ bewaard heeft in zijn uitgave. Het bewijst hoe spoedig Brandt reeds het groote belang heeft begrepen van het verzamelen der gedichten van Vondel. Uit de twee kloeke deelen door hem na 's dichters dood, in 1682 te Franeker uitgegeven, blijkt met hoeveel zorg de verzamelaar die verstrooide verzen heeft bijeengebracht en gerangschikt. Daardoor heeft hij zijn onbedachtzaamheid als 20-jarige ruim vergoed. Maar nog klaarder komen zijn goede zorgen aan den dag bij het lezen der brieven door Brandt gewisseld met den hofprediker van Willem III, J. Vollenhove, zoowel over de samenstelling van Vondels biografie als betreffende diens verzen. (Zie Vondel-Brieven door Dr. J.F.M. Sterck. Sloterdijk 1935, bl. 140-vlg.). In Vollenhove had hij daarbij een grooten steun; deze was niet alleen als dichter en door zijn literarische ontwikkeling een waardig medewerker van Brandt; maar Vollenhove was ook al jaren een kundig en schrander verzamelaar van autografen. Zijn merkwaardige collectie is, wat zelden met een particuliere verzameling zal voorkomen, ruim 200 jaar, namelijk tot Juni 1894, bijeen gebleven en toen openbaar | |
[pagina 24]
| |
verkocht door de firma E.J. Brill te Leiden. Toen bleek welke belangrijke documenten op allerlei gebied door den beroemden hofprediker in zijn vele relaties met verschillende ontwikkelde kringen zijn bijeengebracht. Ook voor de Vondel-literatuur bevatte zij nog beteekenisvolle onuitgegeven brievenGa naar voetnoot1). Dat Vollenhove's verzameling en diens connecties in hooge kringen Brandt veel zullen hebben geholpen om ook tal van gedichten van Vondel op te sporen, die nog in families en archieven bewaard waren, mag wel worden verondersteld. Ook Antonides verstrekte hem inlichtingen. Naast de verzameling der Poëzy, is het Leven van Vondel door Brandt de onschatbare bron voor de kennis van den geheelen Vondel. Na de uitgave aan het slot van het tweede deel der dichtbundels, is deze biografie nog herhaaldelijk herdrukt, het laatst door Dr. P. Leendertz Jr. in 1932Ga naar voetnoot2). De kritisch samengestelde Inleiding die in dit boek voorafgaat aan het Leven, maakt het overbodig Brandts biografie hier nog eens aan een beoordeeling te toetsen. Dr. L. heeft scherpzinnig Brandts opvattingen en motieven aangewezen en diens betrouwbaarheid aan een onpartijdig onderzoek onderworpen. Dat de Levensbeschrijving in Brandts bewerking, evenals die van Hooft door Brandt, ‘het karakter van een lofrede heeft’ waarin dus de zwakheden van de besprokenen zooveel mogelijk verzwegen of vergoelijkt werden’, zooals Dr. Leendertz vooropstelt, kan m.i. van die van Vondel niet met juistheid worden gezegd. Wel is deze biografie, zooals Dr. L. schrijft ‘zeer eenzijdig’, doch dat zij daarbij vooral naar de zijde van de lofspraak gericht zou zijn is moeilijk verdedigbaar. Uit beginsel, zegt Dr. L., heeft Brandt naar onpartijdigheid gestreefd; maar waar het zijn godsdienstige overtuiging gold, kan hij niet nalaten partij te kiezen. Overigens zijn de beschouwingen van Dr. L. over Brandt en diens werk zeer lezenswaardig. Onder de andere uitgaven van Vondels Leven door Brand geeft die van Eelco Verwijs (1866) in de aanteekeningen tal van opmerkelijke bijzonderheden, die bij Hoeksma, die daarbij niet nauwkeurig is, en bij Leendertz gemist worden.
J.F.M.S. |
|